
hotel splendide
15 De moordenaar van het Splendide
Mespoulets takelde met de jaren zowel professioneel als persoonlijk zienderogen af. Hij had nog steeds de leiding over het apenhuis, de sombere hoek van het restaurant waar het vloerkleed gerepareerd was, waar de dienstdeuren knalden, waar een koude tocht uit de ventilatoren aan het plafond kwam, waar kookluchtjes, vermengd met de geur van afwaswater, in warme golven uit de keuken kwamen. Daar, in de schaduw van een stervende palmboom, functioneerde hij luidruchtig en slecht, brak borden en glaswerk, knoeide soep op de mouwen van mensen, verwisselde bestellingen en gaf zijn klanten een grote mond. Hij voelde zich moe en ellendig. In een rok die glom van de vlekken van iedere soep en jus op het menu kon je hem over de leuning zien hangen, nagelbijtend voor zich uit starend, wachtend op de spaarzame ongewenste gast die door monsieur Victor naar zijn tafel verbannen werd. Hij verdiende nauwelijks genoeg om van rond te komen en was van zijn gemeubileerde kamer in Chelsea verhuisd naar een goedkopere in Brooklyn. Het was moeilijk iemand te vinden om met hem te werken. Er was geen hulpkelner die de magere fooien wilde delen of die de beledigingen van Mespoulets wou ondergaan. Ooit aardig en geduldig, was hij nu net een gemene oude hond. Ik was bang dat Mespoulets binnenkort ontslagen zou worden.
Het ontslaan van personeel vond meestal rond negen uur ’s morgens plaats. Elke dag om deze tijd verscheen Monsieur Victor in een korte zwarte jas en gestreepte broek, ging aan zijn tafel zitten in de lege eetzaal, dronk een kop Engelse ontbijtthee, at een brioche en rookte een paar Dimitrinos. Zijn secretaresse bracht hem de post en ging aan een tafeltje vlakbij zitten, klaar om de orders die hij zou geven op te nemen. Zijn eerste assistent draaide eerbiedig om hem heen. De manager van de banketafdeling en ikzelf waren direct verantwoordelijk aan Monsieur Victor, en het was onze plicht rond dit uur aanwezig te zijn. Obers, kelners en hulpkelners die een probleem hadden werden binnengeroepen en moesten voor Monsieur Victor gaan staan, en er werd een soort krijgsraad gehouden. Victor, een echte marteldeskundige, schoof zijn stoel achteruit en verkondigde zijn bevindingen langzaam en meestal met een glimlach. Hij onthaalde de schuldigen op korte, exquise opstellen over stiptheid, over de verhouding tussen gast en kelner, over bediening, en over de speciale omstandigheden van hun geval. Hij hield ervan dit overwogen te doen. Zijn verhaal eindigde bijna altijd met ontslag. Zijn oordeel was absoluut en definitief. Hij wou geen advies, geen verdediging van zijn slachtoffers, geen aanbevelingen voor clementie, en vooral, geen tekst en uitleg.
Het was geen verrassing voor me toen Monsieur Victor op een ochtend, terwijl hij glimlachend zijn post opende, naar me keek, en toen, terwijl hij een brief begon te lezen, zei, “Haal Mespoulets op. Ik ga je vriend ontslaan. Hij is – ” Maar daar stopte hij. Hij stopte de brief die hij net gelezen had in zijn zak en stuurde plotseling iedereen weg. Ik begon het restaurant uit te lopen toen hij opstond, me achterna rende, me bij de arm pakte en zei, “Kom hier. Kijk hier eens naar.” Achter een scherm bij de zieke palm waar Mespoulets tafels onder stonden liet hij me de brief zien die hij in zijn zak gestopt had. Het was een geel vel papier, versierd met dolken en schedels en een bloedend hart. Eronder stond in grove letters, “U BENT VERDOEMD, MONSIEUR VICTOR.” Monsieur Victor zag er ook verdoemd uit; hij glimlachte niet meer en zijn stem klonk anders. Hij las de woorden telkens weer opnieuw, keek naar de tekeningen, hield het papier tegen het licht en bekeek toen de envelop. Het had een stempel van “Brooklyn”. “Wat vind jij?” vroeg hij me. “Moet ik de politie bellen? Mijn God, ik heb nog nooit – wat vind jij?” Ik zei dat ik dacht dat het een grap was. Op dat moment kwam Mespoulets binnen met een arm vol tafelkleden die hij op de tafels begon te leggen, terwijl hij ze met een hand gladstreek. Hij maakte een diepe buiging en zei, “Bonjour, M’sieur Victor.” Monsieur Victor, die vrijwel nooit direct met een personeelslid praatte behalve om hem te berispen, en die alle begroetingen met een kort hoofdknikje beantwoordde, zei, “Bonjour, Mespoulets.” Ik dacht dat hij in de juiste stemming was voor wat toegeeflijkheid, en ik vroeg hem of hij, om mij een plezier te doen, het goed zou vinden als ik voor Mespoulets een simpel baantje zou vinden bij de banketafdeling, waar zijn tekortkomingen niet zouden opvallen.
