ruud's utopische droombeeld aflevering 10
Vernedering
Onrechtvaardigheid en vernedering hebben, naar mijn gevoel, alles met elkaar te maken. Je kunt een medemens niet onrechtvaardig behandelen als je die medemens niet ook vernedert. Door een medemens als minderwaardig aan jezelf te beschouwen, geef je jezelf toestemming om die persoon anders te behandelen dan jij vindt dat je zelf behandeld zou moeten worden. Daarom voel ik me, als ik onrechtvaardig behandeld wordt, ook altijd vernederd. Het feit dat iemand vindt dat hij of zij mij als minderwaardig aan zichzelf mag beschouwen, maakt me kwaad. Dat hoort niet, vind ik.
Felle reactie
In de eerste drie klassen van de lagere school vocht ik vrijwel elke dag om degene die me vernederden te straffen. Dat lokte alleen maar meer vernederingen uit. Als ik uitgescholden werd, reageerde ik daar buitensporig fel op, niet omdat die scheldwoorden zo erg waren, maar omdat ik niet tegen de bedoeling van dat schelden kon. Ik verdroeg de vernedering niet.
Geweld
Dat mensen tot geweld overgaan omdat ze zich vernederd voelen, begrijp ik daarom wel, hoewel ik ook weet dat het de minst adequate wijze is om te reageren. Als degene die vernederd wordt, als wraak, tot het vernederen van degenen die hem of haar vernederen overgaat, stapelt vernedering zich op vernedering, waardoor er een cultuur van elkaar vernederen ontstaat waar uiteindelijk iedereen nadeel van ondervindt.
Leven volgens je eigen normen
Ik las ergens dat je, als je je voorstelt hoe een ideale samenleving er uit zou moeten zien, alvast moet gaan leven volgens de normen die je bij die ideale samenleving vindt horen passen. Dat verwoordde precies wat ik voel. Als ik een samenleving wil waarin mensen elkaar niet vernederen en niet onrechtvaardig behandelen, dan hoor ik te beginnen mijzelf die normen op te leggen. Omdat ik vind dat mensen in essentie gelijk zijn, gelijke rechten hebben en evenveel bestaansrecht hebben, heb ik gekozen om mezelf te verplichten om dat ook in praktijk te brengen.
Hebben verliezers bestaansrecht?
Maar hebben mensen wel evenveel bestaansrecht? Is het niet zo dat de ene mens belangrijker voor de maatschappij is dan de andere? Heeft Ayn Rand niet gewoon gelijk als ze zegt dat de wereld toebehoort aan diegenen die het best in staat zijn voor zichzelf te zorgen en dat er voor verliezers geen plaats hoort te zijn in de maatschappij? Kun je niet veel beter al die verliezers het loodje laten leggen zodat vanzelf de meest bekwame mensen overblijven? Moet je dat zootje dat het niet redt niet gewoon aan hun lot overlaten, of misschien wel gewoon uit de weg ruimen, zodat de mensheid van dat stelletje sukkels verlost is!
Inferieur en superieur
Dat is de utopie van een concurrentiemaatschappij waar, door mensen die dat niet kunnen bijbenen aan hun lot over te laten, vanzelf een superieure samenleving ontstaat. In die utopie is vernederen een middel om afstand te nemen van een groot deel van de samenleving, zodat je jezelf het recht geeft om die mensen onrecht te doen. Natuurlijk zul je dat niet zien als onrecht, omdat je weigert je te verplaatsen in degenen die je, door middel van vernederen, als minderwaardig aan jezelf bent gaan beschouwen. Die hebben helemaal de rechten niet die je zelf wel hebt. In jouw ogen zijn zij immers inferieur en jij superieur.
Samenwerken
Ik hang een tegengestelde utopie aan. Ik wil een samenleving waarin er plaats is voor iedereen, waarin iedereen bestaansrecht heeft. Waarin samenwerken belangrijker is dan concurreren. Ik geloof niet in het heil van een maatschappij die gebaseerd is op winnen en verliezen.
De uiteindelijke consequentie
Stel dat de utopie van de concurrentiesamenleving daadwerkelijk, in volle omvang, werkelijkheid zou worden. Wat dan? Stel dat de sterkste tien procent van de mensheid er dan in slaagt om de zwakste negentig procent te elimineren; dan zal die tien procent onderling ook weer door moeten concurreren totdat daar weer de zwakste negentig procent het loodje legt. Hoe lang duurt het dan voordat er nog maar één mens over is gebleven; de ultieme winnaar! Dat is dan meteen het einde van de mensheid.
