
gezondheidsmanagers - door peter bügel
Volgens schattingen zullen de uitgaven in de gezondheidszorg in de volgende kabinetsperiode snel stijgen. Volgens schattingen zullen de kosten met ruim 27 miljard oplopen tot zo’n 110 miljard gulden. In het gezamenlijk onderzoek van het Centraal Planbureau, het Sociaal en Cultureel Planbureau en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu worden daarvoor een aantal oorzaken genoemd.
In de eerste plaats natuurlijk de vergrijzing. Die wordt vaak aangeroepen als oorzaak van ellende. Toch zal dat meevallen. De babyboomgrijsaards zijn veel gezonder dan de huidige ouden van dagen. Dan de prijzen van nieuwe geneesmiddelen. Die kunnen met regelgeving gelukkig wel in de hand gehouden worden. Meestal betreft het varianten van oude middelen waarvan het patent afgelopen is en die daardoor normaal geprijsd worden. Een onafhankelijke commissie farmaceuten zou hier advies kunnen geven.
Technologische vernieuwing. De hoeveelheid dure, geavanceerde diagnostische apparatuur neemt sterk toe. Medici zijn dol op apparaten die het inwendige van de mens zichtbaar maken. Ook hier zou overheidsingrijpen niet misstaan. Als voorwaarde voor de aankoop van allerlei nieuwe echo- en scanapparatuur zouden de positieve consequenties voor therapie aantoonbaar moeten zijn.
Tenslotte komen we bij de belangrijkste kostenpost. Volgens de onderzoekers zal het aantal volledige banen in de zorg de komende jaren met minimaal 20.000 toenemen. Meer handen aan de bedden, zou je denken. Dat is de vraag.
De Nederlandse econoom en Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen heeft eens berekend in hoeverre diverse beroepen bijdroegen aan de welvaart van naties. Hij vond slechts één professie die niets toevoegde. Opvallend is dat juist deze beroepsgroep de laatste jaren enorm in omvang en macht is toegenomen.
Paul de Beer van het Sociaal en Cultureel Planbureau schreef in het recente Werken in de postindustriële samenleving, dat de groep sinds 1973 met 165 procent is toegenomen. Van 140.000 naar 390.000. Het kenmerk van deze functionarissen is dat ze zelf geen productieve arbeid verrichten. De gezondheidszorg is een voorbeeld van deze ontwikkeling. Volgens het Centraal Planbureau is daar de laatste acht jaar 25 miljard extra besteed zonder dat dat enig effect op de wachttijden heeft gehad. Er kwamen 94.000 banen bij, maar kwaliteit en kwantiteit van de zorg nam af.
Een groot aantal van die 94.000 personeelsleden zien namelijk geen patiënten. Ze managen. Dat wil zeggen ze bedenken steeds regeltjes voor hen die het eigenlijke werk moeten doen. Hun opmars in ziekenhuizen begon in de jaren tachtig met de ‘budgettering’. Ziekenhuizen werden gebonden aan vaste begrotingsbedragen, waardoor financiële experts het voor het zeggen kregen.
Sindsdien trokken de managers steeds meer macht naar zich toe. In de merkwaardige situatie die zo ontstond bleef het medische personeel verantwoordelijk, maar werden de managers de baas. Lieden die met een gedachtegoed als ‘het product zorg’ lieten zien niet alles te begrijpen wat in ziekenhuizen gebeurde. Al dat management is naar schatting voor 70 procent verantwoordelijk voor de kostenstijgingen.
De frustratie die van deze managementgroei het gevolg is vertaalt zich in ziekteverzuim. Het zou mij niet verbazen wanneer er een rechtstreeks verband is tussen het percentage managers in een organisatie en het verzuim van de uitvoerenden. Het zou daarom niet verkeerd zijn die verhouding bij organisaties die gefinancierd worden met belastinggeld wettelijk te reguleren.
Een gunstiger verhouding moet verkregen worden door afvloeiing van regelaars. Te beginnen met tijdschrijvende externe consultants. Vervolgens moet intern de verhouding werkenden en managers naar dertig op één worden teruggebracht. Gemakkelijk zal het niet zijn. Voor je het weet is er weer een nieuwe klasse managers opgestaan die dit proces wil gaan aansturen.