
hotel splendide
7 De Hispano
De beste bron van informatie over de gasten van Hotel Splendide was niet de boekhoudafdeling of het directiekantoor, maar de koerierskamer. Onder de koeriers werden de chauffeurs gerekend, maar ook bedienden, kamermeisjes, butlers, verpleegsters en knechten die niet in dienst waren van het hotel maar die met de gasten meereisden als hun persoonlijke bedienden. Aan hun werden de kamertjes toegewezen die op de luchtkokers uitkwamen en ze kregen een dagmenu in de koerierskamer voorgeschoteld. Dit vertrek was een goudmijn voor roddels, en een plek waar ze zich allemaal heen haastten en waar ze bleven hangen bij hun tweede of derde kop koffie, aantekeningen vergelijkend, klachten en ellende uitwisselend. In het Engels, Frans, Duits, Italiaans en Spaans en in alle mogelijke verschillende dialecten van deze talen werden de gebreken en ondeugden van de groten der aarde blootgelegd. Alle mogelijke vuiligheid werd getapt in de koerierskamer en van daaruit vloeide het het hotel door; de beste verhalen reisden helemaal naar de bovenste verdieping waar de bloemist van het Splendide de scepter over zijn kassen zwaaide, en helemaal naar beneden naar de vierde kelder waar de loodgieters hun werkplaats hadden.
Op een regenachtige middag in april ging de telefoon in mijn kantoor. Toen ik opnam vroeg Pacifico, de bediende van een Cubaanse markies die in het hotel verbleef, me of ik een auto wilde kopen, een prachtige auto, heel goedkoop. Als ik hem wou hebben, zei hij, zou ik hem dan wel meteen willen kopen?
“Vanmiddag nog,” drong hij aan, “Ik verkoop hem tegen iedere prijs. Ik wil die auto kwijt.”
De markies en zijn gevolg bewoonden een complete verdieping. Hij was een kleine dikke man, die rook als een snoepdoos. Hij droeg hoge hakken en zijn blauwzwarte haar zat met pommade tegen zijn hoofd aangeplakt. Door de roddel uit de koerierskamer wist ik alles van hem af. Ik wist dat hij de ene dag aardig was tegen Pacifico en hem dan omhelsde, horloges en ringen gaf en hem naar de schouwburg stuurde, en dat hij hem de volgende dag sloeg. Ik wist ook dat de markies een vrouw en veel kinderen had in een paleis in Havana, dat hij een huis in Parijs had, en dat hij hier in New York met een jong meisje samenwoonde dat hij uit Frankrijk meegebracht had.
Ze heette Nicole, maar de Cubaanse bedienden noemden haar La Platina vanwege haar gebleekte gele haar. Ze was een doorsnee Franse mannequin, aardig genoeg, met een lief gezicht, een klein mondje en klein neusje en de vochtige ogen van een straathond. Als ze op straat liep, modieus gekleed in een dure bontjas, met haar ogen in de schaduw van een hoed, zag ze er opwindend uit. Maar in de gangen en restaurants van het Splendide, waar vrouwen met een mooi gezicht en een goed figuur net zo gewoon waren als champagneflessen, keek niemand haar na.
De markies verloor haar nooit uit het oog. Half indiaans, even donker als de fijne sigaren die hij rookte, danste hij om haar heen met eindeloze onhandige liefkozingen. Hij hield haar bij haar arm vast, duwde haar zachtjes voor zich uit, streelde haar, hielp haar bij het gaan zitten, hielp bij het opstaan, en legde vaak een hand in haar schoot terwijl hij met de andere at. Pacifico zei dat de markies haar zelfs eigenhandig uitkleedde en in bad stopte.
De Platina was dol op tuberozen maar kon hun geur niet uitstaan. De huisbloemist had van de markies opdracht gekregen haar kamers met rozen vol te zetten en ze onder glazen stolpen te zetten.
De markies had twee auto’s. Als het koud was als hij de dichte auto, een Minerva, wilde gebruiken belde Pacifico de temperatuur van het appartement van de markies door naar de portier die die informatie doorgaf aan de chauffeur. De Minerva had een kleine thermometer op het dashbord. Als de markies en de platina een uur later instapten konden ze vaststellen dat de auto dezelfde temperatuur had als hun kamers.