“Natuurlijk, natuurlijk,” zei hij. “Maar nog even hierover – over de brief – zal ik de politie bellen? Denk je niet dat ik dat beter kan doen? Nee, nee,” gaf hij zichzelf antwoord. “Ik denk dat je gelijk hebt. Het is een grap.” Hij verscheurde de brief. Toen hield hij de stukken weer tegen elkaar en las de boodschap nog een keer over, schoof hem in zijn zak en ging naar zijn kantoor. Er kwamen die week nog twee brieven met dezelfde tekeningen, dezelfde waarschuwing voor Monsieur Victor en hetzelfde poststempel uit Brooklyn, en Monsieur Victor bleef zenuwachtig en stilletjes. Dagenlang werd er niemand ontslagen, en Mespoulets werd kelner op de banketafdeling.
De kelners die voor de banketten werken hoeven niet zo snel, intelligent of presentabel te zijn als degenen die bedienen in de restaurants van een hotel als het Splendide. Hun taken zijn veel eenvoudiger. Bij een banket heeft iedere kelner een tafel. Aan die tafel zitten acht gasten, die uiteraard allemaal tegelijkertijd dezelfde dingen eten. Een van de hoofdobers drukt op een knopje – meestal gaat er dan een groene lamp bij het plafond branden – als de gasten een nieuwe gang krijgen, en aan diezelfde lamp kunnen de kelners zien wanneer de borden gewisseld moeten worden voor het volgende gerecht. Banketmenu’s zijn, behalve bij hoge uitzondering, fantasieloos en vaak hetzelfde. De kelners vormen een soort lopende band van de keuken naar de gasten en dan naar de serveerkamer, volgeladen met vuile borden. Ze gaan om de beurt voor de verschillende loketten in de rij staan bij de banketkeuken; bij het ene loket krijgen ze de fruitcocktail, bij een ander de soep, dan de vis, dan het vlees, de groenten, de salade en tenslotte het dessert, de petits fours en de koffie. Overal staan obers om ze in de rij te houden en te zeggen waar ze heen moeten. Het is allemaal kant en klaar. De mensen die op de verhoging zitten, aan de sprekerstafel, of bij een bruiloft de directe familie, worden bediend door een paar ervaren mannen. De anderen zijn speciaal ingehuurd voor die avond. Hoewel Mespoulets erger was dan de meeste inhuurkrachten zette ik hem op de gewone loonlijst en wees hem een tafel toe in de danszaal, waar de grote banketten werden gehouden. Zijn tafel was maar een paar stappen verwijderd van de serveerkamer. Hij moest samenwerken met een jongere kelner, ook een Fransman die Ladame heette, en het leek ongeveer net zo goed uit te pakken als ik verwacht had.