Concurrentiesamenleving of slavenmaatschappij?
De utopie van de concurrentiemaatschappij kan alleen maar blijven bestaan als de ‘winnaars’ de ‘verliezers’ niet elimineren, maar onderwerpen aan hun belangen. Maar andere mensen onderwerpen aan jouw eigen belangen is hetzelfde als het in bezit nemen van die ander ten bate van jezelf. De winnaar geeft zichzelf het recht om de verliezer als object te gebruiken. De utopie van een concurrentiesamenleving is dus uiteindelijk een utopie van een slavenmaatschappij, waarbij de verliezers de tot slaaf gemaakten van de winnaars zijn. Uiteindelijk kan dat er op neer komen dat één individu alle andere individuen in bezit heeft. Dat wil zeggen dat is de uiterste consequentie van die utopie. Het is dan ook een utopie die vooral aangehangen wordt door de bevoorrechten onder ons. Dat wil zeggen zolang die bevoorrechten daar voordeel van hebben. Op het moment dat ze zelf tot de onderworpen groep gaan behoren, zullen ze die utopie niet zo aantrekkelijk meer vinden, vermoed ik.
De waarde van een mens
De utopie van de concurrentiesamenleving gaat van de ongelijkwaardigheid van mensen uit. Maar hoe bepaal je de waarde van een mens voor de samenleving? Ik heb daar lang over nagedacht, maar kom daar niet uit. Over welke waarde heb je het bijvoorbeeld. Economische waarde? Creatieve waarde? Verbindende waarde? Intermenselijke waarde? Wetenschappelijke waarde? En zelfs als iemand geen enkele waarde lijkt te hebben, hoe kun je dan zeker weten dat het bestaan van die mens niet essentieel is voor het bestaan van de hele mensheid in een verre verre toekomst? Die persoon, hoewel hij of zij nu geen waarde lijkt te hebben, zou wel eens de voorouder kunnen zijn van een toekomstige redder van de mensheid, zonder wie die mensheid gedoemd is uit te sterven. En zelfs als hij of zij dat niet is, weet je niet wat het effect van zijn of haar bestaan uiteindelijk heeft.
Het Karel-effect
Stel dat Karel, een zwakzinnige man in Duitsland rond het jaar 1200, niet geleefd zou hebben. Dan zou Karel’s zus, die voor Karel zorgde totdat ze 32 jaar oud was, eerder getrouwd zijn dan ze nu deed. Dan was ze niet met dezelfde man getrouwd, maar met iemand anders en dan zou hun kind Klaas nooit geboren zijn. Dan zouden de afstammelingen van Klaas, waaronder u en ik, ook nooit zijn geboren. Beethoven was dan niet geboren, Einstein niet, maar Hitler ook niet. Dan zou er nog steeds een mensheid zijn, maar die zou er totaal anders uit zien. Dat Karel, die zwakzinnige man, zo’n invloed op onze samenleving heeft gehad, had niemand toen kunnen bedenken. Dat hij zo’n invloed heeft gehad is iets dat vrijwel niemand zich nu nog realiseert. Zo moeilijk is het om te bepalen wat een individu, uiteindelijk, voor de samenleving betekent.
Tegen de vernedering
Daarom ga ik er van uit dat ieder mens evenveel bestaansrecht heeft dan ieder willekeurig ander mens. Of om het persoonlijk te zeggen; ieder mens, wat de verschillen tussen die mens en mij ook mogen zijn, heeft evenveel bestaansrecht dan ik zelf heb, niet meer, maar ook zeker niet minder. De consequentie is dat ik mezelf niet toe kan staan een medemens te vernederen, maar ook dat ik niet toe kan staan dat een medemens mij vernedert. Omdat ik vernedering zo slecht kan verdragen wijs ik het vernederen af. Om te beginnen het vernederen van anderen. Ik mag niemand vernederen; ik mag niemand minder bestaansrecht toekennen dan ik mezelf toeken. Dat een samenleving zonder vernederen een utopie is, weet ik. Dat de kans dat die utopie werkelijkheid wordt nihil is, weet ik ook. En toch kies ik er voor om zelf te handelen volgens dat droombeeld, omdat dat de enige manier is om het, hoe miniem dan ook, werkelijkheid te laten worden.
Ruud Moors’ eerdere afleveringen van zijn Utopische Droombeeld-serie en zijn eerdere wekelijkse bijdragen aan dit magazine vind je hier: