Fragment

Man 1 staat te bewegen, hij kan geen moment stil staan, wat heeft hij toch.

Man 2: Meneer, staat u toch eens even stil, wilt u.
Man 1: Ja, dat is het danseresje in me, dat doet me steeds bewegen, het danseresje.
Man 2: Ach juist.
Man 1: Want wat ik al niet in me heb, ik heb in me: het pelgrimmetje, het bloemenverkoopstertje, het roverhoofdmannetje, en het danseresje natuurlijk, dat zei ik al.
Man 2: Dat is veel te weinig om prat op te gaan, wilt u.
Man 1: Ik ga niet prat!
Man 2: U ging heel erg prat.
Man 1: Ja, soms ga ik wel es een beetje prat ja.
Man 2: Zeg, had u nog een nummertje te berde?
Man 1: O, zeker te berde ja, dat zeker, namelijk…
Man 2: Ja?
Man 1 onduidelijk: Declameren.
Man 2: Wat?
Man 1: Declameren.
Man 2: Duidelijker voor de draad graag.
Man 1: Declameren.
Man 2 kucht: Declameren?
Man 1: Ja, declameren.
Man 2: En hoe gaat het dan toe tijdens het genoemde declameren?
Man 1: Declameren, dat is praten met schone klanken, een beetje als een lakei, of als een schoolopziener, of als een mandenmaker.
Man 2: Ach, op die manier. Ja, doet u maar.


Fragment 2

Er staat een deur in het landschap. Man 2 komt uit deur en ontmoet Man1.
Man 1: Dag, meneer.
Man 2  neemt zonder iets te zeggen zijn hoed af.
Man 1 die de ander al iets voorbij is, komt terug en vraagt: O, wat deed u, liet u iets zien?
Man 2 fronsend: Hoe bedoelt u?
Man 1: Nou, met uw hoed, u tilde uw hoed op. Liet u iets zien?
Man 2: Nou, nu u het zo vraagt, inderdaad.
Man 2: Wat was dat dan, ik geloof dat het me ontgaan is.
Man 2 doet zijn hoed weer af en buigt voorover: Ik liet mijn haar zien. Mooi hè?
Man 2: Ja, heel mooi.
Man 2: Veel hè?
Man 2: Ja, mijn hartelijke complimenten
Man 2 zet zijn hoed weer op: Dank u.