
ruud moors dat komt mooi uit aflevering 10
Anekdotes
Anekdotes zijn korte onopgesmukte verhaaltjes. In ons gezin werden er veel anekdotes in leven gehouden door ze herhaaldelijk, met zichtbaar plezier, te vertellen. Dat die anekdotes soms maar twee regels bevatten en nogal recht voor zijn raap waren, was juist de charme ervan. We wisten vaak bij de eerste woorden al welke anekdote nu weer tevoorschijn werd getoverd.
Hansje
We woonden in een rijtjeshuis met een betegeld plein erachter. Daar speelden de kinderen uit de buurt en in de zomer speelden de volwassenen er badminton. Een paar huizen verder woonde een gezin met twee bijna volwassen dochters en een nakomertje van een jaar of vijf die Hansje genoemd werd. Hansje was goed voor twee anekdotes.
Dat had je niet gewist he?
Met carnaval had Hansje zich als spook verkleed, met een masker voor. Toen hij mijn vader zag sprong hij tevoorschijn en riep keihard: ‘BOE!’. Mijn vader deed alsof hij enorm schrok, waarop Hansje zijn masker afdeed en trots zei: ‘Dat had je niet gewist hé, dat dat Hansje was’. Iedere keer als mijn vader die anekdote vertelde moest hij er nog om grinniken.
Stout zijn
‘Wil jij wel eens snel stout zijn, brave jongen’, had mijn vader een andere keer tegen Hansje gezegd. Die had mijn vader daarop verbijsterd aangekeken en stamelde: ‘Maar dat mag ik helemaal niet van mijn moeder!’.
Flauw maar leuk
Misschien is zo’n anekdote enorm flauw voor iedereen die niet tot onze familie behoort en misschien vonden wij ‘m ook wel een beetje flauw, maar als ik terugdenk aan het plezier dat mijn vader had bij het terugdenken aan die gebeurtenis, krijgt die anekdote een andere waarde.
Post-its
Het ging niet zozeer om de anekdote zelf als wel om het delen van het plezier hebben in een gebeurtenis. Alsof zo’n anekdote een onderlaag heeft die in eerste instantie niet meteen duidelijk is. Overigens weet ik meer van mijn eigen geschiedenis dankzij de anekdotes die over ons verteld werden dan ik puur uit mijn eigen geheugen zou kunnen halen. Alsof het post-it blaadjes zijn die door mijn ouders in mijn brein zijn vastgeplakt.
Hij zegt ook nog nee!
‘Jij bent altijd een opgewonden standje geweest, Rudi’, zei mijn moeder. ’We waren aan het wandelen toen Piet aan de overkant een jongen zag lopen. ‘Die jongen heeft ooit mijn Okki kapotgescheurd’, zei Piet rustig. Daarop rende jij naar die jongen toe, hield hem staande en riep, terwijl je naar Piet wees: ‘Zeg, heb jij die jongen zijn Okki kapot gescheurd?’. Die jongen keek je verbouwereerd aan en keek daarna naar Piet en naar ons en stamelde: ‘Eh… nee’. ‘Hij zegt ook nog nee!’, riep jij toen verbijsterd uit.’ Op de een af andere manier vonden mijn ouders dat erg komisch.
Onrechtvaardigheid
Ik neem aan dat dat echt gebeurd is, maar ik kan het me niet echt zelf herinneren. Wel kan ik me herinneren dat die anekdote regelmatig verteld werd als een illustratie van wat voor een opgewonden standje ik was op het moment dat ik onrechtvaardigheid meende te signaleren. Daar kon ik blijkbaar helemaal niet tegen. Nog niet trouwens.
Dat kopje is niet goed afgewassen…
Er waren ook gebeurtenissen die we ons allemaal herinnerden en waar we gezamenlijk met veel plezier op terug keken. Mijn ouders waren op bezoek geweest bij haar jongste broer en diens vrouw. Ze gingen samen koffie drinken in de tuin. Toen mijn oom zijn, nog lege, kopje aangereikt kreeg, keek hij er afkeurend in en verklaarde: ‘Dat kopje is niet goed afgewassen!’ en hij gooide het tegen een muur in duizend stukken. Het bezoek keek hem verbijsterd aan waarop hij en zijn vrouw beiden in de lach schoten. Hij had met haar afgesproken om hem een oud kopje te geven dat kapot mocht om het bezoek even te trakteren op een toneelspel. Hij hield ervan om mensen te choqueren.
Verbijstering
Ik nam, voor de eerste keer, een vriendin en haar nicht mee naar huis. We zouden buiten koffie gaan drinken en ik zei in de keuken tegen mijn moeder: ‘Heb je nog een kopje dat kapot mag, mam?’ Ze begon meteen te grijnzen en even later kreeg ik een kopje dat al enigszins beschadigd was in mijn handen gedrukt. ‘Maar mam’, riep ik, ‘dat kopje is niet goed afgewassen!’, en tot verbijstering van mijn vriendin en haar nicht gooide ik het kopje stuk tegen de muur. Die verbijstering groeide alleen maar toen ons hele gezin, bij het zien van hun verbijstering, in lachen uitbarstte.
Nieuwe anekdotes
Zo creëerden we een nieuwe anekdote die we met regelmaat aan elkaar vertelden om alleen al bij de herinnering aan die gebeurtenis weer in lachen uit te barsten.
