Lof van de lach

José Luis Castro, de timmerman van de wijk, heeft een goede hand. Het hout, dat weet dat hij het liefheeft, is gewillig.
De vader van José Luis was uit een dorp in de provincie Pontevedra naar de Rio de la Plata gekomen. De zoon herinnert zich zijn vader: het rode gezicht onder de panamahoed, de zijden das in het boord van de hemelsblauwe pyjama, en altijd, altijd met een vermakelijk verhaal. Waar hij was, herinnert zich de zoon, klonk de lach op. Overal vandaan stroomden de mensen toe en verdrongen zij zich, wanneer hij vertelde. Bij elke dodenwake moest de kist overeind worden gezet, zodat iedereen erbij kon, en zo ging de dode staan om met de verschuldigde eerbied te luisteren naar die geestige verhalen.
En van alles wat José Luis van zijn vader had geleerd was dat het belangrijkste:
“Het belangrijkste is lachen”, leerde zijn vader hem. “En samen lachen.”


De lachverkoper

Ik ben op het strand van Malibu, op de golfbreker waar een halve eeuw eerder detective Philip Marlowe een van zijn lijken vond.
Jack Miles wijst mij in de verte, in de hoogte, een mooi huis aan: daar woonde de man die Hollywood lach leverde. Tien jaar geleden bracht Jack enige tijd in dat huis door, toen de lachleverancier besloot voorgoed weg te gaan.
Het huis was geheel met lach bekleed. Die man had zijn hele leven allerlei soorten lach verzameld. Met de bandrecorder was hij de hele Verenigde Staten doorgetrokken, van top tot teen, van hot naar haar, op zoek naar gelach, en hij was er in geslaagd de grootste verzameling ter wereld bijeen te brengen. Hij had de uitgelatenheid van spelende kinderen vastgelegd, en de al wat versleten vreugde van de oudjes. Hij had gelach uit het noorden en uit het zuiden, uit het oosten en uit het westen. Op verzoek kon hij feestgelach of gelach van pijn of paniek leveren, verliefd gelach, de schrikaanjagende lach van spoken en de luide lach van gekken, dronken mensen en criminelen. Onder zijn duizenden opnamen had hij geloofwaardig gelach en niet te vertrouwen gelach, gelach van negers, mulatten en blanken, gelach van armen, rijken en Jan Modaal.
Als lachverkoper, voor film, radio en televisie, was hij rijk geworden. Maar zelf was hij eerder een zwaarmoedig man, en hij had een vrouw die je bij de eerste blik alle lust tot lachen benam.
Zij en hij gingen uit hun huis aan het strand van Malibu en keerden er nooit meer terug. Zij waren gevlucht voor de Mexicanen, omdat er in Californië steeds meer Mexicanen zijn die gekruide gerechten eten en de vervloekte gewoonte hebben schaterend te lachen. Nu wonen zij op het eiland Tasmanië, dat ergens bij Australië ligt, maar dan nog verder.