Ieder groot hotel heeft onder zijn kelners een groep ontevredenen. Ze verzamelen zich in groepjes in de serveerkamer terwijl ze staan te wachten; ze staan in de keuken of de serveerkamer en bespreken de stand van zaken in de wereld. In die tijd ruzieden de Duitsers over hun Duitse problemen; de Italianen stonden in een andere groep met hun servetten te zwaaien en schreeuwend de wildste voorspellingen te doen. Mespoulets was al snel de leider van de ontevreden Fransen. Hij was uitgesproken, hij had communistische ideeën en in zijn betogen redde hij een paar onheilspellende uitspraken uit zijn falend geheugen. “Ecrassez l’infâme!” schreeuwde hij dan. De zenuwachtige Franse kelners in zijn groepje vonden hem te agressief. De Duitsers en Italianen kwamen naar hem luisteren. De serveerkamer galmde van zijn welsprekendheid, en ik moest geregeld een ober naar hem toesturen om hem tot stilte te manen omdat hij in de danszaal boven de sprekers uit te horen was. Zelfs de kelners zeiden soms, “Ssst! Rustig, Mespoulets.”
Als het teken om op te dienen werd gegeven kwam Mespoulets meestal van zijn kansel op de tweede tree van de serveerkamertrap en rende om een blad met borden te halen. Trillend, mompelend en opgewonden liep hij dan de danszaal in en bediende zijn gasten. Daarna trok hij zich terug in een hoekje, veegde het zweet van zijn voorhoofd met zijn servet in plaats van zijn zakdoek, en stond op zijn nagels te bijten tot het groene lampje aangaf dat hij af kon ruimen. Hij zag het niet, maar zijn partner, Ladame, zei dan “Okee, Mespoulets, afruimen,” en dan ruimde Mespoulets af.
Mespoulets was wisselvallig. Dagen achter elkaar leek hij gelukkig, op het opgetogene af. Om zijn lippen speelde dan een zelfgenoegzame glimlach, en hij praatte zelfbewust met de andere kelners. Van deze stemming zakte hij naar een staat van verstijfde suffigheid, waarin hij over hevige hoofdpijn klaagde. Een keer viel hij, na een lange speech tegen de andere kelners, bewusteloos op de grond. Hij lag daar met wijdopen ogen en zijn handen waren tot klauwen gekromd. Toen hij weer bijkwam liet ik de hotelarts naar hem kijken. De dokter zei dat hij alleen een paar dagen rust nodig had. Ik stuurde hem in een taxi naar zijn kamer in Brooklyn en zei hem daar te blijven tot hij zich beter voelde.
Ongeveer een week later was hij er weer. Na wat er gebeurd was kon ik hem niet langer als kelner laten werken, maar hij kon nog voor andere, makkelijker baantjes worden ingezet. Ik maakte hem ober. Ik dacht dat zelfs de domste of oudste kelner het nog zou redden als ober in de banketafdeling. Een ober in de banketafdeling draagt een zwart strikje in plaats van een wit, en voor de rest moet hij naar gasten knikken als ze binnen komen en laat hij mensen zien waar de dames- en herentoiletten zijn – “De trap af en naar links, Madame. De trap af en naar rechts, Monsieur.” Hij heeft vooral een decoratieve functie, en het enige wat hij verder hoeft te doen is met de sigaren rondgaan als de koffie wordt opgediend. Het bleek echter dat ik Mespoulets zelfs deze taken niet kon toevertrouwen. Hij nam geen sigaren voor zichzelf, maar hij werd wat afwezig en presenteerde ze aan de dames. Hij stuurde zowel de dames als de heren de verkeerde kant op. Hij had nu ook meer tijd voor zijn redevoeringen en hij hield de kelners op in de serveerkamer in plaats van op hun post. Dus ook deze aanstelling bleek een vergissing. Ik moest hem zijn zwarte strikje afnemen en hem een baan geven waarbij hij geen contact meer zou hebben met de gasten.
Hij kreeg nu de taak broodjes en boter te bestellen als die nodig waren en ervoor te zorgen dat de musici hun water, koffie en broodjes kregen. De rest van de tijd was hij de onofficiële portier die ongewenste gasten moest tegenhouden.
