In het einde van de zeventiende eeuw stopte Newton met zijn natuurkundige experimenten. Hij besefte dat hij met zijn observaties en de wiskunde van die tijd niet verder kwam. Hij zou eigenlijk 150 jaar ingevroren moeten zijn om met Faraday en Maxwell te hebben kunnen converseren.

De wetenschap vordert niet langzaam en gestaag, maar sprongsgewijs. Op een bepaald moment geloven alle geleerden op een gebied hetzelfde. De Amerikaanse wetenschapsfilosoof Thomas Kuhn noemde zo’n geloof in 1960 een paradigma.

Met het verstrijken van de tijd en het voortduren van verzamelen van nieuwe gegevens wordt zo’n paradigma steeds ongeloofwaardiger. Op een gegeven moment wordt het verlaten voor een nieuw paradigma. Een zogeheten paradigmasprong.

Wetenschappers met een gering voorstellingsvermogen denken dat alle belangrijke vraagstukken binnen een vigerend paradigma beantwoord kunnen worden. Slechts grote geleerden zijn in staat afstand te nemen van de heersende paradigma’s. Zo bezien telt de natuurkunde meer grote geleerden dan de menswetenschappen.

Natuurkundigen speculeren graag en vooraanstaande bladen nemen zulke hersenspinsels graag op. Zo is het momenteel gemeengoed, onder fysici, te geloven dat de meest fundamentele bouwstenen van het heelal een soort snaren zijn. Deze superstrings zouden in tien of meer verschillende dimensies opgerold liggen.

De wiskunde van het huidige paradigma is helaas niet geschikt om de nodige berekeningen uit te voeren die het werkelijk bestaan van deze onvoorstelbaar kleine draadjes aannemelijk zou maken. Meer dan de vier dimensies lengte, breedte, hoogte en tijd is ook moeilijk voorstelbaar.

Toch wordt hier door natuurkundigen onbekommerd in hun vaktijdschriften over gediscussieerd. Even ingewikkeld en onbegrijpelijk als het heelal is het menselijk brein. Vooraanstaande breinvorsers als Penrose en Fenwick impliceren wel eens voorzichtig dat een nieuw paradigma nodig zou zijn om de werking daarvan en vooral van het bewustzijn te verklaren.

Toch laten zij hun fantasie niet werken. Een uitzondering op deze regel vormt de hersenonderzoeker Herms Romijn. Overdag deed hij onderzoek naar eiwitten in de hypothalamus bij het Nederlands Instituut voor Hersenonderzoek van Dick Swaab. In zijn vrije tijd speculeerde hij over het menselijk bewustzijn.

Uitgangspunt van zijn ideeën is dat de enorme hoeveelheid informatie die het geheugen kan bevatten nooit allemaal in je hoofd past. De oorsprong van het bewustzijn ligt volgens hem dan ook niet in de electrische en chemische activiteit van de hersenen maar op een veel dieper niveau. Bijvoorbeeld in een andere dimensie.

Daar wordt ook het geheugen opgeslagen. Dit zou ook bewustzijnsverschijnselen kunnen verklaren die optreden bij bijna-dood ervaringen wanneer geen hersenactiviteit meer gemeten kan worden. Evenmin als er een violist in de radio zit, is ons bewustzijn te vinden in het hoofd.

Een rare gedachte, wie weet waar die vandaan gekomen is. In ieder geval niet uit het heersende paradigma in de breinwetenschappen.