In 1994 introduceerde milieu-minister Alders de biobak. Het organisch afval, dat wij als gemakzuchtige consumenten weg flikkerden was immers nog terdege bruikbaar. Er kon compost van gemaakt worden, en dat was goed voor het milieu.

De zomer van 1995 was, volgens ingewijden vanwege het broeikaseffect, heet. De biobakken, waarin inmiddels jaarlijks meer dan een miljoen ton organisch materiaal werd afgevoerd, vervulden stad en land met een onbeschrijflijke stank.

Na kamervragen beloofde een nieuwe minister, Margreeth de Boer, een onderzoek in te laten stellen. De Landbouwuniversiteit van Wageningen ging aan de slag. In 1998 was het onderzoek afgerond. De biobak bleek een bron van besmetting. In huis kreeg je er luchtweginfecties van. Wanneer je aan astma of andere allergieën leed was het een gevaarlijk ding. Vuilnisophalers klaagden over hoesten en benauwdheid. Daar kwam bij dat het meeste biobakafval niet te composteren viel, omdat er teveel andere rommel door zat.

Afschaffen die stinkboel, zou je denken. Maar dat was buiten de waard gerekend. In dit geval directeur P. Cras van de Vereniging voor Gemeentelijke Afval- en Reinigingsmanagers. Naar zijn mening moesten de mensen goed bedenken dat hun welvaart en consumptie slecht waren voor het milieu. Het ging niet aan “op een gemakkelijke manier van je rotzooi af te komen”. Cras noemde dit het “educatieve aspect” van het afval scheiden.

Dit vuilnismannencalvinisme, waarbij iets dat stinkt, slecht is voor de gezondheid en zinloos, tot opvoeding strekt van de welvaartszondaars omdat het goed is voor het milieu, blijkt op een misvatting te berusten.

Begin jaren negentig kreeg het ingenieursbureau Iwaco opdracht om 600 oude vuilnisstortplaatsen in Noord Brabant in kaart te brengen. Op basis van een eerdere inventarisatie werden 170 riskante stortplaatsen geselecteerd voor nader onderzoek. Er werden allerlei bodem

en watermonsters in de directe omgeving genomen.

Tot ieders verrassing bleek van acute risico’s geen sprake. “Vooral het grondwater was veel schoner dan verwacht,” zei Willem van Vossen van Iwaco. Hij wordt geciteerd in het maartnummer 1999 van ROM Magazine, een vakblad voor ruimtelijke ordening en milieu. Volgens van Vossen zorgen microbiologische processen in de stort voor afbraak van verontreiniging. Ook uit proefprojecten van het Nederlands Onderzoeksprogramma Biotechnologische Sanering (NOBIS), blijkt dat bacteriën en schimmels in staat zijn de gekste stoffen af te breken.

Zelfs nare stoffen als bijvoorbeeld benzine, olie, tri, per en tetra, worden door micro-organismen afgebroken tot kooldioxyde en water, zo bleek uit een recent onderzoek van de vakgroep Biochemie van de Rijksuniversiteit Groningen.

Om dit te bereiken moeten er echter wel micro-organismen zijn. En waar zitten die in: in het GFT-afval. Wanneer dat gescheiden wordt opgehaald zadelen we ons op met een eeuwigdurende nazorg van de storten zonder organisch vuil.
Maar je moet iets voor de milieu-opvoeding over hebben.