Als portier stond hij een keer op een balkon dat op de danszaal uitkeek. Op dit balkon was een deur die niet op slot kon omdat het een nooduitgang was bij brand. Het was een favoriete deur voor binnendringers, en ook voor afwassers en andere personeelsleden die nieuwsgierig waren, of die naar muziek wilden luisteren, of af en toe naar de speeches. Het was de taak van de portier ervoor te zorgen dat er niemand door die deur naar binnen kwam.
Die avond was er een diner dat gegeven werd ter ere van een bekende Franse schrijver, een academicus wiens geschriften een politiek karakter droegen. De danszaal zat vol met erg belangrijke gasten; een aantal was uit Washington gekomen. Aan de sprekerstafel was Dr. Finley van de Times de voorzitter. In het publiek zaten onder meer Otto Kahn en Barney Baruch. Er stonden Franse en Amerikaanse vlaggen op de tafels, er was een orkest ingehuurd om tijdens de ontvangst te spelen, eindigend met de volksliederen van beide landen. Het diner begon precies om acht uur, toespraken na de koffie, om middernacht zou alles afgelopen zijn.
Net voor de toespraken zouden beginnen liep ik naar het balkon om te kijken of Mespoulets wel op zijn deur lette. Hij leunde er nagelbijtend tegenaan, en toen hij mij zag wees hij naar beneden en zei, “Geef me twee machinegeweren, eentje hier en eentje aan de overkant van de zaal. Dan heb ik de deuren onder vuur en maai ik ze neer als ze naar buiten proberen te komen, net als met een tuinslang op en neer – brrrrr – en het andere geweer kan dan de sprekerstafel wegmaaien – brrrrrr – brrrrrr – tafel nummer één –brrrrrrr, tafel nummer twee – richten op de borden, schiet door de tafel heen, raak ze in hun maag zodat ze nog even pijn lijden. Hier zitten onze vijanden. Ecrasez l’infâme,” schreeuwde hij bijna. “Liberté, égalité, fraternité! Wat is er van jullie geworden? Wat belachelijk! Kijk daar! Het zijn allemaal schurken!”
“Okee, Mespoulets, ga naar huis,” zei ik, en zette een andere portier op zijn plaats.
Omdat Mespoulets een goed handschrift had gaf ik hem een baan die openstond voor iemand die lijsten kon maken van de materialen die je voor een banket moet bestellen – lange vellen papier waar de vele dingen op staan die nodig zijn als je een groot aantal mensen moet bedienen. De lijsten begonnen met koffielepeltjes en eindigden met de hoeveelheid emmers fijngeklopt ijs en ijsblokjes die nodig waren om champagne te koelen en om cocktails te bereiden, hoelaat dit allemaal afgeleverd moest worden en bij welke serveerkamer. Daarnaast moesten er bonnen uitgeschreven worden voor verschillende voorraden die de afdeling ingeslagen had. Dit werk lieten we Mespoulets doen, en hij deed het tot ieders tevredenheid. Hij leek erg gelukkig te zijn in de baan waarin hij naar eigen zeggen een heer kon zijn en zijn verstand kon gebruiken. Hij hield nu kantooruren aan, waste zijn handen om vijf uur en ging om half zes naar huis. Er heerste een tijdlang rust in de danszaal. Beneden, in het restaurant, bleven de brieven op geel papier met dolken, geweren en bloedende harten, en de laatste tijd ook met bommen die tafels en stoelen lieten ontploffen, regelmatig komen.
Monsieur Victor was er langzamerhand aan gewend geraakt, maar hij was nog steeds wat zenuwachtig. Von Kyling, de banketmanager, had ze aan de politiechef van onze wijk laten zien, die zei dat ze duidelijk van een gevaarlijk iemand kwamen. De politiechef vroeg of iemand van ons vermoedens had wie de brieven geschreven had en Von Kyling zei dat het iedereen kon zijn van de duizend of meer personeelsleden die Monsieur Victor ontslagen had, of zelfs een van de ongewenste gasten van het hotel die hij in de loop van vele jaren had beledigd. De politiechef zei dat hij in dat geval weinig kon doen. Monsieur Victor bleef de brieven bestuderen en liet ons elk nieuw exemplaar zien, maar niemand van ons kon bedenken wat we ermee zouden kunnen doen. Zijn secretaresse verzamelde ze in een map.
Laat op een middag kwam Ladame, de Franse kelner die met Mespoulets moest werken , naar me toe met het gezicht van iemand die ergens mee zit. Hij stond in zijn servet te knijpen en schoof een stoel heen en weer en vroeg tenslotte of hij mij even alleen kon spreken. Hij vroeg of het absoluut veretrouwelijk kon blijven, en toenvertelde hij me, terwijl hij verschillende keren om zich heen keek en me naar een donker hoekje van de danszaal leidde, dat hij niet wilde klikken, maar hij had het gevoel dat hij het mij moest vertellen omdat ik een vriend van Mespoulets was die hem altijd had geholpen, enzovoorts, en dat hij het me alleen vertelde omdat hij zich zorgen maakte. Tenslotte fluisterde hij dat Mespoulets gezegd had dat als hij, Ladame, hem zijn telefoon, gas- en elektriciteitsrekeningen zou brengen, hij ervoor zou zorgen dat ze betaald werden. Mespoulets had uitgelegd dat hij nu de secretaris van de banketafdeling was, en dat hij checks uitschreef, en dat hij het zo zou regelen dat deze rekeningen tussen die van het hotel terechtkwamen en betaald zouden worden. Het was absoluut in orde om het zo te doen, had Mespoulets gezegd, omdat het hotel zijn personeel onderdrukte en uitbuitte. Monsieur Victor, die rijk was, was in het bijzonder tiranniek en dit was gewoon één kleine manier om dingen recht te trekken. Ladame wist niet aan hoeveel anderen Mespoulets deze hulp had toegezegd.
Toen ik op zoek ging naar Mespoulets ontdekte ik dat hij al naar huis was. Ik vroeg de avondboekhouder te komen en we controleerden samen de rekeningen. We vonden verschillende onregelmatigheden – checks die Mespoulets had verzonden voor kleine bedragen, als twee dollar en vijfendertig cent, een dollar tachtig, en de hoogste voor vier dollar en zesendertig cent. Ik vroeg de boekhouder de zaak voorlopig stil te houden.
De volgende ochtend ging ik al vroeg op zoek naar Mespoulets. Ik kon zien dat hij naar het werk was gekomen omdat zijn hoed en jas in de kleedkamer van het personeel hingen, maar hij zat niet achter zijn bureau.
Ik liep het hele hotel door op zoek naar hem. Hij was niet in een van de zalen, of beneden in een van de kelnerskleedkamers, waar hij soms rondhing. Hij was niet bij de personeelskapper of aan een van de tafels in de eetzaal van de staf, waar hij tegenwoordig zijn maaltijden gebruikte. Ik zocht hem in de besloten eetzaaltjes, de serveerkamers en in de Jade Suite. Ook daar was hij niet.
De architecturale verspilling die hoort bij het bouwen van verfijnde openbare ruimtes zoals je die in luxe hotels vindt zorgt voor veel rare hoekjes. Een halfronde eetzaal, een trap van de ene verhoging naar de andere, galerijen en balkonnetjes – in, onder en rond al deze dingen zitten lege ruimtes die worden gebruikt als kasten voor bezems, stofzuigers, extra tafels, en ander meubilair. We hadden tientallen van deze kasten, maar Mespoulets zat in geen van deze.
Aan de zuidkant van de danszaal, onder het podium, zat een lange gang. De electriciens moesten er soms zijn om een stop te vervangen of om kabels aan te sluiten als er een film vertoond werd. De delen van een grote hoefijzertafel werden hier ook bewaard. Aan de ene kant van deze gang zaten schakelaars en dozen met stoppen, en aan de andere kant zat een rij stalen deuren, waarachter de liften op en neer gingen, die door hun luchtverplaatsing de deuren lieten rammelen. Deze plek was gevuld met het ademen van de zware machines, het geruis van de airconditioning en het geluid van een machine ergens diep beneden die in een gelijkmatig ritme stampte als een kloppend hart. Ik liep er binnen en zag Mespoulets aan de andere kant staan. Hij stond tegen een stalen deur, met zijn hoofd in beide handen, te huilen als een dier. Hij hoorde me niet binnenkomen en hij zag me niet weggaan.
De puzzelstukjes vielen nu in elkaar – de toespraken, het gevoel vervolgd te worden dat zich uitte in de kleine knoeierijen, de hekel aan Monsieur Victor, het flauwvallen, de periodes van opgetogenheid en depressie, en nu deze hysterie. Ik dacht terug aan de tijd dat ik zijn hulpkelner was en hoe ik op een dag met hem mee naar huis ging en daar zag hoe hij zijn kanarie de kop afsneed. Mespoulets woonde in Brooklyn, en hij was duidelijk de man die de brieven had geschreven.
Ik ging naar de secretaresse van Monsieur Victor en vroeg haar om de brieven. Een paar dagen geleden was er nog een nieuwe gekomen. Op het gele papier stond weer het bloedende hart, de dolk die tot aan het heft met rode inkt ingekleurd was, en een scene waarin een bom tafels en stoelen de lucht in liet vliegen. De stoelen in het restaurant van het Splendide waren speciaal gemaakt, erg kostbaar, en in een stijl die je in geen enkel ander restaurant vond. Ondanks de onbeholpen manier waarop de stoelen op het gele papier waren getekend leken ze duidelijk op onze stoelen. Iemand die deze stoelen erg goed kende en die ertussen gewerkt had schreef en illustreerde deze brieven. De laatste twijfel verdween. De laatste brief was met iets vaag bruins ondertekend. Hij was gewelddadiger en verwarder dan alle brieven tot nu toe.
Zonder iets tegen Monsieur Victor of von Kyling te zeggen nam ik het stapeltje brieven mee naar het hoofd van de psychiatrische afdeling van een van de grootste ziekenhuizen van de stad, een man die vaak in het hotel kwam en die mij wel kende. Hij bekeek ze zorgvuldig en begon ze te lezen. Al snel was zijn interesse gewekt en hij begon zijn hoofd te schudden. Hij dacht dat de laatste brief waarschijnlijk met bloed ondertekend was. Hij draaide rond met zijn stoel en zei, “Deze man is een moordenaar.” Ik vroeg hem of we ook iets konden doen aan de situatie, en hij zei, “Soms – als een van de naaste familieleden bereid is hem op te laten nemen in een psychiatrisch ziekenhuis. Heeft deze man familie?”
“Zover ik weet heeft hij alleen een dochter die in Frankrijk woont – in Marseille,” zei ik.
“Daar heb je het al,” zei hij. “Zonder familie kun je weinig beginnen. Tussen ons gezegd en gezwegen, als u een zaak had die ver van alles en iedereen vandaan lag zou ik u adviseren hem met een vrachtwagen te overrrijden zodat het een ongeluk leek. Zoals het nu lijkt kunnen we niets doen. De wetten die de opname van zulke mensen regelen zijn zelf al psychopathisch. Alleen het afgelopen jaar al zijn er eenentwintig van zulke gevallen naar mij in dit ziekenhuis gebracht. Ik heb ze allemaal moeten laten gaan, identieke gevallen, precies als deze. Tot nu toe hebben er al zeven een moord gepleegd, en het wachten is op de rest. Volgens de wet heeft u een familielid nodig om ze op te laten nemen. Het is praktisch onmogelijk ze weg te laten stoppen zonder familie. De wet staat aan de kant van deze maniakken. Als ze voor een opnamecommissie verschijnen bloeien ze meestal op en praten ze als filosofen. Deze man is ongevaarlijk zolang hij zich in het schrijven van brieven kan uitleven, maar God sta je bij als hij door zijn rode inkt heen is. Wat u ook doet, irriteer hem niet, en, in ’s hemelsnaam, ontsla hem niet.
