Geleerden geloven dat de wiskunde een afspiegeling is van de werkelijkheid. Wanneer iets berekend kan worden, of in een formule uitgedrukt, dan moet het ook bestaan. Vaak verwijzen berekeningen naar fenomenen die onbekend zijn. Wanneer die later dan toch ontdekt worden, zoals een nieuw deeltje of een nieuwe ster, wordt dit trots aan het publiek gemeld. Voorspellingen die niet uitkomen krijgen geen publiciteit, zodat het niet goed mogelijk is te beoordelen in hoeverre de wiskunde en de werkelijkheid met elkaar te maken hebben.

Misschien zou je met evenveel recht kunnen beweren dat onze hersens te maken hebben met alles dat bestaat. Dan zou bijvoorbeeld alles dat je zou kunnen bedenken ook moeten bestaan. In ieder geval lijkt het zo te zijn dat wat je kan bedenken ook wiskundig tevoorschijn getoverd kan worden.

Zo is het in de wiskunde van de quantummechanica, volgens de Scientific American, zo dat ruimte minder dan niets kan bevatten. Bij berekeningen kan dit eenvoudig weergegeven worden door een min voor iets te plaatsen. In werkelijkheid zou het bestaan van negatieve energie of massa verbazende consequenties hebben. Massa of energie verbuigt volgens Einstein het ruimte/tijd-geheel. Positieve massa doet daar iets mee dat wij als zwaartekracht kennen. Negatieve energie of massa heeft veel vreemdere invloeden. In de nabijheid ontstaan wormgaten, tunnels waardoor het mogelijk wordt je in een ommezien lichtjaren in het heelal te verplaatsen. Ook de klassieke tijdmachine, waarmee door de tijd gereisd kan worden, kan via negatieve energie werken.

Mocht het zo zijn dat wat je kan bedenken en berekenen ook kan bestaan, dan zou dit verreikende gevolgen kunnen hebben. Gezien het tempo van onze technologische ontwikkeling kunnen we dan over duizend jaar tenminste een goede tijdmachine tegemoet zien. Wanneer daarmee ongelimiteerd naar het verleden gereisd kan worden, zou de oplossing van veel raadsels uit de biologie voor de hand liggen.

Het leven zou eenvoudig ontstaan zijn door de microben die tijdreizigers naar het verre verleden aan hun laarzen hadden hangen. Geen wonder dat die nu nog bestaan, ze kwamen om te beginnen al uit de toekomst. Het mysterie van het plotselinge begin van leven uit anorganische stof is zo in één klap ontsluierd. Het geschetste cirkelvormige proces maakt voorts een eerste oorzaak onnodig, wat veel schadelijk metafysisch gespeculeer overbodig maakt.

Ook ons ontstaan wordt begrijpelijker. Vanaf zo’n twee miljoen jaar tot zo’n dertig duizend jaar geleden scharrelden er zo’n tien tot twintig soorten mensachtigen over de wereld rond. De Homo habilis, de homo rudolfensis, de homo ergaster, de homo erectus, om er maar een paar te noemen. Waarschijnlijk waren er veel meer soorten. Van de genoemden zijn soms maar een paar botfragmenten gevonden.

Opvallend was het gebrek aan ontwikkeling. Ze konden allemaal wel stenen stukslaan om de scherpe rand te gebruiken, veel verder ging het technologisch kunnen niet. Tot opeens dertigduizend jaar geleden een nieuwe soort kwam opdagen. De homo sapiëns. Die kon van bijna alle materialen dingen maken, beschilderde grotten op verdienstelijke wijze, begroef zijn doden met hapjes voor de reis en ontwikkelde zich steeds maar door. Mensen als wij. In geval van twijfel zegt het plotselinge verdwijnen van alle andere mensachtigen omstreeks die tijd voldoende.

Het lijkt duidelijk. De toekomstige geleerden bedachten dat het niet opschoot met de ontwikkeling van de mens en dat een genetische injectie hoognodig was om hun eigen bestaan mogelijk te maken.