IJsblokjes
‘Toen ik van jou moest bevallen mocht ik, tijdens de bevalling, niks drinken. Maar ik had wel dorst. Buiten vroor het zeventien graden. Pappa heeft toen op de vensterbank ijsblokjes gemaakt zodat ik daarop kon zuigen om de ergste dorst kwijt te raken.’ Dat was het verhaal dat mijn moeder mij over mijn geboorte vertelde. Daardoor wist ik dat het vroor toen ik werd geboren en dat mijn moeder dorst had gehad tijdens de bevalling en dat mijn vader op de vensterbank ijsblokjes had gemaakt zodat ze daar, tijdens de bevalling op kon zuigen. Dat is ook vrijwel het enige dat ik van mijn geboorte weet.

Een bus
Ik kan me van mijn geboorte niets herinneren. Ook niet van mijn eerste levensjaren. De allereerste herinnering die ik heb is nogal vaag. Ik herinner me dat ik met mijn ome Jo bij een bus stond. Geen gewone stadsbus met een platte voorkant, maar een bus met een voorkant die enigszins aan een hondenkop doet denken, een beetje zoals een Amerikaanse schoolbus. Het was een donkergekleurde bus, maar de kleur weet ik niet meer. Het kan grijs geweest zijn, of zwart of donkergroen.

Paniek
De bus was open en ik was nieuwsgierig en ging naar binnen. Ik herinner me dat ik dat nogal spannend vond, want ik had niet gevraagd of dat mocht. Ik liep het gangpad af en weer terug en ontdekte tot mijn schrik dat de deur die nog open was toen ik naar binnen ging, nu gesloten was. Ik kreeg de eerste paniekaanval die ik me kan herinneren. Wat er daarna precies gebeurde weet ik niet meer. Het duurde naar mijn idee uren voordat de volwassenen die buiten stonden doorkregen dat ik in de bus opgesloten zat. In werkelijkheid zal dat hooguit een paar minuten zijn geweest.

Een verhaal
Dat ik me dat incident nog steeds kan herinneren komt omdat ik er een verhaal van heb gemaakt. Het is weliswaar een verhaal waar nogal wat informatie in verloren is gegaan en waarvan ik zelfs niet zeker weet of de informatie die ik nog wel paraat meen te hebben precies klopt, maar de essentie van het verhaal is er wel. Of het mijn ome Jo was met wie ik bij die bus stond, weet ik niet zeker. In mijn herinnering zie ik hem met andere volwassenen staan praten bij die bus. Maar misschien heb ik dat er later wel bij bedacht.

De zekerheden
Eigenlijk is het enige dat ik zeker weet dat ik bij die bus stond, dat er volwassenen bij die bus stonden te praten, dat ik ongezien de bus ben ingegaan, dat de deur van de bus dicht was toen ik er weer uit wilde stappen en dat ik toen in paniek raakte. Aan die gegevens twijfel ik niet. Ook niet aan de vorm van de bus, juist omdat die afweek van de stadsbussen waaraan ik gewend was.

Herinneringen
Je kunt je pas gebeurtenissen herinneren vanaf het moment dat je van gebeurtenissen verhalen kan maken. Maar de verhalen die je van gebeurtenissen maakt hoeven niet precies overeen te stemmen met wat er daadwerkelijk gebeurd is. Dat is waarom ik wel denk dat ik samen met mijn ome Jo bij die bus stond, maar dat ik dat niet zeker meer weet. Wat ik wel zeker weet is dat ik het me zo herinner.

Toeschouwer
In de herinnering van die gebeurtenis zie ik mezelf alsof ik een toeschouwer ben. Ik zie het jongetje dat ik toen was de bus inlopen. Ik zie hoe hij het gangpad afloopt, weer terug loopt en in paniek raakt als hij merkt dat hij er niet meer uit kan. In die herinnering ben ik niet degene die het overkomt, maar degene die observeert wat er gebeurt is en er, aan mezelf, verslag van uitbrengt.

Herbeleving
Daarin verschilt een herinnering van een herbeleving. In een herbeleving is er geen onderscheid tussen de persoon in het verleden en de persoon in het heden. Die twee personen vallen dan samen. De herbeleving is daadwerkelijk een herbeleving van de gebeurtenis uit het verleden, alsof die gebeurtenis zich naar het heden verplaatst heeft. Alsof die gebeurtenis zich in het heden herhaalt.

Vastgesnoerd
Ik weet dat ik als kind soms badend in het zweet wakker schrok van een herbeleving. Ik kon die herbeleving alleen niet goed plaatsen. Ik weet wel wat ik onderging tijdens die herbeleving, de paniek die er aan ten grondslag lag. Wat ik me herinnerde nadat ik wakker was geschrokken was dat ik in een bedje lag, vastgesnoerd in een trappelzak, waardoor ik me niet kon bewegen. Ik kon niet naar rechts draaien en ik kon niet naar links draaien. Ik kon al helemaal niet op mijn buik gaan liggen. En hoe ik mijn frustratie ook uitgilde, er kwam niemand.

Gedroomde herbelevingen
Ik wist zeker dat wat ik net ‘gedroomd’ had een herbeleving was. Ik weet niet hoe ik dat zo zeker wist. Dat herbeleven verdween rond mijn achtste levensjaar. Ik weet niet waarom. Maar mijn herinnering aan die herbelevingen ben ik nooit kwijtgeraakt. De paniek die ik tijdens die herbelevingen heb gevoeld zal ik nooit meer vergeten, denk ik. Maar als ik aan die herbeleving terugdenk, voel ik die paniek niet meer. Ik herinner me die paniek, niet als een gevoel, maar als onderdeel van een verhaal.

