
de ontwikkeling van mijn denken door ruud moors 71 - de invloed van mijn broer
Mijn broer las geen boeken, hij verslond ze. Twee keer per week bezocht hij de buurtbibliotheek om er twee of drie nieuwe boeken te lenen. De bibliothecaresse dacht in eerste instantie dat hij die boeken dan onmogelijk ook gelezen kon hebben, maar na hem uitgebreid ondervraagd te hebben over de inhoud, was ze overtuigd dat dit twaalfjarige ventje de boeken die hij leende ook echt las. Relatief had die buurtbibliotheek veel kinderboeken, maar tegen de leeshonger van mijn broer was geen kruid gewassen; in een paar maanden had hij alle boeken die hem uitgeleend mochten worden uitgelezen.
Ik was meestal buiten op straat te vinden en was een veel minder grote lezer. Maar zo nu en dan lukte het mijn broer om mij zo enthousiast te krijgen voor een boek dat hij met plezier gelezen had, dat ik het ook ging lezen. Soms duurde dat trouwens nog wel een tijdje. Als twaalfjarige had hij me proberen over te halen om de Narnia-serie van C.S. Lewis te lezen, en die heb ik ook gelezen, tien jaar later, in het Engels. Dat kwam zo.
Toen ik rond de twintig was, had ik geen werk en kon ik ook niet gaan studeren omdat ik in een dienstweigeringsprocedure zat. Ik had daardoor tijd zat om te lezen. Mijn broer raadde me vaak boeken aan, die ook opvallend vaak goed aansloten bij wat mij op dat moment interesseerde. Op een gegeven ogenblik gaf hij me een boekje van Margery Sharp, in het Engels. ‘Ja, maar ik ben niet goed in Engels,’ zei ik. ‘Nou, je verstaat al die songteksten toch ook,’ merkte mijn broer op, ‘volgens mij kun je dit boek wel lezen. Als je een woord niet kent, kun je de betekenis vaak uit de context opmaken, en anders dan zoek je het even op in het woordenboek.’ ‘Maar waarom zou ik het in het Engels lezen?’ probeerde ik nog. ‘Omdat een vertaling geen recht doet aan de oorspronkelijke tekst,’ zei mijn broer, ‘en omdat Engelse pockets veel goedkoper zijn dan de Nederlandse vertalingen.’
Dat vond ik overtuigende argumenten. Ik besloot het te proberen en mijn broer bleek gelijk te hebben. Hoewel ik niet alle woorden begreep, kon ik de betekenis inderdaad vaak uit de context opmaken en slechts een enkele keer was het nodig om een woord op te zoeken. Ik besloot vaker Engelse literatuur in het Engels te gaan lezen. Toen kwam ik in een boekhandel in Amsterdam de Narnia-serie in het Engels in pocketvorm tegen. ‘Kinderboeken moeten helemaal gemakkelijk zijn,’ dacht ik en begon te lezen. Ook als jongvolwassene bleek ik enorm te kunnen genieten van kinderliteratuur. Het was alsof er een wereld voor me openging. Ik las geen boeken meer, ik verslond ze. Ik denk niet dat ik zo aan lezen verslingerd zou zijn geraakt zonder de invloed van mijn broer.
Ik was twaalf en mijn broer was veertien toen we samen een pick-up kregen, een platenspelertje met in de deksel een luidspreker. We luisterden vaak naar de radio. Ik was een beetje een oppervlakkige luisteraar. Als ik iets hoorde dan vond ik het mooi of dan vond ik het niet mooi. Wat voor een muziek het was of wie het speelde, maakte me niet zoveel uit. Mijn broer was oplettender; hij zocht naar artiesten die hij bijzonder vond. Een beetje snobistisch was hij wel. The Beatles werden door iedereen mooi gevonden, dus vond hij die de moeite niet waard. Groepen die hier relatief onbekend waren, zoals The Hollies en The Zombies, beschouwde hij als zijn persoonlijke ontdekkingen en die waren daardoor alleen al belangrijker dan The Beatles.
Veel van de singles die we kochten, kochten we in de uitverkoop, in een zaakje in Geleen, waar je ze, zelfs tijdens de uitverkoop, even mocht luisteren. Daar zat veel obscure muziek bij. Muziek die niet op de radio gedraaid werd, of soms al jaren uit was. In ieder geval muziek waar moeilijk aan te komen was. Daar lag de basis van onze verzameling. Maar daar lag ook de basis van het zoeken naar muziek die niemand anders kende. Juweeltjes en pareltjes die we zelf hadden ontdekt. Toen we uiteindelijk elpees gingen kopen, deden we dat op precies dezelfde manier. We snuffelden in de bakken met ‘undergroundmuziek’, lazen wie er op meespeelden, wie de producer was, van welke platenmaatschappij, en lieten ons aantrekken door het hoesontwerp. We zochten er een paar uit, luisterden naar wat fragmenten, en maakten dan onze keuze. Op die manier deden we onze muzikale ontdekkingen.
Soms zocht mijn broer de randen van wat ik nog kon waarderen op, of ging eroverheen. ‘Ja, maar daar moet je vaker naar luisteren,’ zei hij dan, ‘dat is een groeiplaat!’ Daar had hij zeker niet altijd ongelijk in, maar Stockhausen heeft me nooit echt kunnen bekoren. Ron Geesin daarentegen, kon ik, na een aantal luisterbeurten steeds beter waarderen. Dat er een flinke dosis humor in zijn ‘muziek’ zit, heeft daar zeker bij geholpen.
Met kunst maakten mijn broer en ik kennis door onze opa. Als we bij mijn opa en oma logeerden nam opa ons mee naar het museum. Dat was vooral omdat mijn broer dat leuk vond. Ik vond dat, als ventje van een jaar of zeven, vooral bijzonder omdat ik met hen mee mocht. Dat ik me dan, dwars tegen mijn aard in, rustig moest houden, nam ik graag voor lief. Mijn interesse in kunst ging niet heel diep. Als ik door zo’n museum liep was ik vooral onder de indruk van die stille gewijde sfeer die er hing, zoals ik dat ook had als we de schatkamer van de Sint Servaaskerk bezochten. Ik was niet zozeer bezig met wat ik zag, maar meer met wat ik voelde.
Mijn broer was anders. Die keek echt. Hij wees me ook op dingen die hem opvielen. Dat was niet alleen zo met schilderijen en tekeningen, maar ook met films. Nadat hij ‘Playtime’ van Tati had gezien, vertelde hij nog weken lang vol enthousiasme hoe en waarom hij die film zo fantastisch vond. Hoe Tati met verwachtingen speelde bijvoorbeeld; juist niet deed wat je verwachtte of juist iets deed wat je niet verwachtte. Zijn enthousiasme werkte aanstekelijk. Toen ik uiteindelijk een keer een film van Tati kon gaan zien, zat ik dan ook op het puntje van mijn stoel, met volle aandacht, elke scene te bekijken. Die aandacht had ik anders niet gehad en dan had ik veel gemist.
Dus toen mijn broer mij opmerkzaam maakte op de film ‘Dodeskaden’ van Akira Kurosawa, ging ik er meteen heen. Nadat ik hem gezien had vroeg hij hoe ik de film gevonden had en ik vertelde hem wat ik er allemaal boeiend aan had gevonden. ‘Weet je welk stuk mij nou echt raakte?’ zei mijn broer, ‘Die manke man met die wat bozige vrouw die een stel collega’s mee naar huis nam, die door die vrouw er weer even hard uitgesodemieterd werden. Toen die collega’s meenden hem te moeten betreuren met zo’n vrouw werd die man kwaad en vertelde hen dat hij door haar nog leefde. Toen ze niets meer hadden ging zij naar de markt met een grote pan die ze eerst had natgemaakt. Daar gooide ze dan rijst in en vroeg hoeveel die kostte. Als de prijs werd genoemd, werd ze kwaad en gooide de rijst terug. Thuisgekomen maakte ze van de rijst die aan de binnenkant van de pan was blijven plakken een maaltijd klaar. ‘Zonder haar was ik van de honger omgekomen!’ zei die man. Ik kon me dat stukje niet herinneren, maar toen ik de film nog een keer zag, viel het me, doordat mijn broer me daarop gewezen had, nu wel op. En het gekke was dat ik er hevig door ontroerd werd, hoewel het me de eerste keer volledig ontgaan was. Dat het me ontgaan was had natuurlijk ook te maken met het feit dat de film Dodeskaden boordevol verschillende verhaallijnen zit. Dat zorgt ervoor dat zo’n film, hoe vaak je ‘m ook ziet, nooit gaat vervelen.
Door mijn broer heb ik leren lezen, leren luisteren en leren kijken. Dat wil niet zeggen dat ik het anders niet had gekund, maar ik had niet met zoveel plezier leren lezen, luisteren en kijken. Dat mijn broer zijn liefde voor kunst, muziek, films, literatuur, strips, fotografie, architectuur en dergelijke nog steeds graag deelt, zal de regelmatige bezoeker van www.moorsmagazine.com niet ontgaan zijn. Ik zou zeggen; doe er net zoals ik, je voordeel mee.
De vorige afleveringen vind je hier: