11  De goochelaar doet een nieuwe truc

de goochelaar doet een nieuwe truc

Op een dag kwam Professor Gorylescu me in mijn kantoortje opzoeken. Hij hing zijn wandelstok net als altijd aan de deurknop, bladerde weer even door het reserveringenboek en vroeg me of ik verstand had van honden. Hij wou een hond nemen, zei hij, en hij had er een gezien die hij misschien wou kopen. Hij zat in een winkel op Forty-ninth Street, maar een paar blokken van het hotel, en was erg duur. Hij wou een hond nemen omdat hij dacht hem te kunnen gebruiken bij zijn goochelvoorstellingen, en hij wou graag dat ik meeging om de hond te bekijken die hij had gevonden om te zien of ik dacht dat het een geschikte hond zou zijn voor zijn doel.

Ik pakte mijn hoed, deed een jas aan om mijn uniform te verbergenen we wandelden naar de dierenwinkel. De hond die professor Gorylescu had uitgekozen was een kleine smous; hij zat in een soort verhoogd tuintje in de etalage en werd regelmatig half gesmoord onder de roze-met-zwarte buiken van een paar foxterrier-puppies die steeds als een lawine leken te bewegen. Hij bleek Confetti te heten. Tussen de lawines door krabbelde Confetti overeind en keek dan bedachtzaam naar de grond, alsof hij ergens over nadacht. Hij wou niet spelen. De eigenaar van de winkel vroeg vijftig dollar voor hem en Gorylescu kreeg hem voor vijfendertig mee, met een riem en een halsband erbij.

We namen Confetti mee naar het hotel en ik gaf hem wat van de lamsragout die ik voor mijn lunch besteld had. Hij duwde het bord onder mijn bureau en kletterde er mee rond, en de professor ging  een kam, wat hondenkoekjes en een etensbak kopen. Confetti kwam onder het bureau vandaan en ik maakte kennis met hem. Het was een vreemde hond. Hij had een losse vacht die wat weghad van de veren van een korhoen en zijn vier poten waren in hem gestoken zonder veel gevoel voor design. Hij liep opzij met een soort huppel. Hij leek wel honderd jaar oud, en honderd jaar zorgen zag je terug in de ellende van zijn lippen en ogen. Het puntje van zijn tong stak tussen zijn tanden door, en als hij aanhankelijkheid wou tonen ontplofte hij met de geluiden van een astmatische aanval. Stijf en rillerig, bangelijk, wantrouwend en met zenuwtics, leek het mij de perfecte hond voor een tovenaar. Hij paste uitstekend bij Gorylescu en ik was blij dat ik Gorylescu aangeraden had hem te kopen.

Ik zag Confetti een paar weken later weer toen Gorylescu me vroeg bij hem thuis te komen. Gorylescu  had Confetti de eerste simpele trucs geleerd, en hij wou, voordat hij echt met hem ging optreden, een paar vrienden laten zien hoe slim het hondje was en hoe snel hij geleerd had. Ik nam een bus naar zijn kastelenbuurt. De straat leek er altijd hetzelfde uit te zien, een identieke ordening van mensen en dingen. Onveranderlijk liet een man aan de ene kant van het blok zijn chowhond uit, terwijl aan de andere kant een vrouw met een hoedendoos liep, en daartussenin stond een verhuiswagen met twee mannen die een bank een huis in- of uitdroegen. In de Hudson lag soms een oorlogsschip. Ik ging naar de deur van Gorylescu’s kasteel en belde aan. Mevrouw Houlberg stond aan het raam, als altijd, de straat in te kijken met een hand diagonaal over haar gezicht.

Gorylescu was er nog niet en ik ging in de hal op hem zitten wachten. Mevouw Houlberg vertelde me waarom ze altijd de straat in stond te kijken. Het was, zei ze, vanwege haar man. Hij had een ernstige hartkwaal en elke avond was ze bang dat hij niet thuis zou komen, of dat hij door mensen naar huis gedragen zou worden. Hij had een kaartje in de buitenzak van zijn jas waar ze instructies op had geschreven waar ze hem heen moesten brengen voor het geval hij een onverwachte aanval kreeg. Onder het praten draaide ze steeds maar heel even haar gezicht naar me toe, en hield verder haar ogen steeds op de straat gericht.

“Hij gaat zomaar,” zei ze, en knipte met haar dunne vingers. “Hij gaat er zomaar vandoor. Op een dag dragen ze hem hier naar binnen – dood.”

Meneer Houlberg, hoorde ik, had een garen- en bandzaak ergens achter Lord & Taylor en hij werkte te hard.

Mevrouw Houlberg keurde de manier van leven van Gorylescu af. Hij had te veel meisjes, zei ze. Ze had het geld van de huur te hard nodig, anders had ze hem al lang geleden gevraagd te verhuizen. Ze zei dat de bezoekjes van vrouwen de hele dag door, en zelfs op late uren, het huis een slechte naam gaven. Onder het praten ging de voordeur open en een meisje met een tasje kwam binnen en ging zonder iets te zeggen de trap op. “Dat bedoel ik nu,” zei mevrouw Houlberg, terwijl ze naar de rug van het meisje knikte. “Dat is er één. Dit is de laatste. Ze heeft een sleutel en ze gaat nu naar zijn kamer.” Het meisje was jong, had een ladder in een van haar kousen, mooie benen, dikke lippen en blauwzwart haar. Pools, dacht ik – misschien uit Scranton.

Wat de hond betrof, mevrouw Houlberg hield van honden, zei ze, en ze had geen bezwaar tegen Confetti. Maar ze wou dat Gorylescu hem boven hield. Sinds de professor hem beneden had laten zien waren meneer Houlberg en Confetti onafscheidelijke vrienden. Ze speelden samen, de man met gevaar voor eigen leven. “Hij mag helemaal niet bukken, of de trap op en af rennen,” zei ze. “Hij moet juist rustig stil zitten en opwinding vermijden. Hier komt hij net aan,” zei ze en deed de deur open. Meneer Houlberg zag er precies zo uit als ik gevreesd had. Hij ging zitten en vroeg hoe het met Confetti was, en toen leunde hij achterover en keek naar het plafond met zijn mond open.

De professor, die Confetti had uitgelaten, kwam even later en Confetti rende meteen naar meneer Houlberg, sprong op zijn schoot, likte aan zijn handen en probeerde zijn gezicht te bereiken. Meneer Houlberg aaide hem en praatte Duits tegen hem. Er is een curieus zinnetje dat iedereen die Duits spreekt gebruikt als hij tegen een hond praat. Ze zeggen, “Ja wo ist denn das Hunderl? Ja wo iss er denn? Ja wo iss er denn?” Dat wordt herhaald zolang het gesprek duurt en het betekent helemaal niets, de vertaling is “Waar is het hondje? Waar is ie dan? Waar is ie dan?” En dat zeggen ze terwijl het hondje voor hun neus zit. Meneer Houlberg zei het steeds weer opnieuw, en toen gingen de professor en Confetti en ik naar boven. De Professor kuste de hand van het Poolse meisje, die zei dat ze een Spaanse was, dat ze Mercedes heette en dat ze danseres was. Er lkwamen nog twee vrienden van de professor binnen, een theateragenten een man van een goochelwinkel, en de professor bereidde zich voor op zijn optreden.

Hij verdween achter een Japans scherm en trok een rokkostuum aan dat speciaal voor zijn nummer met Confetti gemaakt was. Er zaten overal geheime zakken in, groot genoeg voor Confetti. Het optreden verliep heel soepel.  Confetti verdween langzaam en kwam weer tevoorschijn. Toen verween hij snel, zowel voor als achter de professor, terwijl de professor zat, achteroverleunde, liep, stond of zich omdraaide. De hond vouwde zich geruisloos op en dook in een zak onder de revers of in een van de rokpanden. Na dit deel stelde de professor Confetti vragen over internationale zaken, over de huwelijksproblemen van filmsterren en zelfs over de toekomst van verschillende hooggeplaatste politici. Confetti antwoordde met een knikje van de kop voor “ja” en schudde zijn kop voor “nee”. De professor legde uit dat hij hem nog probeerde te leren zijn schouders op te halen als antwoord op de meer delicate vragen.

Na het optreden siste en kuchte het hondje en krabbelde de vloer, terwijl hij voor ons applaus boog. Toen nam de professor afscheid van ons allemaal behalve de Spaanse danseres, en toen we weggingen glipte Confetti de deur uit en rende naar beneden naar zijn vriend meneer Houlberg. Hij had Sauerbraten geroken en wou ook wat.

Een paar dagen later nam Gorylescu de hond mee naar Florida. Hij had optredens met Confetti en een orkest geregeld in een of andere nachtclub in Palm Beach. Hij kwam aan het eind van het seizoen weer naar New York en kwam rechtstreeks uit de trein naar het hotel. We hadden hem geschreven over een belangrijke voorstelling voor de dag na zijn terugkeer en nu vroeg hij het dubbele van wat hij vroeger kreeg en zei dat de helft voor Confetti was, omdat die een sensatie was. Hij vroeg me mee naar zijn huis te komen, dan kon ik het zelf zien.

Toen we door de lobby van het Splendide naar buiten liepen zwaaide hij naar een meisje dat daar stond te wachten met de hond op haar arm. Het was de Spaanse danseres. Zij ging met ons mee. Buiten stond een taxi met een theatrale hutkoffer achteropgebonden, een koffer, legde Gorylescu uit, die hij nooit uit het oog verloor.

“Neem nooit een hond mee naar Florida,” zei de professor onderweg tegen ons, “Vanwege de teken. Het zit daar vol teken. Kijk maar, hij zit er onder.” Confetti zat de hele weg naar het Riverside Drive kasteel te krabben.

Deze keer stond mevrouw Houlberg niet voor het raam. We gingen naar boven, terwijl we allemaal hielpen de hutkoffer te dragen. De professor deed zijn kamer open, nam vlug even zijn post door, legde brieven en rekeningen apart, en snoof aan verschillende kleinere enveloppen. Het meisje pakte zwijgend de hutkoffer uit. Eerst haalde ze er een opvouwbare stoel uit die een kist onder de zitting had in plaats van poten. Daarna produceerde ze een nest zwart en goud gelakte Chinese kistjes. Toen legde er ze wat kleine zwarte kleding uit, wat een volledig avondkostuum voor Confetti bleek te zijn.

Terwijl de profesor de hond aankleedde legde hij uit wat de bedoeling was. De eerste truc, zei hij, ging als volgt: aan een kant van het podium, of de zaal, zit de hond op een stoel voor het publiek. Aan de andere kant staat de professor. Hij vraagt een dame in het publiek of hij haar diamanten armband mag lenen. “Een, twee, drie,” en de armband is verdwenen. Vervolgens, “Een, twee, drie” – de hond is verdwenen. Een helper brengt een Chinees gelakt kistje binnen, goud en zwart. De professor maakt het open. In het kistje zit een kleiner kistje, en daarin nog een, en in dat derde kistje zit, springlevend en met de armband om zijn nek, Confetti.

“Nu moet je goed kijken,” zei de professor. Hij knoopte een hoge kraag rond de nek van Confetti. De hond trok zijn bek geërgerd schuin, niesde en draaide zijn kop alle kanten op. Van achter maakte de professor een keurige knoop in de witte das onder de kin van de hond. “Nu,” zei hij, “heel goed opletten!”

Confetti zat op zijn stoel tegenover ons. Er was geen armband, daarom gaf het meisje de professor haar polshorloge. “Een, twee, drie,” zei de professor, en het polshorloge was verdwenen. Daarna, “Fffft” – de hond verdween. Het meisje bracht de Chinese kistjes binnen en zette ze op de stoel. Toen ging ze kauwgumkauwend naast me zitten. “Nu moet je heel goed naar me kijken,” zei de professor, en hij haalde het eerste kistje eruit, en toen het tweede. Toen glimlachte hij, trok zijn wenkbrauwen op in een hoge graad van zogenaamde verrassing, en stak zijn hand in het laatste kleine kistje. Zijn gezicht veranderde plotseling en nu was hij echt verrast. Het meisje stopte met kauwen. Het kistje was leeg. Geen hond, geen polshorloge.

De professor begon verschillende zinnen van schrik en uitleg terwijl hij achter het Japanse scherm keek, onder de divan, en onder het luikje dat in de stoel gebouwd was. Toen hij de kamer doorzocht had ging hij naar de gang om de hond te fluiten. Op de trap zag hij het polshorloge, en nu wist hij waar Confetti was – beneden, op zoek naar zijn vriend meneer Houlberg.

We gingen naar het souterrain, waar de Houlbergs woonden. Het rook er naar bloemen, er stond een kale palm in de gang, en uit de kamer van de Houlbergs scheen een vaag, flikkerend licht. Het was het licht van kaarsen. De rouwenden zaten in een kring die open was naar de deur toe, en in een kist lag, zoals zijn vrouw al zo vaak had voorspeld, meneer Houlberg. Het hondje zat, in zijn rokkostuum, achter een rij familieleden, allemaal zoals het hoorde in het zwart gekleed.

Net toen wij bij de deur verschenen zag mevrouw Houlberg de hond. Ze pakte Confetti op en gooide hem naar Gorylescu.

“Je hebt wel een heel eigen gevoel voor humor,” zei ze met een droge keel, en toen schreeuwde ze “Eruit! Eruit!” zoals slechte actrices schreeuwen in beroerde toneelstukken.

Hoofdstuk 12 – De dromen van de goochelaar