
de ontwikkeling van mijn denken door ruud moors 88 luidkeels argumenteren
Laatst overkwam het me weer; ik werd kwaad in een discussie. De aanleiding was, zoals altijd, dat ik het gevoel had dat er niet naar mij geluisterd werd, dat mijn argumenten niet serieus werden genomen. In plaats van rustig te blijven en mijn argumenten aan te scherpen, verhief ik mijn stem en ging steeds luider praten. Dat hielp niet.
Ik weet ook wel dat dat niet helpt. Toen ik rond de veertig was vroeg een meisje van zestien mij, in een discussie, of ik dacht dat mensen beter zouden gaan luisteren als ik harder ging praten. Nee, juist niet. Waarom doe ik dat dan? Waarom laat ik mezelf verleiden tot gedrag waarvan ik zo ondertussen wel weet dat het niet werkt?
Toen ik klein was, was de consensus onder opvoeders dat je baby’s niet meteen op moest pakken als ze huilden, ook niet als ze honger hadden. Baby’s moesten maar leren zich aan te passen, anders zouden ze, als ze ouder werden, maar verwende krengen worden. Pas op het moment dat de ouder bepaalde dat het tijd was om een fles te geven of om uit bed gehaald te worden, werd dat ook gedaan.
Dat was het idee. In de praktijk hielden de meeste ouders zich daar niet altijd even strikt aan. Mijn moeder wel. Niet dat ze zich niet moest verbijten, maar ze was zo bang om het verkeerd te doen dat ze, hoe hartverscheurend ze het ook vond, haar baby’s langdurig liet huilen. Daar kwam nog bij dat mijn moeder het in huis niet uithield. Dus liet ze mij, als baby, vaak alleen, vastgesnoerd in een trappelzak. Dan fietste ze, met mijn broertje in een kinderzitje, naar haar moeder en vertoefde daar de hele middag. Zo sloeg ze twee vliegen in één klap; ze was niet alleen in een huis en een buurt waar ze zich niet thuis voelde, maar ze hoefde mij ook niet te horen huilen.
Ik huilde. Ik huilde hartverscheurend. Maar er kwam niemand. Dus huilde ik nog harder. Maar nog steeds kwam er niemand. Dat weet ik omdat ik, als kind, vaak wakker werd van een nachtmerrie waarin ik in een bed lag, vastgesnoerd in een trappelzak en huilde en huilde … maar niemand kwam. Dan werd ik badend in het zweet wakker. Feitelijk was het geen nachtmerrie, maar een herbeleving van wat ik als baby had meegemaakt.
Als kind was ik bekend als een opgewonden standje. Dat was ik ook. Als ik het gevoel had niet gezien of gehoord te worden, als iemand me uitschold of stiekem kneep, werd ik woest. Dan begon ik te schreeuwen of te slaan. Zonder aanleiding deed ik dat overigens nooit. Ik vocht niet omdat ik plezier had in het vechten, ik vocht omdat ik het gevoel had dat ik dat moest doen om voor mij of voor mijn familie of vrienden op te komen.
Ik werd vaak niet goed begrepen. Eigenlijk snap ik dat ook wel. Maar het was ontzettend vervelend als ik straf kreeg omdat iemand mij stiekem kneep en ik die persoon vervolgens, volgens mij volslagen terecht, een klap gaf. Sommige volwassenen hadden door dat ik nooit vocht als ik niet werd uitgedaagd. Een onderwijzer verzuchtte tegenover mijn vader: ‘Ik weet dat Rudi deugt en dat hij, als hij iemand een klap verkoopt hij door die ander is uitgedaagd. Maar ik heb dan niet gezien wat die ander deed, maar wel wat Rudi deed. Dan moet ik hem wel straffen.’
Anderen hadden dat niet door. Zo werd ik een keer, toen ik in de derde klas zat, op het schoolplein, door twee jongens uit de vijfde klas in elkaar geslagen. De onderwijzer van de vijfde klas liep langs en zei alleen maar: ‘Zo Moors, ben je weer bezig!’ Woest was ik. Ik was helemaal niet begonnen en in plaats van me te beschermen tegen die twee veel grotere jongens die mij aangevallen hadden, gaf hij mij de schuld. Ik liep kwaad naar huis en verkondigde dat ik niet meer naar die rotschool terug ging. Wat pleitte voor die onderwijzer was dat hij, toen mijn vader met hem was gaan praten en de situatie had uitgelegd, zijn excuses aanbood. Vooral omdat hij er zonder meer en onterecht van uit was gegaan dat ik met vechten begonnen was.
Rustig om aandacht vragen heb ik eigenlijk nooit geleerd in mijn jeugd. Als je in ons gezin gehoord wilde worden en gezien wilde worden, dan moest je ook van je laten horen en je zichtbaar maken, anders delfde je vanzelf het onderspit.
Mijn broer vertelde me dat hij ooit op zijn fiets onze straat kwam ingereden en mijn moeder aan het begin van de straat al hoorde schreeuwen. Toen hij thuiskwam en vertelde dat hij haar al van ver had gehoord, geloofde ze dat niet, want naar haar gevoel had ze mijn zus of mij gewoon rustig van repliek gediend. Mijn moeder was eigenlijk altijd opgewonden.
Als je je verhaal wilde doen, dan kon je, in ons gezin, niet anders dan de aandacht opeisen. Er werd eigenlijk nooit naar je geïnformeerd. Dus als je niet zelf het initiatief nam om je verhaal te doen dan werd je simpelweg niet gehoord. Maar ook als je je verhaal wel probeerde te doen, was de kans groot dat er nauwelijks naar geluisterd werd omdat een ander gezinslid zat te popelen om ook zijn of haar zegje te doen. Iedereen in ons gezin leek om aandacht te schreeuwen. De hardste schreeuwer werd dan ook het vaakst ‘gehoord’. Vooral mijn moeder was er sterk in om op het hysterische af haar stem te verheffen om op die manier ‘gehoord’ te worden en haar zin te krijgen. Op zo’n moment had het weinig zin om je eigen visie te laten horen omdat haar dat alleen maar aanzette tot een grotere hysterie.
Ik ben bang dat ik onwillekeurig wat van dat gedrag heb overgenomen.
Hoewel ik mezelf als een redelijk mens beschouw, verdwijnt die redelijkheid op het moment dat ik het gevoel heb dat ik niet gezien of gehoord wordt. Dat betekent niet dat ik het niet verdraag als iemand een andere mening heeft, maar dat ik het niet verdraag als een ander mijn mening en argumenten niet serieus in overweging neemt.
Het vervelende voor mij is dat ik overal over nadenk en er dus nogal wat afwijkende meningen op na houd. Dat is niet alleen vervelend voor mij, maar ook voor mensen die gehecht zijn aan de meningen en ideeën die ze met de paplepel hebben binnengekregen. Die mensen beschouwen mij, vanwege het feit dat ik alles waar zij in geloven ter discussie stel, als een vervelende querulant. En naar zo’n eigenwijze betweter willen ze helemaal niet luisteren. Die willen ze eigenlijk alleen maar duidelijk maken dat hij zich niet zo moet aanstellen met al die afwijkende meningen. De argumenten die gebruikt worden om mij duidelijk te maken dat ik in hun ogen niet deug, maken me kwaad, omdat er niet ingegaan wordt op wat ik zeg, op de argumenten die ik gebruik, maar omdat me wordt verweten ‘verkeerd’ te denken. Afwijkend denken wordt vaak als verkeerd gezien.
Het zou het verstandigste zijn om discussies uit de weg te gaan. Om vooral naar mensen te luisteren en ze vragen te stellen over hun meningen en zienswijzen. Om niet koste wat kost gehoord te willen worden, maar de ander de ruimte te geven zijn of haar verhaal te doen. Dat is niet alleen prettiger voor de mensen waarmee ik communiceer, het is ook prettiger voor mezelf. Wanneer ik mijn nieuwsgierigheid tot norm maak en niet mijn behoefte om mijn visie op zaken te geven, word ik daar zelf wijzer van, laat ik me zo nu en dan verrassen, geef ik anderen het gevoel dat ik naar hen luister en hen dus serieus neem en bevorder daardoor het contact en begrip tussen de ander en mezelf.
Dat lukt me steeds beter. Mensen blijken, als ik open voor ze ben, veel minder star in hun denken te zijn dan ik vaak denk dat ze zijn. De meeste mensen luisteren ook beter naar mijn afwijkende mening als ik met aandacht naar hun mening geluisterd heb.
Maar soms gebeurt het ineens weer, dan is er iets dat me emotioneel diep raakt en dat ik persé duidelijk wil maken. Als de ander dan niet luistert, maar met drogredenen mijn mening als ‘belachelijk’ afserveert, dan voel ik me weer net zo eenzaam als ik me als baby gevoeld heb. Dan schreeuw ik om gehoord te worden en voel me volledig genegeerd. De machteloosheid die ik dan voel kan ik met geen pen beschrijven. Er is geen grotere eenzaamheid dan tussen mensen vertoeven die je behoefte aan verbinding negeren terwijl je het uitschreeuwt van de pijn. En het erge is, dat doen ze omdat je het uitschreeuwt van de pijn. Die machteloosheid maakt me kwaad, en dat zorgt er voor dat ik zelf ook niet meer in staat ben om de verbinding te leggen waar ik zo’n behoefte aan heb. Ik verwijt dan niet alleen de ander dat hij of zij mij negeert, maar ook mezelf dat ik dat door mijn schreeuwen heb veroorzaakt. En om eerlijk te zijn; op zo’n moment negeer ik de ander ook volkomen, ben ik zelf ook niet tot verbinding in staat.
De vorige afleveringen vind je hier: