Eusociaal
Mieren zijn eusociaal. Dat betekent dat er bij mieren een verschil is tussen een individu dat baart en individuen die dat niet doen. Dat komt bij meerdere diersoorten voor, maar is toch betrekkelijk zeldzaam. Het is in miljoenen jaren evolutie, voor zover we weten, zo’n negentien keer los van elkaar ontstaan, het vaakst bij kreeftachtigen in zee. Alle soorten mieren die er nu zijn, lijken van één verre voorouder af te stammen. De 12.000 mierensoorten die we nu kennen zijn allemaal eusociaal. Dat eusociaal zijn voor mierensoorten succesvol is, blijkt wel uit het feit dat er ruim 100.000 keer zoveel mieren als mensen op aarde rondlopen.

Rollen
Hoe wij naar mieren kijken, is sterk gekleurd door hoe we naar ons eigen sociale leven kijken. Dat zit hem al in de benamingen die we aan de mieren geven die niet baren en aan de naam voor die ene mier van de kolonie die dat wel doet. Die ene mier noemen we de koningin. Alle andere mieren noemen we werksters. Vanuit de rollen die wij aan mieren toebedelen, gebaseerd op de rollen die mensen onderling in onze sociale structuur spelen, bekijken we de sociale structuur van die mieren. Maar dat we de ene mier die baart als koningin betitelen en de andere mieren als werksters, doet volgens mij geen recht aan de rollen die mieren ten opzichte van elkaar spelen.

Koningin
Een mensenkoningin is, gemiddeld, niet groter, intelligenter, sterker of mooier dan de gemiddelde mensenvrouw. Ze baart ook niet meer kinderen. Lichamelijk en geestelijk is ze vergelijkbaar met alle andere vrouwen en kan ze ook net zo gemakkelijk door een van die andere vrouwen vervangen worden. Het enige verschil tussen haar en andere vrouwen is haar maatschappelijke rol, en die is arbitrair. In veel culturen komen helemaal geen koninginnen voor. Het grootste deel van het bestaan van de mensheid kenden we geen koninginnen. Koninginnen zijn niet uit natuurlijke evolutie ontstaan, maar uit een culturele verandering waardoor de ene mens meer macht, rijkdom en status verkreeg dan zijn of haar medemensen. Dat is een groot verschil met de mier die wij als ‘mierenkoningin’ betitelen.

Functie
De mierenkoningin speelt geen rol. Ze vervult een functie. Dat is iets heel anders. De mierenkoningin is niet de baas van het mierennest, ze is de broedmachine. Of dat zo’n prettige functie is, is maar de vraag. In een diep donker hol ligt ze en eet en poept en baart. Dat is alles. Dat lijkt mij geen benijdenswaardige positie, integendeel. Van alle mieren is zij, in mijn ogen, het slechtste af.

Ondergeschikt
De mieren die wij werksters noemen, lijken, alleen al door die benoeming, beklagenswaardige wezens. Maar feitelijk zijn het geen werksters in de zin waarin mensenvrouwen werksters kunnen zijn. Bij mensen is het werkster zijn een baan. Een werkster moet een werkgever dienen en krijgt daar een, liefst zo klein mogelijke, beloning voor terug. Het is een ondergeschikte positie. Ondergeschikt in culturele zin, niet in natuurlijke zin. Ieder mens heeft per slot van rekening evenveel bestaansrecht. Maar in onze cultuur is de werkster ondergeschikt aan haar baas.

Sociale structuur
De mieren die voedsel verzamelen voor de kolonie doen dat ten bate van de hele kolonie. Ze zijn niet onderworpen aan een baas. Er lopen geen opzichter-mieren rond. Ze krijgen geen opdrachten van een manager-mier. Ze gaan op weg om voedsel te zoeken en volgen daarbij de sporen van andere mieren die ook op weg zijn. Als ze voedsel gevonden hebben gaan ze terug naar hun nest om het daar voor algemeen gebruik op te slaan. Cultureel gezien lijkt dat veel meer op de sociale structuur van mensengemeenschappen die op jagen en verzamelen gericht zijn dan op de op landbouw en veeteelt gebaseerde gemeenschappen die pas zo’n twaalfduizend jaar geleden zijn ontstaan. En pas toen die gemeenschappen ontstonden, ontstonden ook de grote verschillen in positie tussen mensen waarin de een koningin kon worden en de ander werkster.

