Discriminatie
Het vormingscentrum waar ik in 1984 kwam te werken was gespecialiseerd in projecten op scholen in ‘achterstandsgebieden’ in Den Haag. Een belangrijk thema was discriminatie. Ida, een vrouw van Surinaamse afkomst, was als deskundige aangetrokken om dat thema. zoals dat in ons jargon heette, ‘handen en voeten te geven’. Dat ze zelf geen autochtone Nederlander was, op dat moment als enige van de club, gaf haar een soort van extra geloofwaardigheid. Discriminatie en racisme was haar duidelijk een doorn in het oog. Daar liet ze geen misverstanden over bestaan.

Observeren
Ik werkte iets meer dan een week toen ik meeging naar een school waar Ida een anti-discriminatie-project leidde. Ik ging mee om een idee te krijgen van de manier waarop dat soort projecten werden gedaan, zodat ik een idee zou kunnen krijgen hoe ik dat soort projecten door vormgeving aantrekkelijker zou kunnen maken. Daar was ik specifiek voor aangenomen. Niet om me bezig te houden met de inhoud van die projecten, maar om te zorgen dat ze aantrekkelijker werden vormgegeven. Mijn aanwezigheid was bedoeld om te observeren, niet om te participeren.

Buitengesloten
Ida praatte met een groep leerlingen, waarvan een groot deel allochtoon, over de discriminatie die zij ervoeren. Bij elk verhaal knikte ze begrijpend en vroeg door om helder te krijgen en te maken hoe die discriminatie had gevoeld en wat er precies gebeurd was. Op een gegeven moment nam een leerlinge die in Den Haag was geboren en getogen en overduidelijk van autochtone herkomst was, het woord en zei dat ook zij zich wel eens gediscrimineerd voelde. Ida fronste haar wenkbrauwen en vroeg: ‘Hoezo dan?’ ‘Nou,’ zei die leerlinge, ‘als ik met een stel klasgenoten aan het praten ben en ze gaan ineens over in het Marokkaans, dan versta ik dat niet, en dan voel ik me buitengesloten.’ ‘Denk je dan soms dat ze het over jou hebben? Vertrouw je ze dan soms niet?’ vroeg Ida op licht beschuldigende toon. ‘Eh, ja, misschien wel,’ zei die leerlinge onzeker. ‘Ja ja,’ verzuchtte Ida, alsof ze die meid op iets vreselijks betrapt had.

Alleen autochtonen discrimineren
Ik keek toe en deed niets. Tot op de dag van vandaag heb ik daar spijt van. Ik had het sterke vermoeden dat het idee dat een allochtoon zou kunnen discrimineren niet paste bij het idee dat Ida over discriminatie had. Dat een autochtoon zich wellicht terecht door allochtonen gediscrimineerd zou kunnen voelen, kwam, denk ik, niet in haar op. Wij, Nederlandse autochtonen, waren degenen die discrimineerden. Allochtonen waren het slachtoffer van die discriminatie. De suggestie dat allochtonen zouden kunnen discrimineren bevond zich zo buiten haar denkraam dat alleen het idee al irritatie bij haar opwekte. Haar aanname was dat autochtonen discrimineren en dat allochtonen gediscrimineerd worden.

Uitsluiting door taal
Ik kon me evenwel heel goed in de positie van die Haagse autochtone leerlinge verplaatsen. Op een vredeskamp waar ik aan had deelgenomen waren een paar Friezen. Op dat kamp werd Nederlands gesproken. Ook ik deed dat, ook als ik in de groep tegen mijn broer praatte, hoewel we onderling, als er geen anderen bij zijn, altijd Limburgs met elkaar praten. In een omgeving waarin Nederlands de voertaal is, praten wij Nederlands. Ook tegen elkaar. Eén van die Friezen deed dat niet. Hij was zo trots op het Fries zijn dat hij tegen de andere Friezen in de groep alleen maar Fries sprak. Dat werd door de rest van de groep als uitermate irritant ervaren omdat hij op die manier de rest van de groep, door middel van taal, buitensloot. Dat doe je niet. Dat is niet netjes.

Aannames
Ik had dat willen zeggen maar deed het niet. Een collega ter verantwoording roepen tijdens een project waar zij verantwoordelijk voor is, is sowieso al moeilijk, maar ik werkte nog geen twee weken met haar samen. Dus liet ik het maar gaan. Maar eigenlijk voelde ik me daar meteen al heel vervelend door. Ik had voor die leerlinge op moeten komen, vind ik. Ik had de impliciete aanname van Ida dat autochtonen discrimineren en allochtonen daar het slachtoffer van zijn en dat dat dus niet andersom kan zijn, ter discussie moeten stellen.

Onderscheid maken
Op zich is er overigens niets mis met discriminatie. Discriminatie betekent letterlijk; onderscheid maken. Dat doen we allemaal. We kunnen niet anders. We maken onderscheid tussen leven en dood, tussen planten en dieren, tussen vissen en vogels, insecten en geleedpotigen, tussen apen en mensapen, tussen mensapen en onszelf; de mens. We maken onderscheid tussen jonge en oude mensen, tussen kleine en grote mensen, tussen vrouwen en mannen, tussen mensen met blauwe ogen, mensen met bruine ogen en mensen met groene ogen. We maken onderscheid op grond van afkomst, op grond van klasse, op grond van religie en op grond van honderden andere kenmerken. Daar is, op zichzelf, niets mis mee.

Uitsluiting
Pas als we mensen gaan buitensluiten, op grond van discriminatie, is er een probleem. Dat ik een vrouw als vrouw zie is niet het probleem en ook niet dat ik mezelf als man zie, maar als ik een vrouw, omdat ze vrouw is, als minderwaardig aan mezelf zou beschouwen is het maken van het onderscheid tussen man en vrouw een probleem. Als ik door een vrouw als minderwaardig wordt beschouwd, puur vanwege het feit dat ik een man ben, is dat overigens net zo’n probleem.

Onbewuste discriminatie
Het probleem is, dat als we het over discriminatie hebben, er vaak impliciet van buitensluiten  wordt uitgegaan. Dat vertroebelt de discussie. Als die leerlinge gezegd zou hebben: ‘Ik voelde me buitengesloten toen mijn Marokkaanse vrienden, waar ik bij was, op het Marokkaans overgingen, omdat ik toen niet meer aan het gesprek kon deelnemen,’ dan had haar niet kwalijk genomen kunnen worden dat ze zich buitengesloten voelde. Maar omdat ze het eerst als ‘discriminatie’ benoemde, aanvocht ze daarmee de aanname dat discriminatie altijd een duidelijke dadergroep en een duidelijke groep slachtoffers kent. De impliciete aanname was dat autochtonen discrimineren en allochtonen niet. Sterker nog; autochtonen werden door Ida vaak verweten dat ze nog niet eens weten dat ze discrimineren. En als een autochtoon zich buitengesloten voelde door het gedrag van allochtonen dan kwam dat omdat ze die allochtonen niet vertrouwde en dat betekende dat zij degene was die discrimineerde door kwaad te denken over die allochtonen.

Buitensluiten
Mijn aanname is dat discriminatie pas een probleem vormt als die discriminatie tot buitensluiten leidt. Het buitengesloten worden is het probleem, niet de discriminatie. Want ook Ida discrimineerde er lustig op los. Door er van uit te gaan dat de claim van die autochtone Haagse leerlinge dat zij gediscrimineerd werd door haar Marokkaanse vrienden, niet waar kon zijn omdat een autochtoon, als behorende bij de discriminerende groep, niet gediscrimineerd kan worden door allochtonen, als behorende bij de gediscrimineerde groep, discrimineerde zij die autochtone leerlinge niet alleen, maar ze sloot haar, op grond van die discriminatie, ook buiten. Ze nam haar gevoelens van zich buitengesloten voelen niet serieus op grond van de groep waartoe ze behoorde.

Gelijkwaardigheid
Discriminatie is niet het probleem. Op grond van discriminatie mensen buitensluiten is het probleem. De aanname dat je mensen kunt beoordelen door te kijken tot welke groep ze behoren, en dat je op grond daarvan zou kunnen bepalen of je iemand als gelijkwaardig aan jezelf kunt beschouwen of niet, is fout. Ieder mens is deel van een enorme hoeveelheid groepen. Geen mens is, op grond van het deel zijn van welke groep dan ook, minder of meer mens dan een ander mens.

Goed of slecht gedrag
Het buitensluiten van mensen op grond van de groep waartoe ze behoren is altijd fout. Ieder mens behoort op zichzelf beoordeeld te worden. Ook al behoort iemand tot een andere groep dan ik zelf, als hij of zij welwillend is dan hoor ik dat te erkennen. Ook al behoort iemand tot dezelfde groep als ik zelf, als hij of zij onwelwillend is dan hoor ik dat te erkennen. Het goede of slechte in een mens wordt niet gedefinieerd door de groep waartoe iemand behoort. Slecht gedrag wordt niet beter als iemand tot de ‘goede’ groep behoort. Goed gedrag wordt niet slechter als iemand tot de ‘slechte’ groep behoort.

Het grote plaatje
Uiteindelijk behoort elk mens tot de groep mensheid, behoort de mensheid tot de groep primaten, behoren de primaten tot de groep zoogdieren, behoren de zoogdieren tot de groep fauna, behoort de fauna tot alle levende wezens en behoren alle levende wezens tot het totale bestaan.

Als je alles bij elkaar optelt, valt elk onderscheid weg.