“Maar even ter geruststelling. Vorig jaar heeft een van deze kerels me achternagezeten door de lobby van een hotel in Milwaukee. Hij beschoot me vier keer, maar miste drie keer. Het vierde schot was alleen maar een schampschot.” De dokter trok zijn rechterbroekspijp omhoog en liet me een litteken zien, net onder zijn knie. “Ze winden zich ontzettend op, waardoor hun spieren niet optimaal meer functioneren, en daardoor is de kans groot dat ze je missen.”
De psychiater gaf me de brieven terug, en bij de lift zei hij nog een keer, “En vergeet niet, wat je ook doet, ontsla hem niet, en probeer hem niet te ergeren.”
Ik ging zo snel als ik kon terug naar het hotel en rende naar de danszaal. Toen ik door het kantoor kwam zag ik dat Mespoulet’s bureau nog steeds leeg was. Maar in plaats van de gebruikelijke rommel was alles keurig opgeruimd. De inkt, de pennen en vloeiblokken lagen op hun plaats, en de boeken en verschillende formulieren die hij gebruikte voor de bestellingen waren weggeruimd. Ik vroeg von Kyling waar Mespoulets was, en hij zei dat Monsieur Victor achter het verhaal van de bonnen was gekomen en dat hij hem net voor de lunch had ontslagen.
“Hoe nam hij het op?” vroeg ik.
“Hie zei helemaal niets – knikte alleen maar, pakte zijn hoed en jas en ging weg,” zei von Kyling.
Ik ging naar het restaurant en vroeg Monsieur Victor naar de danszaal te komen, waar we ongestoord konden praten. Ik gaf hem de brieven terug en vertelde hem wat de dokter in het ziekenhuis had gezegd. Monsieur Victor ging zitten. Hij vertrok zijn gezicht en zei, “Oh God, Oh God, Oh mijn God!” Hij wou de politie bellen maar was bang dat dit slechte publiciteit voor het Splendide zou betekenen. Daarom gaf hij de portier van de dienstingang opdracht Mespoulets niet meer het hotel binnen te laten. Hij zetten een ober bij de ingang van de lobby en nog een in de serveerkamer, en voordat hij naar zijn kantoor ging belde hij zijn secretaresse en vroeg, “Alles in orde daar?” “Ja, alles is hier in orde,” antwoordde ze. Hij keek voorzichtig om zich heen toen hij het kantoor verliet, liep langzaam de open danszaal in, rende naar het restaurant en klaagde ondanks deze voorzorgsmaatregelen over hoofdpijn en ging meteen na de lunch naar huis.
De volgende ochtend kwam hij von Kyling en mij meteen opzoeken in de danszaal, nog voor hij zijn brioche en koffie had gehad. Hij zei dat hij die nacht geen oog dicht had kunnen doen.
Von Kyling vertelde hem dat hij op eigen gelegenheid de politiechef nog eens had geraadpleegd, en die had gezegd dat ze Mespoulets wel een poosje zouden kunnen oppakken voor het leiden van een communistische demonstratie, maar dat ze hem dan weer zouden moeten laten gaan. De man, zei hij, had toch zijn grondwettelijke rechten. Uiteraard zouden ze hem meteen oppakken als hij iemand had neergeschoten. “Maar dat,” zei Monsieur Victor, “zou een schrale troost zijn voor mijn familie.”
Hij nam een borrel en belde toen naar zijn kantoor en vroeg, net als de vorige dag, “Alles in orde daar?”, en zijn secretaresse antwoordde dat alles in orde was. Hij nam nog een borrel en ging naar zijn kantoor.
Von Kyling en ik gingen zitten. Von Kyling was een stille man en hij deed altijd het denkwerk als we een probleem hadden. Van boven was zijn hoofd kaal en boven ieder oor had hij een pluk grijs haar dat hij erg lang liet groeien. Als hij hard zat te denken draaide hij daar krulletjes in. Ook hij had slecht geslapen.
“Voordat we iets doen,” zei von Kyling, “moeten we proberen er achter te komen hoe Mespoulets hier tegenaan kijkt. We moeten Ladame te pakken krijgen en hem naar Mespoulets’ huis sturen. Ladame moet hem dan vertellen dat hij erg verontwaardigd is over zijn ontslag, en dan moet hij erachter zien te komen hoe Mespoulets zich eronder voelt.”
We stuurden Ladame naar Brooklyn. Hij kwam terug en zei dat hij Mespoulets zittend aan een tafel had aangetroffen, in zichzelf pratend en brandewijn drinkend. Hij zat nagels te bijten, weigerde vragen te beantwoorden en staarde uit het raam.
Toen Ladame weg was zei von Kyling tegen me, “Luister goed en vertel me wat je hiervan vindt. De telefoonrekeningen en de gas- en electriciteitsrekeningen zijn betaald met cheques van het hotel. Als jij nou straks met Ladame naar Mespoulets gaat. Hij vertrouwt jou. Jij zegt tegen hem dat je hem komt waarschuwen. Zeg dat het hotel de hele zaak in handen van de politie heeft gegeven en dat de politie op weg is naar zijn huis, maar omdat jij zijn vriend bent kom je hem waarschuwen en helpen wegkomen. We moeten hem op een boot zien te krijgen, het land uit. Als hij eenmaal het land uit is, kan hij niet meer terug. Hij heeft helemaal geen papieren.”
Het volgende uur zat von Kyling druk te bellen. Met behulp van de scheepvaartmaatschappij waar het hotel altijd zaken mee deed vond hij het kantoor van een reisbureau dat gespecialiseerd was in reizen op de wilde vaart. Hun kantoor bij de haven vertelde ons dat er de volgende ochtend vier boten bij zonsopgang zouden vertrekken. De geschiktste leek de twaalfduizend-ton vrachtboot Sadi Carnot, die van Brooklyn naar Marseille zou varen. Er was geen moment te verliezen. Terwijl von Kyling de overtocht regelde gingen Ladame en ik naar Mespoulets in zijn pension. We vonden hem aan een tafel hangend in zijn kamer. Hij luisterde zwijgend. We hadden het niet over de brieven, en hij ook niet. Hij bedankte ons voor onze inzet om hem van de politie te redden, we hielpen hem inpakken, en toen stuurden we een telegram naar zijn dochter Mélanie, zodat ze hem in Marseille van de boot kon halen. We namen hem mee voor een laat etentje, gaven hem nog meer te drinken, en brachten hem tegen de ochtend naar zijn schip. In zijn hut hielpen we hem in bed, gaven hem nog wat geld, en bleven zitten tot hij sliep. We verlieten hem net voordat de boot bij zonsopgang uitvoer.
Zodra Monsieur Victor die ochtend het hotel binnenwandelde belde hij von Kyling om te vragen of alles in orde was, en vroeg ons toen om naar zijn kantoor te komen. Hij luisterde stilletjes naar ons verslag van wat we met Mespoulets gedaan hadden. Toen hij bezorgd was, was hij hartelijk geworden. Nu was hij weer zichzelf. Hij sprak op de pompeuze, beetje bekakte toon die hij tegen zijn gasten gebruikte; hij verdeelde zijn aandacht tussen de telefoon en een reserveringslijst waar hij tafelnummers bij schreef. Hij was zich er van bewust dat we hem om een vergoeding zouden kunnen vragen van de kosten die we gemaakt hadden om van Mespoulets af te komen, dus nu stelde hij voor het bedrag op te splitsen zodat het over verschillende kostenposten van het hotel verdeeld kon worden. Hij neuriede zachtjes in zichzelf en verdween tussen zijn tafels en zette hier en daar een reserveringskaart neer.
Monsieur Victor’s uitstel van bezorgdheid duurde niet lang. Een week later, tijdens de gewoonlijke ochtendkrijgsraad voor personeelsleden die ontslagen zouden worden, was Victor zijn post aan het openen terwijl hij het vonnis over een hulpkelner uitstelde met een toespraak over dienstverlening toen hij een halfgeopende envelop op de grond gooide. Uit de envelop stak het bekende gele papier, en toen we de brief openvouwden was daar weer het bloedende hart en de waarschuwing “U GAAT ER AAN, MONSIEUR VICTOR.”
De brief was de vorige avond in Brooklyn op de post gedaan.
(einde)