ruud moors culturele concepten aflevering 10
Vakantie als cultureel concept
Voetttochten
‘Maar weten jullie daar dan de weg?’ vroeg mijn oudtante Net aan mijn ouders toen die vertelden dat ze op vakantie naar Oostenrijk gingen. Mijn oudtante Net was nooit verder weg geweest dan twintig kilometer van haar geboorteplek. Dat was de afstand die ze te voet in een dag, heen en weer, kon afleggen. Zo’n voettocht deed ze nooit zomaar. Als ze afstanden liep, liep ze met haar gietijzeren handnaaimachine in de ene hand en een grote tas vol naaispullen in de andere, om te gaan naaien. En sommige klanten woonden gewoon ver weg. Naaien was haar werk. Vakantie had ze nog nooit gehad.
Nooit vrij
Ze was geboren en getogen op een boerderij. Vakantie was een luxe die aan boeren onbekend was. Zelfs op zondag dienden de dieren nog gevoed te worden, voordat er naar de kerk gegaan kon worden, en dienden de vrouwen hun huishoudtaken nog steeds uit te voeren. Iets rustiger dan op andere dagen, maar vrij was mijn tante Net nog nooit geweest. Ze liet zich overigens ook niet opjagen. Omdat ze zelfstandige was, had ze geen baas boven zich en als haar klanten zich vervelend gedroegen bood ze haar diensten niet meer aan ze aan.
Vakantie?
Ze werkte hard, maar in een rustig tempo. Vakantie had ze niet nodig. Sterker nog, ze kon zich helemaal niet voorstellen wat vakantie was. Ze zou absoluut niet geweten hebben wat ze had moeten doen als ze een dag in ledigheid op het strand had moeten doorbrengen. Het idee alleen al! Nee, het hele idee van vakantie was aan haar niet besteed.
Vreemd
Dat mijn ouders op vakantie gingen, vond ze vreemd, zeker omdat ze naar een ver land gingen waar ze de taal niet spraken en waar ze de weg niet wisten. Zo’n vakantie zou voor mijn oudtante Net alleen maar een bron van frustratie zijn geweest.
Twee weken
Mijn vader had, toen wij jong waren, twee weken zomervakantie. De eerste week werden wij kinderen uit logeren gestuurd. Die brachten wij door bij een oom en tante of bij een opa en oma. Mijn ouders maakten dan samen tochten op de brommer, altijd in de buurt. Ze sliepen elke nacht weer thuis. Voor mijn moeder was het gegeven dat ze een week van de zorg voor haar kinderen bevrijd was en dat ze mijn vader die week voor zichzelf had, de essentie van de enige vakantie die ze in een jaar had.
Kleine tochtjes
De tweede week van mijn vader’s zomervakantie werden er tochtjes met het hele gezin gemaakt. Nooit ver weg. Een wandeling naar de Sint Pietersberg met een bezoek aan een speeltuintje waar we op een glaasje limonade getrakteerd werden, was al bijzonder.
Vrij van school en arbeid
Vrij zijn van arbeid stond voor mijn ouders gelijk aan vakantie. Vrij zijn van school was ons idee van vakantie. Dat je tijdens je vakantie een lange reis zou kunnen maken om ergens ver weg aan het strand te gaan liggen of een stad te gaan bezoeken was voor ons niet weggelegd. Daar hadden we het geld niet voor.
Vakantiereizen
Dat een vakantiereis bestond wisten we wel. Een oom en tante waren met de auto naar Spanje gereden en kwamen bruin gekleurd weer terug. Een vrijgezelle oom zat op volksdansen en ging regelmatig met zijn volksdansgroep naar het buitenland om daar aan festivals mee te doen. Als vrijgezel kon hij het zich veroorloven om die reizen te kunnen betalen.
Niet werken
Toen ik ging werken, ging ik niet op vakantie. Ik wist niet hoe. En eigenlijk wist ik ook niet waarom ik dat zou doen. Dus bleef ik thuis en genoot van het feit dat ik twee weken niet hoefde te werken. De twee weken vakantie die ik had beschouwde ik als een lang weekend. Niets hoeven was alle vakantie die ik nodig dacht te hebben.
Op reis
Ik was ruim in de twintig toen ik voor het eerst op vakantie ging. Naar een vredeskamp op Texel. Pas een aantal jaren later ging ik echt op vakantie, dat wil zeggen, op reis. Naar Ierland met het vliegtuig.
Vrije tijd
Dat vakantie synoniem is geworden met reizen is vrij recent. Dat was vroeger alleen voorbehouden aan een elite. En zelfs bij die elite is het de vraag of ze vakantie vierden. Ze verhuisden in de zomer naar hun zomerresidentie, naar hun herfstresidentie in de herfst en naar hun winterresidentie in de winter om in de lente naar de lenteresidentie te verhuizen. Dat die elite een groot deel van hun tijd in betrekkelijke ledigheid kon doorbrengen betekende niet dat ze vakantie hadden, maar dat ze veel vrije tijd hadden. Dat is toch iets anders.
Wat is vakantie?
In mijn jeugd was vakantie een periode waarin je vrij was van de taken die je normaal wel moest doen. Als je werk had, was je tijdens de vakantie even vrij van die werktaken. Als je naar school ging was je tijdens de vakantie even vrij van die schooltaken. Vakantie was het vrij zijn van de taken waaraan je de rest van het jaar gebonden was.
Vakantie en werk
Dat betekent dat het concept vakantie pas kon ontstaan nadat het idee van arbeid was ontstaan. Gaan we vroeg terug in de tijd, naar de periode waarin we nog allemaal verzamelaars die zo nu en dan op jacht gingen waren, dan was ‘vakantie’ een onmogelijk concept. Je was geen arbeider. Wat je deed, deed je omdat het een onderdeel was van je dagelijkse bestaan. Je bouwde een schuilplaats omdat je daar behoefte aan had. Je verzamelde voedsel omdat je daar behoefte aan had. Je ging op jacht of ging vissen omdat je daar behoefte aan had. Niet om er geld mee te verdienen en niet omdat dat moest van een baas.
Nuttig reizen
Als je op reis ging deed je dat omdat je wist dat je elders voedsel kon vinden en dat voedsel, op de plek waar je nu was, in dit jaargetijde, zeldzaam was. Werken en leven waren altijd met elkaar vermengd. Als je had gedaan wat noodzakelijk was om in de eerste levensbehoeftes te voorzien, nam je rust, vlocht een mand, maakte een aardewerk pot, gereedschap of een stukje speelgoed en als je daarmee klaar was nam je rust.
Cultuur
In een cultuur waar voedsel verzamelen, op jacht of visvangst gaan en samen bouwen aan onderkomens de norm is, heeft het concept ‘vakantie’ geen enkele betekenis.
Arbeiders en vakantie
Mijn grootouders van moeders kant waren arbeiders. Mijn grootmoeder was huishoudster geweest totdat ze met mijn grootvader trouwde. Mijn grootvader was magazijnbediende bij V&D geweest, tot aan zijn pensioen. Zij kenden vakantie. Eerst als een korte periode waarin mijn opa vrij van arbeid was en later, toen hij met pensioen was, gingen ze samen naar Rome en naar Lourdes. Dat was in die tijd al heel bijzonder.
Boeren kennen geen vakantie
Mijn grootouders van vaders kant waren boeren. Mijn grootvader werkte daarnaast als arbeider in de plantsoenendienst, waardoor hij het begrip ‘vakantie’ als even bevrijd zijn van arbeid wel kende, maar het werk op de boerderij ging gewoon door. Mijn grootmoeder kende geen vakantie. Die werkte elke dag, zeven dagen per week, het hele jaar door. Ze wist wel van het bestaan van vakantie af, maar het maakte geen deel uit van haar leven.
Een hotel
Ik was een jaar of tien toen mijn ouders, samen met een oom en tante, in hun auto, naar Parijs gingen. Drie dagen. Dat wil zeggen dat ze er twee nachten waren blijven slapen. Dat was de eerste keer dat mijn ouders in een hotel sliepen.
Vrij om te reizen
Ruim tien jaar later gingen ze elk jaar, met hun eigen auto, op vakantie naar het buitenland, naar Praag, Warschau of Wenen. Ze hadden de smaak van het op reis gaan te pakken gekregen. Vakantie was niet meer alleen maar het vrij zijn van de normale arbeidstaken, maar ook het vrij zijn om verre oorden te bezoeken. Hun concept van vakantie was veranderd.
Geen behoefte meer
Vakantie is een raar concept. Dat zeg ik omdat ik geen vakantie meer vier en dat ook niet mis. Sinds ik niet meer werk heb ik ook geen behoefte meer aan vakantie. Ik doe wat ik doe omdat ik er voor kies om dat te doen. Ik kook vrijwel elke dag, maar beschouw dat niet als arbeid. Ik schrijf regelmatig, maar ik beschouw dat niet als arbeid. Ik vertaal regelmatig, maar ik beschouw dat niet als arbeid. Ik maak onregelmatig tekeningen, maar beschouw dat niet als arbeid. Ik doe boodschappen, maar beschouw dat niet als arbeid. Ik studeer, maar beschouw dat niet als arbeid. Daarom heb ik ook geen behoefte meer aan vakantie.
Vrij
En ook als ik reis, wat ik overigens zelden doe, beschouw ik dat niet als vakantie. Omdat ik me altijd vrij voel, wat ik ook doe, heeft het concept vakantie geen enkele betekenis meer voor me.
Vakantie en onvrijheid
Naar mijn idee heeft het concept vakantie te maken met onvrijheid. Alleen als je arbeid moet plegen kun je vakantie als een onderbreking daarvan zien. Als je wat je doet in vrijheid doet heb je geen vakantie nodig. Dan leef je ontspannen. En als je ontspannen leeft heb je geen vakantie nodig om te ontspannen.
Positief?
Vakantie is een cultureel concept, en of het een positief cultureel concept is, is voor discussie vatbaar.
Ruud Moors’ eerdere wekelijkse bijdragen aan dit magazine vind je hier: