Te speels
In de zesde klas van de lagere school werd ik door een psycholoog getest om te bepalen welke vervolgopleiding geschikt voor mij zou kunnen zijn. Uit die test bleek dat ik een meer dan gemiddelde intelligentie had. Toch meende de psycholoog mijn ouders te moeten adviseren om mij naar de MAVO te sturen omdat, zo stelde hij ‘uw zoon te speels is voor zijn leeftijd’.

Vreemd
Dat vond ik een vreemde aanname. Ik hield inderdaad nog steeds van spelen, maar wat daar mis mee zou zijn, begreep ik niet.

Speelsheid staven
De aanname dat iemand te speels voor zijn leeftijd is, is geen wetenschappelijke aanname. Hoe zou je die aanname wetenschappelijk kunnen staven? Is het wel logisch om te veronderstellen dat iemand die nog steeds iets bewaard heeft wat anderen kwijt zijn geraakt daardoor minder vaardigheden bezit dan degenen die die speelsheid verloren hebben? Ik had zelf sterk het gevoel dat mijn speelsheid een positieve vaardigheid was, niet iets negatiefs.

Speels en de juiste opleiding
Maar stel dat speelsheid een belemmering zou zijn om een VWO-opleiding te doen, is het dan logisch om iemand die speels is naar de MAVO te sturen? Ik heb ervaren dat de MAVO absoluut geen beroep doet op speelsheid, integendeel. Dus waar kwam dat advies van die psycholoog dan vandaan? En welke middelbare schoolopleiding is dan wel geschikt voor speelse individuen?

Speelsheid en volwassenheid
Veel mensen nemen aan dat speelsheid bij een bepaalde leeftijd hoort en dat mensen als ze ouder worden die speelsheid dienen kwijt te raken. Dat lijkt bevestigd te worden door het gegeven dat mensen naarmate ze ouder worden, over het algemeen, hun speelsheid inderdaad kwijtraken. Maar betekent dat ook dat je je speelsheid eerst moet kwijtraken voordat je volwassen kunt zijn? Die psycholoog die mij testte ging er vanuit dat dat inderdaad zo is. Niet vanuit zijn psychologische expertise, denk ik, maar omdat hij dat, zoals de meeste volwassenen, gewoon aannam. De aanname dat een volwassene zijn speelsheid kwijt moet zijn geraakt en dat er anders iets mis is, is een aanname die hij als volwassene maakte, niet als psycholoog.

Speelsheid als talent
Stel dat ik zou beweren dat iemand te muzikaal voor zijn leeftijd is, of te kunstzinnig of te sportief, dan zou iedereen me voor gek verklaren. Want muzikaal, kunstzinnig en sportief zijn wordt als het hebben van een talent beschouwd, niet als iets dat volwassenheid in de weg zit. Is speelsheid niet net zo’n talent? Wat onderscheidt de speelse mens van het exemplaar dat zijn speelsheid heeft afgeleerd? Dat is het vermogen om te spelen, om intrinsiek te genieten van een activiteit zonder direct gericht te zijn op een beloning. Ik beschouw dat als een talent.

Te speels voor mijn leeftijd
Ik was zestien jaar oud toen ik wederom getest werd door een andere psycholoog omdat ik naar de sociale academie wilde om daar de opleiding tot jeugdleider te volgen. Dat vond die psycholoog geen goed idee omdat ik, nog steeds, te speels was voor mijn leeftijd. Op het moment dat ik dit schrijf ben ik 64 jaar oud en ben ik van één ding zeker; ik ben nog steeds te speels voor mijn leeftijd. Nog steeds word ik in veel van mijn activiteiten vooral gedreven door een intrinsieke motivatie en niet door het doel om maatschappelijk beloond te worden voor wat ik doe.

Broeders
Zelfs vijf jaar middelbare school hebben dat niet kunnen veranderen, hoewel de broeders die die school bestierden echt hun best hebben gedaan om alle speelsheid eruit te rammen. Ondanks het MAVO-advies van de psycholoog stuurden mijn ouders me naar de HAVO, de allereerste HAVO in Maastricht, gerund door broeders. Na de brugklas ging ik, met de hakken over de sloot, over naar het tweede jaar. In het begin van dat jaar richtte ik, omdat ik er achter was gekomen dat dat kon, mijn eigen godsdienst op.

Godsdienstvrijheid
Ik had begrepen dat dat mocht omdat er in ons land godsdienstvrijheid heerst. Daar profiteerden de broeders zelf van dus konden ze er geen bezwaar tegen hebben dat ik van diezelfde vrijheid gebruik zou maken. Dacht ik. Hoewel ik geen enkele onvoldoende had en ik zelfs betere punten haalde dan voorheen, kreeg ik rond kerstmis te horen dat men besloten had mij te degraderen naar de MAVO. Hoewel ik er van baalde dat ik gedegradeerd werd ging ik er van uit dat ik die degradatie aan mijzelf te wijten had omdat ik niet genoeg mijn best had gedaan. Maar toen ik, na de kerstvakantie voor de eerste keer naar de MAVO ging, ontdekte ik dat die aanname niet helemaal juist was.