Roodborstje
Mijn zus en ik hadden pianoles. Mijn moeder probeerde zichzelf piano te leren via een schriftelijke methode. Veel verder dan ‘Roodborstje tikt tegen het raam, tik tik tik’, kwam ze niet. Die piano klonk nogal hard. Die kon je ook buiten horen. Als mijn moeder weer eens piano ging spelen terwijl wij met enkele buren buiten badminton speelden, was er altijd wel een buurman die grinnikend opmerkte: ‘Het roodborstje tikt weer tegen het raam, tik tik tik’. Als we dat als anekdote aan mijn moeder vertelden, kon ze er wel om lachen.
Woordgrappen
We waren in ons gezin niet alleen dol op anekdotes maar ook op woordgrapjes. Mijn vader werkte aan het restaureren van monumenten en noemde een momentje daarom een monumentje. Flauw natuurlijk, vooral omdat hij dat had overgenomen van een bouwvakker die bij hem werkte en die die twee woorden daadwerkelijk door elkaar haalde. Ook uit de stripverhalen van Nero werden woordgrappen verzameld. ‘Als het hier nog lang duurt zal het rap gedaan zijn’, bijvoorbeeld. Of ‘zal ik jou je kop eens tussen je twee oren zetten?’ en ‘tubetje of geen tubetje dat is het kwastje’. Ja, we hielden van flauwe grappen.
Fiets
Mijn oom Pierre, de oudste broer van mijn moeder, was minder grap-gevoelig. Hij zat, samen met een aantal ooms en mijn vader, te kaarten, toen mijn oom Theo de kaarten die hij gekregen had bekeek en uitriep: ‘Wat heb ik nou aan mijn fiets hangen!’. ‘Pierre, ga eens even kijken wat Theo aan zijn fiets heeft hangen’, zei mijn vader met uitgestreken gezicht. Mijn oom Pierre stond op, liep naar buiten, bleef daar even hangen, kwam, enigszins in verwarring, terug en zei: ‘Maar Theo is toch met de auto’. Waarom iedereen hierop in lachen uitbarstte, begreep hij niet echt. Hij had toch gelijk, mijn oom Theo had niet eens een fiets.
Schot voor open doel
Overigens werd mijn oom Pierre niet opzettelijk gepest met zijn onvermogen om taal niet letterlijk te nemen. Maar als zich een gelegenheid als bovenstaande voordeed, dan konden mijn vader en mijn andere ooms bijna niet anders dan zo’n schot voor open doel ook daadwerkelijk plaatsen.
Onhandig
Door er een anekdote van te maken kon er keer op keer van die gebeurtenis genoten worden zonder dat het nodig was om van oom Pierre een pispaal te maken. Dat die man sociaal een beetje onhandig was, werd hem bij voorbaat al vergeven. Dat hij er zo nu en dan een beetje mee geplaagd werd, nam hijzelf ook op de koop toe.
Gezakt
Nog een anekdote die ik wel degelijk uit mijn eigen geheugen haal. Ik zat in de vierde klas van de MAVO en zakte voor mijn eindexamen. Ik zag er tegen op om dat tegen mijn vader te vertellen. Ik had geen idee hoe hij zou reageren. Maar zijn uiteindelijke reactie had ik absoluut niet verwacht. Toen hij hoorde dat ik gezakt was, haalde hij twee tientjes uit zijn portemonnee en gaf ze aan me met de woorden: ‘Je zult er wel flink van balen dat je gezakt bent. Drink er maar een paar van mij.’ Voor de rest maakte hij er geen woord aan vuil.
Vreemd? Ach…
Niet bevorderd
Een van de anekdotes die hij graag vertelde was dat hij ontzettend veel gespijbeld had in de eerste klas van de ambachtsschool en dat hij daardoor niet bevorderd was naar de tweede klas. Dat had hij zijn vader niet durven vertellen. Die had hem waarschijnlijk alle hoeken van de kamer laten zien. Dus had mijn vader, met een mesje, het woord ‘niet’ weggekrast, zodat er ‘bevorderd’ op zijn rapport stond. Hij wist dat zijn vader nooit naar zijn cijfers keek, zodat hij, in ieder geval op dat moment, niet door de mand zou vallen.
Keihard werken
Maar toen hij het jaar daarop naar de ambachtsschool terug ging had hij een probleem. Als hij gewoon naar de eerste klas zou gaan, zou uiteindelijk uitkomen dat hij een jaar langer over de ambachtsschool zou doen dan normaal was. Dat zou hij natuurlijk nooit uit kunnen leggen. Hij besloot daarom maar gewoon in de tweede klas te gaan zitten en te doen alsof hij echt bevorderd was. Er was één leraar die hem een beetje fronsend had aangekeken, maar die had niks gezegd, vertelde mijn vader. Vervolgens had hij keihard gewerkt om zijn achterstand in te halen en werd, tot zijn grote opluchting, het jaar daarop naar de derde klas bevorderd. Zijn vader heeft nooit geweten hoe zijn zoon hem bij de neus had genomen.
Positief
Mijn vader is zijn eigen jeugd nooit vergeten. Ik denk dat anekdotes hem hielpen zich die jeugd op een lichte manier te herinneren. Hij begreep mijn angst toen ik gezakt was voor mijn eindexamen. Die wilde hij niet voeden. Dus deed hij iets dat ik helemaal niet verwacht had en creëerde zo een positieve anekdote over mijn falen, zodat ik er op een lichte manier aan terug kon denken. In plaats van me te vernederen tilde hij me even op. Daar kan ik niet anders dan met liefde aan terug denken.
Ruud Moors’ eerdere wekelijkse bijdragen aan dit magazine vind je hier: