
rustloos
De jonge Kees Buddingh’ wist wat hij wilde worden. Bijna zestig jaar oud herinnerde hij zich in een sonnet hoe zijn ouders reageerden op zijn beroepskeuze: “Moeder, ik zou graag schrijver willen worden.’ / ’Nou, dat is dan toch prima, lieve Kees.” Volgens Mulisch kon dat helemaal niet. Een schrijver ben je. Mensen die schrijver willen worden, daar kan niets goeds van komen. En het is waar, de ijle, Olympische hoogte van de schrijver van ‘De ontdekking van de hemel’ heeft Buddingh’ nooit gehaald.
Hij was ook niet zozeer een schrijver om te bewonderen als wel één om lief te hebben. Vroeg je hem met het mes op de keel wat hij belangrijker vond: eeuwige roem als auteur van een absoluut meesterwerk of een goede vader te zijn voor zijn twee zonen en liefhebbende echtgenoot van zijn muze Stientje, dan koos hij voor zijn gezin. Eigenlijk was dat mes helemaal niet nodig.
Zijn ambitie verleidde hem niet tot verheven wanen. De Dordtse jongen bleef met twee benen op de grond staan, wat hem niet belette elke zaterdag te schitteren in de voorhoede van DFC. Hij sloeg zich door de HBS; een alfa die zich verbaasde over natuurkunde (‘Zit het heelal / werkelijk zo in elkaar? Je hoopt van niet. / Maar ja, je laatste proefwerk was een drie.’), aardrijkskunde het mooiste vond wat er bestond en uren in de atlas kon bladeren (‘Iedere naam / was pure poëzie. Wat ben ik blij / dat er toen nog geen televisie was.’) en die meende dat alleen meisjes nog ingewikkelder waren dan algebra.
Na de Hogere Burgerschool ging hij naar de School voor Taal- en Letterkunde om er het MO-A diploma Engels te halen. Buddingh’ heeft er veertig jaar later nog mooie herinneringen aan. Twee of drie keer in de week moest hij naar Den Haag, de andere dagen werkte hij thuis: ‘Maar wat een tijd had je nog voor jezelf! Avonden kletsen en debatteren op Tonnie Bosmans petieterige kamertje aan de Adriaan van Bleijenburgstraat, overdag veel in de leeszaal zitten, bij Koos Versteeg rondsnuffelen, lezingen en “Harlem Swing Nites” organiseren voor de afdeling Dordt van de Nederlandse Jazzliga, waarvan Tonnie voorzitter en ik secretaris was.’
Het was de tijd dat studenten nog geen bijbaantjes hadden en veel in de leeszaal zitten onder tijd voor jezelf viel.
En gedichten schrijven natuurlijk. ‘Tonnie was erg voor romantiek, ik ook wel, maar toch veel minder. Ik herinner me, dat ik geschreven had, in een sonnet: “Ik zal wel eenzaam verzen blijven schrijven / en ’s avonds dito voor het venster staan.” Dat “dito” kon absoluut niet, vond Tonnie. En Wim Hussem en Nes Tergast bleken er net zo over te denken. Toen heb ik het maar veranderd, ik zou na moeten kijken wat het geworden is.’
Onlangs zijn alle gedichten van C. Buddingh’ in één band bezorgd door Wim Huijser. Dat biedt de mogelijkheid zelf te kijken wat het geworden is. Het gedicht heet ‘Als een waar wijsgeer’ en de eerste strofe luidt: ‘Zolang de witte raven zeldzaam blijven, / ben ik bevreesd mijn hoop hoog aan te slaan; / ik zal wel eenzaam verzen blijven schrijven, / en ’s avonds rustloos voor het venster staan.’
Huijser heeft niet de moeite genomen Buddingh’s notitie van 28 december 1977 te lezen of te volgen, waarin staat: ‘Maar dat “dito” was beter. Als ik het ooit herdruk, maar dat zal niet, daarvoor is het te modisch (voor die jaren dan) en mist het authenticiteit, dan in die vermaledijde eerste versie.’
© Nico van Lieshout
Nico van Lieshout schreef een column over C Buddingh’, mede naar aanleiding van de gebundelde bundels, die eind 2010 uitkwamen.