ruud's aannames aflevering 49
Gewenning
Wat je gewend bent vind je beter dan wat je niet gewend bent, omdat je het gewend bent, niet omdat het beter is. In het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw ging ik met mijn toenmalige echtgenote en haar broer op bezoek bij een vroegere collega van haar die met een Duitser was getrouwd en in een kleine plaats in Beieren was gaan wonen. We werden er gastvrij ontvangen en sliepen in de logeerkamer in een tweepersoonsbed waar een hoeslaken over de matras gespannen was en we onder een dekbed moesten slapen. Ik vond dat maar niks. Ik was gewend tussen twee ingestopte lakens te slapen met over het bovenlaken een deken. En als het koud was dan voegde je een deken toe.
Een dekbed
Dat dekbed was dik en woog bijna niks. Het leek wel alsof het meer uit lucht dan uit dons bestond. Je kon het ook niet lekker onder je rug vastleggen zodat er steeds een kier overbleef waar koude lucht onder door kwam. Nee, zo’n dekbed was maar niks. Ik begreep niet waarom die Duitsers niet gewoon onder lakens en dekens sliepen. Dat sliep toch gewoon veel lekkerder.
Hoeslakens
Ik heb daarna nog jaren onder lakens en dekens geslapen, maar op een gegeven moment ging ik om. Ik weet niet meer precies wanneer en waarom, maar zo’n dekbed was, als je er aan gewend raakte, toch wel heel plezierig. Zo’n hoeslaken ook. Dat bleef tenminste zitten, dankzij het elastiek in de hoeken. En dan hoefde je de ochtend erop niet helemaal opnieuw dat het onderlaken te fatsoeneren. En een groot voordeel van het dekbed bleek dat je je bed nauwelijks hoefde op te maken. Je spreidde het dekbed met één wapper weer over je bed en klaar was Kees. Het luchtige van het dekbed ging ik, bij intensiever gebruik, ook steeds meer waarderen. Die lucht die in het dekbed zat hield de warmte juist goed vast.
Ontwenning en gewenning
Lakens en dekens kom ik niet meer veel tegen. Als ik bij vrienden of in een hotel slaap, slaap ik meestal onder een dekbed. Het dekbed en het hoeslaken hebben, uiteindelijk, het pleit gewonnen. Ik kan me nu niet meer voorstellen dat ik ooit aan dekens en lakens de voorkeur gaf. Zeker die dikke gewatteerde dekens die met een enorm gewicht op je drukten, mis ik nu als kiespijn. Wat ik eerst prettig vond, omdat ik er aan gewend was, vind ik nu onprettig omdat ik er aan ontwend ben. Wat ik eerst onprettig vond, omdat ik er niet gewend was, vind ik nu prettig omdat ik er aan gewend ben geraakt.
Dagelijkse routines
Als je wat mensen gewend zijn aanvalt, hoe terecht die aanval misschien ook is, dan zul je altijd tegenstand kunnen verwachten. Mensen hebben tijd nodig om te ontwennen aan iets dat ze gewend zijn. Wat je gewend bent is voor jou vanzelf normaal. En wat je normaal vindt hoort daarom zo te zijn. Iemand die altijd in een wasmachine heeft gewassen waarbij de was aan de voorkant wordt geladen, vindt een wasmachine die je van boven moet laden maar raar, en omgekeerd. Iemand die gewend is toiletpapier zo op te hangen dat het papier er aan de achterkant uitsteekt, vindt het onprettig als een toiletrol zo hangt dat het papier over de voorkant hangt. En andersom.
Objectief bekeken
Als je aan iets gewend bent neem je vanzelf aan dat dat normaal is. En wat jij normaal vindt, vind je vanzelf beter dan wat je niet normaal vindt. In die zin is de aanname dat iets normaal is afhankelijker van datgene waaraan je gewend bent dan van een objectieve maatstaf. Objectief gezien kun je net zo goed op gas koken dan op elektra. Dat ik, omdat ik dat zo gewend ben, liever op gas kook, heeft niets te maken met een objectieve maatstaf. Ik weet vrijwel zeker dat ik, als ik door omstandigheden gedwongen, elektrisch moet gaan koken, dat in vrij korte tijd met evenveel gemak zal doen als ik nu op gas kook.
Koken op hout
Mijn grootmoeder kookte op hout. Ze had een grote houtkachel in de keuken staan waarop ze kon koken. Zo werden twee vliegen in een klap geslagen; de keuken werd verwarmd en tegelijkertijd werd er water gekookt, vlees gebraden, koffie geprutteld en aardappels en groente gekookt. Voor haar was die houtkachel het summum van comfort. Ook al moest er hout worden gehakt en de hele dag worden bijgevoerd en was het een hele klus om die kachel van as te ontdoen. Ze was niet anders gewend.
“Zo heb ik het altijd gedaan”
Mijn andere grootmoeder was gewend om een schemerlamp uit te doen door een ruk aan het snoer te geven om op die manier de stekker uit de contactdoos te krijgen. Daardoor trok ze dat snoer vaak los waardoor mijn vader de stekker weer moest repareren. Toen hij haar erop wees dat ze de stekker beter beet kon pakken om uit de contactdoos te trekken als ze de lamp uit wilde doen, in plaats van die ruk aan het snoer, was haar reactie: ‘Maar zo heb ik het altijd gedaan.’ ‘Precies,’ zei mijn vader, ‘en daarom gaat het snoer ook steeds stuk.’ Hoewel ze inzag dat dat waar was, kostte het haar moeite om haar gewoonte op te geven.
Abnormaal
Wat je gewend bent beschouw je als normaal. Mijn moeder beschouwde alle gewoontes die zij zichzelf had aangeleerd als normaal, en ieder afwijking van haar gewoontes als abnormaal. Zo poetste zij haar tanden één keer per dag. Mijn tante Lieske poetste haar tanden wel drie keer per dag. Zwaar overdreven vond mijn moeder dat. Waarom moest die aanstelster haar tanden drie keer per dag poetsen, terwijl één keer per dag meer dan genoeg was?
Eén keer per week
We doen dat allemaal wel; onze eigen gewoontes als norm zien. Daarom nemen we mensen die er, naar ons idee, teveel van afwijken, dat vaak ook kwalijk. Mijn eerste echtgenote nam mij kwalijk dat ik me niet vaak genoeg waste (ik ging één keer per week onder de douche) en dat ik mijn ondergoed niet vaak genoeg in de was deed (ook één keer per week). Ze werd daar ongelofelijk boos om, maar ik begreep niet waarom. Ik deed niet anders dan ik gewend was. In ons gezin gingen we op zaterdag onder de douche en kregen dan schoon ondergoed. Dat zij mij afwees op iets dat ik zo geleerd had en gewoon was gaan vinden, begreep ik niet. Ik sloot me voor haar afwijzen af en veranderde mijn gewoonte ook niet, waardoor zij gefrustreerd bleef en ik me gekwetst voelde omdat ik me afgewezen voelde zonder dat ik, naar mijn eigen maatstaven, iets fout had gedaan.
Persoonlijke aanval
Als zij zich had gerealiseerd dat ik deed wat ik deed omdat ik dat gewend was en het niet had opgevat als een persoonlijke aanval op wat zij gewend was, dan hadden we de verschillen wel kunnen overbruggen. Maar ik vertikte het om mijn gewoontes aan te passen op het moment dat die gewoontes werden aangevallen. De manier waarop ze dat deed voelde alsof ik zelf hoogstpersoonlijk werd aangevallen, terwijl ik alleen maar deed wat ik gewend was te doen.
Verleiden of dwingen
De aanname dat je mensen kunt dwingen zich aan te passen aan wat jij redelijk vindt, is een polariserende aanname. Je kan mensen wel verleiden zich aan te passen aan wat jij redelijk vindt, maar dan moet je die mensen wel het gevoel geven dat je hen niet persoonlijk aanvalt. Zodra iemand het gevoel heeft dat hij of zij gedwongen wordt zich aan te passen aan wat een ander normaal vindt, zal die persoon de hakken in het zand zetten, of, als er sprake is van een groot machtsverschil, zich tandenknarsend onderwerpen.
Sorry, je stinkt een beetje…
‘Sorry Ruud, Je stinkt een beetje en dat vind ik niet prettig,’ zei de vriendin waarmee ik samenwoonde, een jaar of twee nadat ik van mijn eerste vrouw gescheiden was. Ik had niet het gevoel dat ze mij afwees, wel mijn stank. En daar kon ik iets aan doen. Dus deed ik dat. Vanaf die tijd waste ik me vaker en raakte ik aan een nieuwe maatstaf van hygiëne gewend. Dat ik mijn gewoonte veranderde had te maken met de manier waarop ik aangesproken werd. Bij mijn eerste vrouw voelde ik me als persoon afgewezen. Bij de vriendin waarmee ik daarna samen was gaan wonen, werd ik niet als persoon afgewezen, maar werd mijn gewoonte bekritiseerd. Daar kan ik wel tegen.
Een andere blik
Per slot van rekening is het niet altijd zo dat wat je gewend bent ook het beste is. En ben je ook niet altijd aan wat het beste is gewend. Daarom wil ik best kritisch kijken naar wat ik gewend ben, en ben ik bereid me af te vragen of wat ik gewend ben wel zo normaal is als ik denk dat het is. Om zo kritisch naar mezelf en mijn aannames te kunnen kijken is het goed om zo nu en dan door de ogen van anderen naar mijn gewoontes te kijken.
Piet?
Ook al ben ik, bijvoorbeeld, gewend aan Zwarte Piet, voor mij hoeft dat ‘zwarte’ niet. En ‘Piet’ mag ook best veranderen in een andere naam. Tja, en wat mij betreft mag de Sint het ook best zonder knechten doen. En zelfs als Sint Nicolaas zich laat ombouwen en voortaan als Sint Nicole door het leven wenst te gaan, heb ik daar geen bezwaar tegen.
Als ik maar wel cadeautjes krijg!
Ruud Moors’ eerdere afleveringen van zijn rubriek Aannames en zijn eerdere wekelijkse bijdragen aan dit magazine vind je hier: