6 Een nacht in Granada

een nacht in granada

Het jaarlijkse Quat-z-Arts Bal werd dat jaar in het Splendide gegeven. Alle zalen van het hotel waren ervoor afgehuurd. Het zou “Een Nacht in Granada” heten. Weken voor die tijd kwam er al een groot commitee van beschermvrouwen, met twee binnenhuisarchitecten, een orkestleider en een kostuumontwerper en begon plannen te maken om de grote zalen om te bouwen tot een replica van de stad Granada. Omdat Granada ooit een Moorse stad was dacht ik dat zowel het feest als Kalakobé erbij gebaat waren een zwarte gekostumeerde portier te hebben die avond, en ik stelde het voor aan de energieke dame die zich bezighield met de optocht en het tableau vivant. Er waren al bijna honderd mensen bij het een en ander betrokken, maar toen ze Kalakobé zag trok ze me aan mijn mouw en zei dat het zonde was hem op straat te laten staan. Hij was zo mooi, zei ze, dat ze hem in het middelpunt van de feestelijkheden wou plaatsen. Bij de triomfantelijke intocht moest Kalakobé Isabella de danszaal indragen.

De kostuumontwerper en de couturier die de jurk voor Isabella maakte  kwamen de volgende dag en vroegen naar Kalakobé. Ik stuurde ze naar beneden waar ze hem in de zilverkamer zagen. Ze kwamen vol lof boven en een dag later waren ze er weer om een kostuum voor hem uit te werken. Een van hen keek naar Kalakobé en zei dat hij alles in chartreuse zag. De ander wilde een wijde harembroek in postbodeblauw en een met zilveren muntjes afgezette burnoes over de schouders. Zre waren het niet eens, trokken stukken stof uit elkaars handen en werden ijselijk beleefd. Chartreuse won, en de kostuumontwerper knielde voor Kalakobé neer en hulde hem, met een mond vol spelden, vanaf zijn middel tot de grond in zacht chartreuse flanel, terwijl de kok belde om zijn casserolier en klaagde dat de potten en pannen zich opstapelden.

Op de dag van het feest had Kalakobé vrij gekregen van zijn casseroles en hij verscheen om een uur of negen ’s morgens al in de danszaal. De ruime foyer van Hotel Splendide was omgetoverd in het Bib Rambla Plein en overal stonden de granaatappelbomen die in de buitenwijken van Granada groeien. De danszaal zelf was het Plaza del Triunfo en de balkons waren zo versierd dat ze deden denken aan de drukste promenade van Granada, het schaduwrijke Alameda. Elk raam en iedere deur zag er nu Moors uit. De kleinere zalen  waren versierd met jaspis en gekleurd marmer. In de danszaal waren een podium en een brede staatsietrap gebouwd voor het tableau vivant. In een wachtkamer die als kleedkamer gebruikt zou worden werden de kostuums voor de optocht uitgepakt.

De belangrijkste figuren waren Ferdinand en Isabella, Gonzalo de Córdoba, Diego Hurtado de Mendoza, Alonso Cano, Mohammed Ebn Al Ahmar en Boabdil, en er waren ook nog wat bijfiguren uit de turbulente geschiedenis van Granada. Isabella’s japon was het allermooist. Hij was tamelijk losjes nagemaakt van een portret van Ferdinand en Isabella door del Rincón, en zou worden gedragen door mevrouw Julian Alexander Garrand. Mevrouw Garrand, een van de beste klanten van het hotel, was een oudere, asthmatische beschermvrouwe van het Quat-z-Arts Bal die haar wat onzekere sociale positie elk jaar wat opkrikte door haar optreden als een van de centrale figuren in deze spektakelstukken. Ze had het breekbare gezicht van een porseleinen pop, die het zich niet kan veroorloven te lachen of te fronsen; het soort gezicht dat je regelmatig kon zien in de etalages van opticiens, een reproductie van een olieverfportret waarop duidelijk te zien is dat de kunstenaar opdracht had verfijning en cultuur uit te drukken. Op deze portretten zie je het soort bril dat mevrouw Garrand droeg, zonder montuur, en bevestigd aan het einde van een dun platinum kettinkje dat langs haar linkerwang naar beneden hing. Zonder haar bril was ze bijna blind. Ze was afstandelijk en correct, en leek aardig tot ze haar mond open deed. Haar stem was een openbaring. Hij kwam tussen de babylippen vandaan als een koude, snijdende wind, en voor de geoefende oren van hotelpersoneel was het de stem van een vijand als er iets mis ging.

Voor het souper dat zou worden opgediend na het bacchanaal had mevrouw Garrand een grote tafel in het midden van de zaal gereserveerd. Ze had haar kostuum verschillende keren gepast. Het was van goudbrokaat met een brassière van nepdiamanten waar haar oude armen uithingen, zwaar van de armbanden. Ze zou een diamanten collier dragen en een grote diamanten diadeem in haar haar. Een mantilla van oud Spaans kant werd geprobeerd en afgekeurd; het bedekte haar gezicht.

Kalakobé was om drie uur ’s middags al aangekleed. Behalve een korte wandeling door de keuken, waar iedereen even zijn werk liet vallen, en een bezoekje aan de kleermaker, bleef hij steeds in de danszaal. Achter het decor had hij een fles met zijn mengseltje, en af en toe ging hij zich daar even opfrissen.