De andere auto van de Markies, een open Hispano, was in de kleur van koffie verkeerd geschilderd, om te passen bij de twee Afghaanse honden van de Platina, die altijd meereden. De markies haatte honden, maar hij accepteerde ze omdat de Platina gek op ze was. De Hispano was lang en laag. Het koetswerk was gebouwd door Carrosserie Saoutchik. Hij had de Prix d’Elégance gewonnen op de Automobile Salon in Parijs en later een race in Monaco. De zittingen waren bekleed met luipaardenvel, en als de auto ergens geparkeerd werd stond er meteen een massa nieuwsgierigen omheen.
De markies was een vroom katholiek en werd iedere zondag in een van beide auto’s zondag naar de hoogmis gereden en zaterdag naar de biecht. Zijn speciale devotie richtte zich op de Madonna. Op een kist naast de slaapkamer van de markies stond een altaar, en daarop rustte, in een bedje van Spaanse kant, een exquis gekleed, vaak gezegend beeldje van de Maagd – antiek en overdekt met juwelen, met het christuskind in de armen. Er stonden door het hele appartement nog meer beelden van de Maagd , en in het dashboard van de Hispano was een miniatuurtabernakel gebouwd. Daar stond, achter glas in een piepkleine grot, een zilveren Madonnabeeld, een paar centimeter hoog. Als de chauffeur op een knopje drukte draaide de Madonna de inzittenden van de auto haar rug toe, zodat ze niet gekwetst kon worden door wat er zich in de diepe zachte kussens van het elegante voertuig afspeelde.
De dag voordat Pacifico me belde met het aanbod me de Hispano te verkopen was de Platina er de stad mee ingereden. Ze was achter een vrachtwagen terechtgekomen die stalen balken vervoerde die ver naar achter uitstaken. In de koerierskamer werd aangenomen dat ze per ongeluk in plaats van op de rem op het gaspedaal was gaan staan. In ieder geval was de auto vooruitgeschoten en de balken hadden haar hoofd bijna van haar lichaam gescheiden. Toen de auto naar het hotel teruggebracht werd zaten er bloedvlekken op het luipaardvel van de chauffeursplaats. De voorruit en de koplampen waren stuk. De radiateur zat tegen de motor aan.
De markies wilde zelfmoord plegen. Hij had de Madonna vervloekt en toen was hij in huilen uitgebarsten. Hij had de hele nacht op zijn knieën zitten bidden. De volgende ochtend vroeg had hij zijn bedienden opdracht gegeven te pakken en hij had een overtocht geboekt op de volgende boot naar Frankrijk. Toen had hij Pacifico gezegd de honden te laten afmaken en de auto weg te doen. Hij wou de hispano nooit meer zien.
De beste begrafenisonderneming van New York maakte de Platina gereed voor een reis naar Parijs. Ze lieten alle tuberozen komen die in New York te vinden waren, en Pacifico vertelde zijn vrienden in de koerierskamer dat ze er, een paar uur nadat ze haar in handen hadden gehad, met gesloten ogen mooier uitzag dan ze oit geweest was.
Zulke zaken zijn niet zo belangrijk en vreselijk als ze buiten een groot hotel plaats zouden vinden. In een hotel gebeurt te veel – de gasten eten en drinken, lachen en klagen als altijd, de orkesten spelen in de restaurants, het geroezemoes van de gesprekken is er niet zachter om. Onplezierige zaken worden stilletjes en onopvallend afgehandeld. Als er in een hotel iemand overlijdt dragen twee mannen ’s morgens vroeg een eenvoudige mand een zijdeur uit.
Ik wou de Hispano helemaal niet hebben. Ik wist dat het een duur speeltje zou zijn dat te veel benzine gebruikte en dat de onderdelen duur waren. Ik vond de kleur en de luipaardvellen-bekleding niet mooi. Maar Pacifico bood hem bijna voor niets aan – de reparatie zou meer kosten – en dus kocht ik hem.
De volgende middag kwam Kalakobé me in mijn kantoor opzoeken. De Quat-z-Artsgeschiedenis was me vergeven, en Kalakobé was door de directie in dienst gehouden; hij zat veilig uit het zicht van de Garrands bij zijn casseroles. Ik vertelde hem over de Hispano. Hij wou hem onmiddellijk zien, en dus nam ik hem mee naar de garage van het Splendide en liet hem de auto zien. Hij draaide de roze palmen van zijn handen ernaartoe en zei “Quelle merveille!” Eindelijk zag hij een mogelijkheid voor een baan waar een uniform voor nodig was. Kalakobé zei dat hij er een zou regelen zodra de auto was gerepareerd en gelakt, en op zijn vrije dagen zou hij mijn chauffeur zijn. In zijn vrije uren zou hij de auto onderhouden en hem oppoetsen – voor niets.