Voedsel verzamelen
In gemeenschappen die vooral van het verzamelen van voedsel leven is er weinig onderscheid in sociale rollen. Iedereen doet zijn best om voedsel voor de gemeenschap te verzamelen om er op die manier voor te zorgen dat iedereen genoeg heeft om van te leven. Het is twijfelachtig of het verzamelen van voedsel als werk wordt gezien. In ieder geval niet zoals wij werk nu definiëren, waarbij het hebben van een baan en het doen wat die baan van je vraagt de norm is. Voedsel verzamelen is geen baan. Mieren die voedsel verzamelen hebben geen baan en hebben, in die zin, geen werk. Het klopt daarom niet als je ze ‘werksters’ noemt.

Constant in de weer
Als wij mieren zien dan zien we kleine druktemakers, constant in de weer. Dat zijn joggers in het park ook. We weten niet of ze zo druk zijn omdat ze taakgericht zijn of dat ze zomaar wat een het ‘joggen’ zijn en pas taakgericht aan de gang gaan als ze voedsel tegenkomen en, op dat moment, bedenken dat ze dat voedsel maar eens mee moeten nemen naar het nest. Per slot van rekening ben je ook niet continu gericht op voedselbronnen als je naar voedsel op zoek gaat. Als je ineens een struik vol bramen ziet die rijp zijn, ga je ze plukken. En soms loop je maar wat rond om te kijken wat je toevallig kunt gebruiken. Dat doen mieren waarschijnlijk ook. Het zou me niks verbazen als ze het grootste deel van de tijd maar wat rond lopen te lummelen met geen ander doel dan te kijken wat ze toevallig allemaal tegenkomen.

Genen doorgeven
Sommige biologen vragen zich af wat de ‘werksters’ in een mierenkolonie bezielt om zich ‘uit de naad te werken’ voor het nageslacht van een ander, zonder zelf nageslacht te kunnen verwekken. De aanname die daarachter zit, lijkt te zijn dat het doel van ieder individu is om nageslacht te verwekken om op die manier genen door te geven. Ik denk dat die aanname discutabel is (nog los van het feit dat het maar de vraag is of ze zich uit de naad lopen te werken). Ik geloof er niets van dat mensen of dieren hun genen bewust door willen geven. Ik geloof niet dat er veel mensen zijn die seks hebben vanuit de exclusieve motivatie om kinderen te verwekken. Meestal hebben mensen seks omdat ze seks willen hebben. En meestal levert dat, gelukkig maar, geen kinderen op en worden er geen genen doorgegeven.

Dominante positie
Het is bekend dat een mannelijke leeuw, als hij een harem van een andere leeuw heeft overgenomen, de jonge welpjes doodt. Volgens sommige biologen doet hij dat omdat de leeuwinnen dan weer loops worden en hij ze kan bevruchten en zo zijn eigen genen kan doorgeven. Als hij al weet dat de leeuwinnen weer loops worden als hij hun welpjes doodt, dan doet hij dat niet omdat hij ze dan kan bevruchten en zo zijn genen kan doorgeven, maar omdat hij zo snel mogelijk seks met ze wil hebben om zo zijn positie als dominante man te kunnen bepalen. Met andere woorden; het gaat hem meer om het bevestigen van zijn dominante positie dan om het doorgeven van zijn genen, al was het maar omdat er weinig leeuwen zijn die weten dat er zoiets als ‘genen’ bestaan.

Veroordeling
Wetenschappers zijn er achter gekomen dat een gen verantwoordelijk is voor het feit dat er verschil is tussen de barende mier en haar niet barende zusters. Er is een gen dat zorgt voor de aanmaak van een insuline-achtig hormoon dat bij de koningin in een hoge stand staat en bij de andere mieren in een lage. In een artikel in mijn dagelijkse dagblad las ik als conclusie: ‘De lage insulineproductie van het overgrote deel van de mieren veroordeelt hen tot een bestaan als werkster’. Je zou natuurlijk ook kunnen stellen dat de hoge insulineproductie van de mier die daarmee behept is, haar veroordeelt tot een bestaan als broedmachine.

Het is maar hoe je het bekijkt.