Joseph Mitchell schreef het grootste deel van zijn leven voor the New Yorker. Hij schreef reportages en zogenaamde “profiles”, geschreven portretten van mensen, die zo goed zijn dat ze het genre volledig overstijgen en rustig tot de literatuur gerekend kunnen worden. Zo schreef hij in 1942 een indringend portret van Joe Gould, een New Yorkse zwerver die naar eigen zeggen op Harvard gestudeerd had en die, ook weer naar eigen zeggen, bezig was aan een omvangrijk project dat hij “De Mondelinge Geschiedenis van Onze Tijd” noemde. Het profile verscheen onder de titel Professor Sea Gull in het The New Yorker van 12 december 1942. Tweeëntwintig jaar later verscheen een herziene versie van het verhaal onder de titel Joe Gould’s Secret. Later worden beide verhalen samen in boekvorm uitgegeven met een korte inleiding van de schrijver waarin hij zegt: “Dit boek bestaat uit twee zienswijzen op dezelfde man, een verloren ziel die Joe Gould heette”.

En die “twee zienswijzen” is wat het boek opmerkelijk maakt. Mitchell kwam er, na de dood van Gould, achter dat hij voor de gek gehouden was, en dat er van het oorspronkelijke verhaal van Joe Gould niet veel klopte, en hij had de moed het echte verhaal alsnog te vertellen, waarbij hij zijn eigen rol niet verzweeg. En dat was voor Mitchell opmerkelijk, want hij schreef eigenlijk altijd verhalen waarin hij zelf vrijwel afwezig was. Het uiteindelijke verhaal over Joe Gould bleek ook het laatste verhaal van Joseph Mitchell te zijn. Hij kwam nog meer dan tien jaar elke dag naar zijn kantoor bij de New Yorker, waar hij, volgens Ved Mehta, als een bezetene de hele dag zat te typen. Aan het eind van de dag was er geen snipper papier terug te vinden.

Dat verhaal doet sterk denken aan dat van Willem Wittkampf, de interviewer die onder de schrijversnaam Willem voor het Parool jarenlang spraakmakende interviews maakte, die begonnen met aanhalingstekens en daar ook mee eindigden. De geïnterviewde was het hele stuk door aan het woord. Een moeilijke vorm, vooral omdat het moeilijk is op zo’n manier een spanningsboog vast te houden, maar Willem was daar fenomenaal goed in. Tot hij er op een dag mee stopte, en naar eigen zeggen jarenlang bleef schrijven, zonder dat er ooit nog een letter van gepubliceerd werd. Na zijn dood werd er ook niets meer gevonden dat publikabel was. Het verhaal van Joseph Mitchell zet je dan toch aan het denken: misschien kwam Willem er ook wel achter dat hij door een geïnterviewde voorgelogen was, en misschien was het voor hem wel net zo’n schok als voor Mitchell.

Want een van de dingen waar hun werk van doordrenkt is, is het vertrouwen en geloof in andere mensen. Zelfs de grootste underdog krijgt bij beide schrijvers iets sympathieks. Je kunt, denk ik, rustig zeggen, dat beiden echt van mensen hielden, en dat bedrog bij hun daardoor heel hard aankwam.

Ik wist niet dat er iets van Joseph Mitchell vertaald was in het Nederlands, en blijkbaar is het de hele Nederlandse pers ontgaan, want het betreffende boek, dat in 2001 verscheen, ligt nu in de ramsj. Bij Scholtens Wristers in Groningen kun je het kopen voor slechts 6,90 euro. Als je dan de smaak te pakken hebt kun je de verzamelbundel Up in the Old Hotel blind aanschaffen. Een heerlijke kloeke pocket van ruim zevenhonderd bladzijden voor zestien dollar. En dan heb je het beste van de favoriete schrijver van Martin Bril te pakken. Aanraders dus, beide boeken.

  • Joseph Mitchell – Het Geheim van Joe Gould – Atlas – 6.90 euro in de ramsj
  • Joseph Mitchell – Up in the Old Hotel – Vintage – 16 dollar