Tegen vieren kwam er een pianist en was er een korte repetitie. Kalakobé werd in het midden van het tableau vivant gezet met mevrouw Garrand op zijn schouders, en de pianist speelde Ravel’s “Pavane voor een  Dode Prinses.” Nadat ze even in die pose hadden gestaan droeg Kalakobé mevrouw Garrand de trap af. Hij deed het erg sierlijk en zonder inspanning, want ze was klein en licht. Er werd hem gezegd een paar keer rond te draaien, alsof hij danste, haar dan voorzichtig op de troon te zetten en dan aan haar voeten te gaan liggen. De muziek hierbij was L. von Meyer’s “Marokkaanse Mars”, in het arrangement van Berlioz. Nadat alle deelnemers aan de optocht in een cirkel waren gaan zitten zou een groep Russische dansers een bolero dansen. Dan zou Raquel Meller nog een paar liedjes zingen. Daarna was er souper en dansen tot drie uur.

De energieke regisseuse schreeuwde en duwde de mensen in de opstelling die ze in gedachten had, de twee decorateurs kregen ruzie over het licht, er bleken verschillende kostuums verdwenen te zijn, en een toneelknecht verzwikte zijn enkel. Verder ging alles heel aardig. De bloemisten klapten hun ladders dicht en namen ze mee naar buiten; de garderobedames kwamen met hun handdoeken, zeep en nummerblokjes; de eerste muzikanten arriveerden en begonnen hun instrumenten te stemmen; de kaartjescontroleurs trokken hun handschoenen aan; en de huisdetective peuterde tussen zijn tanden en praatte met de portier. Ik ging naar boven om me om te kleden, en toen ik terugkwam speelde het orkest en waren de eerste gasten aan het dansen.

Om middernacht begon de optocht. Het tableau vivant begon heel soepel.  Mevrouw Julian Garrand werd de trap afgedragen alsof ze in het zadel van een paradepaard zat. Kalakobé maakte zo’n indrukwekkende entree met haar dat de duizend-en-nog-wat gasten applaudiseerden. Mevrouw Garrand, zonder bril, glimlachte naar het publiek en boog naar links en naar rechts. Alle schijnwerpers waren op hun gericht. De zestig musici streken en bliezen de laatste accoorden van de “Marokkaanse Mars” en begonnen met de eerste maten van de bolero. De Russen kwamen de open ruimte in het midden van de danszaal op en Kalakobé stond met mevrouw Garrand op zijn schouders in het midden. Misschien was hij het vergeten, of misschien  hadden de ontkurkte fles en de muziek zijn effect op hem. Hij weigerde te gaan zitten of mevrouw Garrand op de troon te zetten. De Russen trokken gezichten naar hem onder het dansen en zeiden hem te gaan zitten, en toen begonnen er een paar gasten te lachen. De meesten waren te verbaasd en keken alleen toe hoe Kalakobé’s lichaam zich spande en hoe vreemde bewegingen zich van hem meester maakten. Hij begon wild te stampen en begon steeds wilder en wilder te dansen. De Russen gaven hem de ruimte. Wanhopig probeerde het orkest zijn gestamp te volgen en hij dirigeerde met zijn hoofd, zijn benen en zijn armen. Zijn mooiste effecten verkreeg hij door zijn partner de lucht in te gooien, zover als zijn en haar uitgestrekte armen hun lichamen konden scheiden. Daarna rukte hij haar weer terug, gooide haar tussen zijn benen door en over zijn gebogen rug, en decoraties en juwelen vielen uit haar als uit een doorelkaargeschudde kerstboom.. Eén keer wist ze van hem los te komen en, met haar mond wijd open, haar bierblonde haar achter haar aan wapperend, vluchtte ze naar de ring van mensen, maar hij greep haar zoals je een vluchtende kip pakt en danste door. Omhoog ging ze weer, en rond en rond, half meermin, half heks, met blote benen, met nog maar één schoen. De menigte brulde aan het eind.

Terwijl we mevrouw Garrand naar een van de liften leidden werd Kalakobé omringd door bewonderaars. Hij was drijfnat. Zijn charteuse flanellen broek plakte aan zijn benen, zijn buik ging als een blaasbalg op en neer, en Raquel Meller stuurde iemand om wat drinken en een handdoek. Mevrouw Garrand kwam niet naar beneden voor het souper.

De volgende ochtend zat Kalakobé alleen in de danszaal. De pauken, die wel leken op zijn koperen potten beneden, stonden er nog. Hij zat aan de noordkant van het Plaza del Triunfo, zijn voeten vooruit, zijn handen hangend over zijn knieën. Zijn ogen bleven hangen aan elk stuk decor dat naar buiten gedragen werd. Terwijl ik met hem zat te praten kwam er een loopjongen met een boodschap van de directeur.

“Getverdemme Djeezus Gristus! Ze eist een miljoen van ons – die oude geks,” zei hij tegen de hoteladvocaat toen ik binnenkwam. “Djeezus Gristus” was een uitroep die meneer Brauhaus in elke zin gebruikte als hij kwaad was, afgewisseld met “Getverdemme.” Omdat er in een hotel altijd wel problemen zijn sprak hij bijna nooit zonder de ene of de andere kreet te gebruiken, en het personeel noemde hem dan ook “Jesus Christus.”

De preek duurde dit keer een uur en drie kwartier.

Hoofdstuk 7 – De Hispano