Ik kon Kalakobé pas bij de Hispano wegkrijgen toen ik toegestemd had. Hij smeekte me de luipaardvellen te laten zitten en alleen de bloedvlekken te laten verwijderen. Hij trok een kussen recht en probeerde de noodrem, die buiten op de carrosserie zat. Hij snuffelde door de bagageruimte. Hie liet de madonna verschillende keren draaien. In het handschoenenkastje vond hij een spiegel in een schildpadlijstje en een sigarettenkoker met smaragden initialen. Hij opende de sigarettenkoker en ontdekte dat er aan de binnenkant een tuberoos van robijnen zat. De koker was meer waard dan de auto.
Die week bracht Kalakobé veel tijd door in de chauffeurskleedkamer van de garage van het Splendide, en hij stond voor het hotel en observeerde de auto’s van de gasten die arriveerden. Elke dag kwam hij bij me met nieuwe ideeën voor uniformen. Hij maakte ontwerpen met kleurkrijt tot hij er een had die hem beviel, en het maakte hem diep ongelukkig toen ik zei dat het echt niet kon. Hij had een bleekblauwe kozakkenjas ontworpen met mosterdgele tressen, een felgekleurde kraag en gouden knopen. Ik legde hem uit dat niemand zulke uniformen droeg, maar hij begreep niet waarom hij, als hij deze uitmonstering zelf betaalde, hem niet kon aan kon trekken. Dus gaf ik hem een kaartje voor Othello en vroeg hem de eerst acte over te slaan en in die tijd voor het Metropolitan te gaan staan, aan de Thirty-ninth Streetkant, om naar de mooie auto’s te kijken die daar kwamen voorrijden. Hij kwam terug van deze voorstelling en was het in principe met me eens; maar hij zei dat er ook een auto voorreed met twee chauffeurs die allebei wijde bontkragen en bontmutsen droegen. Ik legde uit dat het waarschijnlijk de auto van een of andere patser was geweest.
Tenslotte ging hij akkoord met een eenvoudige blauwgrijze kaftan jas met tressen, een zwarte pet, zwarte schoenen en beenkappen. De uniformenkleermaker van het Splendide maakte hem voor hem tegen kostprijs. Het stond Kalakobé erg goed.
Op de dag dat de Hispano klaar was stelde Kalakobé voor een ritje te maken. Kalakobé liep voor me uit, tot in de puntjes verzorgd gekleed, met glimmende beenkappen, en keek af en toe achterom om te kijken of ik nog volgde. Bij de auto glimlachte hij, trok zijn lapis-lazuliring en een gouden ring van zijn vingers en liet zijn handen in een paar strakke zwarte handschoenen glijden. Hij draaide om de auto heen, deed de portieren open en dicht, en bekeek de banden. Toen poetste hij de voorruit op, en de koplampen die zo groot waren als trommels. Tenslotte liet hij me, zonder me aan te kijken, weten dat de elegantste manier zou zijn als ik zou sturen terwijl hij naast me zat. Het was erg chic, zei hij, als de baas zelf achter het stuur zat – dat had hij wel vaker gezien. Bovendien, voegde hij eraan toe, kon hij zelf niet rijden.
Dus zo deden we het. Als we de auto namen reed ik en zat Kalakobé naast me. Hij opende en sloot de portieren, betaalde de kaartjes op veerboten en de tol op bruggen, betaalde de benzine, stak mijn sigaretten aan en liet de mensen naar hem staren als hij bij de auto stond te wachten. Hij vertelde de geschiedenis van de auto aan de menigte die zich er altijd omheen verzamelde. Zijn uniform was altijd opgeperst en smetteloos en de klep van zijn pet blonk van de schitterendste mogelijkheden.
Door een oud boek te vertalen (Hotel Splendide werd voor het eerst gepubliceerd in 1940) doe je tussen neus en lippen door ook nog allerlei aardige ontdekkingen. Zo had ik nog nooit gehoord van de automerken Minerva en Hispano, en wist ik ook niet wat een tuberoos is. Een tuberoos blijkt een witte bloem te zijn, die er helemaal niet uitziet als een roos, en die een zeer doordringende geur verspreidt. We laten er hier een foto van zien, zodat je je ook een voorstelling kunt maken van een appartement vol tuberozen onder glazen stolpen. Daaronder vind je foto’s van een Hispano en een Minerva.