Degradatie als straf
De MAVO was een dependance die in een ander gebouw, in een ander deel van de stad, gevestigd was. Bij de poort werd ik opgewacht door een broeder die een hoofd kleiner was dan ik. ‘Ben jij Moors?’ vroeg hij bars. ‘Eh, ja broeder, ‘ zei ik. ‘Nou,’ zei hij, nadat hij zich had voorgesteld, ‘ik ben al ruim in de zestig en ik heb een groot psychologisch inzicht en jongens zoals jij daar kijk ik dwars doorheen.’ Ik keek hem niet begrijpend aan. ‘Je moet niet denken dat je hier kunt flikken wat je daar hebt gedaan.’ vervolgde hij en wees met zijn kin in de richting van de HAVO. ‘We houden je in gaten mannetje,’ zei hij als afsluiting. Ik realiseerde me toen pas dat de werkelijke reden dat ik van de HAVO was weggestuurd het oprichten van een eigen godsdienst moest zijn geweest. Ik kon me in ieder geval niets anders voorstellen. Dat schokte me diep. Vooral omdat dat allemaal zo achterbaks was gegaan. Niemand had mij verteld dat die degradatie als straf was bedoeld. Maar dat bleek dus wel zo te zijn.

Macht
Tot dan toe vertrouwde ik leerkrachten. Ik ging er van uit dat volwassenen over het algemeen het beste met mij voor hadden. Ik voelde me verraden. Ik begreep het ook niet. Ik had niets gedaan wat ik volgens de regels niet had mogen doen. Ik had net zoveel recht op mijn eigen godsdienst als die broeders. Ze hadden, vond ik, helemaal het recht niet om mij te straffen zoals ze dat hadden gedaan. Dat ze daar wel de macht toe hadden, was ook duidelijk. Maar naar mijn idee hadden ze die macht, in dit geval, misbruikt.

Voor schut zetten
De broeders op de MAVO hielden me streng in de gaten. Bang als ze waren dat ik een verderfelijke invloed op mijn klasgenoten zou kunnen hebben, zorgden ze ervoor om me, bij elke gelegenheid die daarvoor dienen kon, voor schut te zetten. Dat werkte. Als je in bijna elke les voor schut wordt gezet door de dienstdoende leraar terwijl je nog niemand van je medeleerlingen kent, dan blijf je geïsoleerd. Ik heb me op die MAVO nooit echt thuis gevoeld.

Aanpassen
Dat kwam niet alleen doordat de leerkrachten me bij iedere gelegenheid die zich voordeed voor schut zetten, maar ook omdat ik er achter kwam dat school niet in eerste instantie bedoeld bleek om je te leren nadenken maar om je te leren aanpassen. Als ik een opstel schreef over een maatschappelijk onderwerp kreeg ik een krappe voldoende, maar als ik een fantasieverhaal schreef kreeg ik een ruime voldoende. Vreemd. Ik maakte niet meer of minder taalfouten. Ook mijn zinsconstructies waren niet wezenlijk anders. Het enige verschil was dat ik in het ene geval maatschappijkritisch was en in het andere niet.

Kritisch denken
Ik nam aan dat onderwijs bedoeld was om kritische burgers te kweken. Dat was wat ik van onderwijs verlangde. Ik wilde leren hoe ik door nadenken er achter kon komen hoe zaken echt in elkaar zitten. Maar op de MAVO leerde ik alleen maar de kennis te herhalen die de leerkrachten voorkauwden. Tot mijn teleurstelling bleek de MAVO een aanpassingsinstituut te zijn, niet een school waar je leert leren. Kritisch zijn werd afgestraft in plaats van gestimuleerd. Dat ging dwars in tegen de bedoeling van onderwijs, vond ik.

Argumenten
Ik heb me wel eens afgevraagd waarom ik dat vond. Ik was een jaar of elf toen mijn vader mij geen toestemming voor iets gaf waar ik wel toestemming voor wilde hebben. ‘Ik moet ook altijd doen wat u zegt!’ reageerde ik boos. ‘Als je het er niet mee eens bent, Rudi,’ zei mijn vader, ‘dan mag je altijd proberen mij te overtuigen. Als je goede argumenten hebt, dan zal ik, op grond daarvan, mijn mening veranderen. Maar als ik het niet met je eens ben dan zal ik je dat ook duidelijk proberen te maken en zal ik proberen jou te overtuigen van de redenen die ik heb om je iets niet toe te staan. Als we er samen niet uitkomen, dan bepaal ik wat de uitkomst is, omdat ik in dit huis de baas ben. Maar je mag altijd met me in discussie.’

Discussie
Dat was ook zo. Ik kon altijd met mijn vader in discussie. Sterker nog, daar genoot hij van, want daardoor leerde ik helderder denken. En dat was wat hij wilde. Als ik mijn vader met argumenten kon overtuigen dan genoot hij daar zeker zoveel van als ik. Dankzij mijn vader nam ik aan dat kritisch argumenteren de basis van alle leren is. Dat de meeste leerkrachten op de MAVO daar moeite mee hadden, vind ik nog steeds een vreemd gegeven.

Zin en onzin
Nog steeds neem ik aan dat het doel van onderwijs moet zijn om leerlingen de vaardigheden te geven om na te denken over de zin en onzin van meningen en feiten. Daarom zou het onderwijs zich moeten aanpassen aan de behoeftes van de leerlingen en niet andersom.