Geen trappelzak
Ik was al in de twintig toen ik aan mijn  ouders vertelde hoe ik, als kind, regelmatig door deze herbelevingen was overvallen. Volgens mijn ouders konden dat geen echte herbelevingen zijn omdat ik nooit in een trappelzak gelegen zou hebben. Vreemd. Waar zouden die herbelevingen dan vandaan zijn gekomen?

Nachtmerries
Zouden het dan toch gewoon nachtmerries zijn geweest, zoals de nachtmerrie die ik, rond diezelfde tijd, vaak had waarin ik op een fietsje over een weg moest rijden met allemaal grote gaten erin die onpeilbaar diep leken en waartussen alleen hele dunne stroken weg overbleven waar ik angstvallig op balanceerde, maar altijd wakker schrok voordat ik daadwerkelijk in één van die gaten viel? Eigenlijk wist ik wel zeker dat dat niet zo was. Daarvoor was de herbeleving te echt, te werkelijk. In tegenstelling tot die nachtmerrie die onwezenlijk en onwerkelijk was.

Opvoedvragen
Mijn zus had twee kinderen. Soms moest ze de oudste naar school brengen terwijl de jongste lag te slapen. Die wilde ze het liefst niet wekken maar ook niet achter laten tijdens de tien minuten die het haar zou kosten om de oudste naar school te brengen. Ze legde dat probleem aan mijn moeder voor, die daar helemaal geen probleem in zag en met mijn zus deelde wat zij had gedaan toen ze, nadat ze de eerste jaren van haar huwelijk bij mijn grootouders had ingewoond, eindelijk een eigen woning had gekregen.

Even weg
‘Nadat we naar Limmel verhuisd waren kon ik daar helemaal niet aarden’, vertelde mijn moeder. ‘Ik miste oma en daar fietste ik elke dag wel even heen nadat ik Rudi vastgebonden in zijn bedje had. Dan zette ik Piet in het kinderzitje en fietste naar het huis van oma.’ ‘Hoe ver was dat?’ ‘Een half uurtje. Oma was altijd blij om Piet te zien, het was haar lieveling. En ik zorgde er altijd voor dat ik op tijd terug was om het eten voor papa klaar te hebben.’

De trappelzak
Dat betekende, zo berekende ik, dat ze mij dan wellicht zo’n vier uur lang alleen liet. ‘Maar’, zo verzekerde ze mijn zus, ’er kon toch niks gebeuren want ik zorgde er wel voor dat hij goed vastgebonden in zijn bedje lag en er niet uit kon kruipen of vallen.’ ‘Hoe legde je hem dan vast?’ vroeg mijn zus. ‘In een trappelzak natuurlijk’, zei mijn moeder.

Een paar keer per week
Dat deed ze meermalen per week. Mijn moeder zag daar geen kwaad in en begreep dan ook niet waarom mijn zus er moeite mee had haar kind slechts tien minuten alleen achter te laten. Nadat mijn zus mij dat verhaal verteld had viel alles op zijn plaats. Ik was een half jaar oud toen mijn ouders een eigen woning kregen en niet meer bij mijn moeders ouders in hoefden te wonen. Het was de eerste keer dat mijn moeder niet meer thuis woonde.

Vroege herinneringen
Op het moment dat ik die herbelevingen had, had ik geen idee waar of wanneer ik die herbelevingen moest plaatsen. Ik was een jaar of vijf, zes, toen ik regelmatig van die herbelevingen wakker schrok. Ik dacht altijd dat de gebeurtenissen die ik op die manier herbeleefde ergens rond mijn derde moesten hebben plaatsgevonden. Dat je überhaupt nog iets weten kan dat vroeger dan dat gebeurd is, kon ik me niet voorstellen.

Aandacht
Maar toen ik mijn herinneringen aan die herbelevenissen en het verhaal van mijn zus aan elkaar koppelde, werd het een logisch verhaal. We verhuisden toen ik een half jaar oud was en vanaf die tijd liet mijn moeder mij vrijwel elke middag alleen om samen met mijn broer op de fiets naar mijn oma te gaan. Als ik wakker werd en me oncomfortabel voelde probeerde ik mijn moeder’s aandacht te trekken door te huilen.

Eenzaam en verlaten
Maar er was niemand. Dus hoe ik ook huilde, er kwam niemand. Er was ook niemand anders die me hoorde. Dus kwam er niemand om me te troosten. Ik moet daar urenlang hebben liggen huilen, iedere dag weer. Eenzaam en verlaten. Dat gevoel van verlatenheid was wat ik als kind in mijn slaap keer op keer herbeleefde. Inclusief alle emoties die daar bij hoorden.

Verhuizing
We woonden ongeveer een half jaar in Limmel voordat we verhuisden naar een huis dat dichter bij mijn moeder’s ouderlijk huis lag, waardoor ze er heen kon lopen. Daardoor kon ze mij in een kinderwagen meenemen en hoefde ze me niet vastgesnoerd in een bedje achter te laten.

Hoezo een probleem?
Maar een half jaar lang had ze dat wel gedaan. Zonder daar ook maar een moment over na te denken en te beseffen dat ze daarmee een wond in mijn ziel gekerfd heeft die nooit meer helemaal geheeld is. Mijn zus en ik begrepen allebei niet hoe ze dat had kunnen doen. Mijn moeder begreep niet waarom dat een probleem zou zijn. Hoe had zij anders die tijd in Limmel door moeten komen, als ze niet regelmatig bij haar moeder langs had kunnen gaan? Beseften wij wel hoe alleen zij zich daar had gevoeld?