Acceptatie
Ooit las ik een verhaal van iemand die, onderweg naar huis, een man was tegengekomen die, door alcohol beneveld, de weg kwijt was. Ze vroeg waar hij heen moest en hij bleek ergens te wonen waar ze toch langskwam dus besloot ze hem naar huis te brengen. Nadat ze had aangebeld deed een vrouw de deur open en keek liefdevol naar de man en zei: ‘Zo ouwe, is het weer zover.’ Ze bedankte de vrouw die de man naar huis had gebracht, nam hem van haar over en leidde hem rustig naar binnen. Dat verhaal is me altijd bijgebleven omdat ik het zo bijzonder vond vanwege de acceptatie van gedrag dat door de meeste van ons automatisch wordt afgewezen. Eigenlijk is dat de ultieme liefde, iemand ook in zijn zwakheid accepteren.

Vaststelling van feiten
Op televisie zag ik, jaren geleden, een vrouw die, ik geloof in een grote stad in Canada, ambulante hulp verleende in acute situaties. Ze zat tegenover een man die lijkbleek zag. ‘Ben je alcoholist?’ vroeg ze. De man schrok van haar vraag. ‘Ik vraag dat niet om je te veroordelen, maar om in te kunnen schatten wat er aan de hand is. En jij weet het beste hoe dat zit,’ zei ze vervolgens. De man haalde opgelucht adem en beaamde dat hij inderdaad alcoholist was. ‘En ga je weer verder met drinken als ik weg ben?’ vroeg de vrouw. Hij knikte. ‘Oké,’ zei ze, ‘dan geef ik je hier mijn kaartje. Als je mijn hulp nodig hebt, kun je me op dit nummer bereiken.’ Ze stelde alleen de situatie vast, maar veroordeelde de man niet. Toen ze wegging omhelsde de man haar even. Hij was duidelijk opgelucht dat ze hem niet afgewezen had.

Goede bedoelingen
En dan is er ook nog het verhaal van een man die vrijwel elke dag, rond de tijd dat hij zijn werkpauze had, een dakloze vrouw op hetzelfde bankje zag zitten. Hij ging regelmatig naast haar zitten om een gesprekje met haar aan te gaan en deelde zijn lunch met haar. Omdat hij haar wilde helpen vroeg hij haar naar haar situatie en gaf haar suggesties hoe ze die situatie kon veranderen. Dat deed hij met de beste bedoelingen, maar de dag daarna zat ze niet meer op dat bankje rond de tijd dat hij daar langskwam. Hij ging naar haar op zoek omdat hij zich zorgen maakte. Toen hij haar uiteindelijk vond en haar vroeg waarom hij haar nooit meer op het bankje trof zei ze: ‘Jij denkt te weten wat goed voor me is en wil me per se redden, maar ik wil helemaal niet gered worden. Ik vind het leven prima zo.’ Op dat moment realiseerde hij zich dat hij haar had afgewezen door te denken dat hij kon bepalen wat goed voor haar was, in plaats van haar te vragen waar ze behoefte aan had.

Vernederen
‘Als je daklozen geld geeft, gebruiken ze het toch allemaal maar voor drugs,’ is een excuus dat vaak gebruikt wordt door mensen die niet alleen geen geld aan daklozen geven, maar het niet kunnen nalaten om met een sneer zo’n dakloze duidelijk te maken dat hij of zij die situatie, volgens hen, aan zichzelf te danken heeft en zich daardoor gediskwalificeerd heeft om als mens nog langer serieus genomen te worden. Een dakloos iemand zei ooit tegen me: ‘Dat mensen niks willen geven, dat maakt me niet uit, dat moeten ze zelf weten, maar vaak menen ze ook nog me met snerende opmerkingen te mogen vernederen,’ en hij zuchtte diep, ‘en mijn god wat heb ik daar de pest aan!’

De vraag is voldoende
Als je jezelf het recht geeft om mensen vanwege hun, al dan niet vermeende, zwakheden af te mogen wijzen en/of te veroordelen, dan doe je die mensen onrecht, naar mijn idee. Als een dakloze mij om wat kleingeld vraagt dan vraag ik niet wat hij of zij daar mee gaat doen, maar dan kijk ik of ik wat kleingeld heb. Ik ken die persoon niet goed genoeg om over die persoon te kunnen oordelen, dus ga ik er van uit dat als hij of zij om wat kleingeld vraagt, hij of zij dat ook goed kan gebruiken. Waar die persoon het voor nodig heeft of voor wil gebruiken, gaat mij niet aan.

De grens
Ik ben ooit, na de scheiding van mijn eerste echtgenote, een tijdlang zonder vast adres geweest, zonder veel inkomen. Gelukkig kon ik, tijdelijk, bij vrienden terecht en kwam het, uiteindelijk, met dat inkomen ook wel goed. Maar een aantal maanden liep ik op het randje van dakloosheid. Ik weet daardoor hoe wankel zekerheden zijn. Daarom veroordeel ik mensen niet die op straat terecht zijn gekomen. Ik ben ook verslaafd geweest; aan tabak. Een aantal keren probeerde ik te minderen, maar dat lukte altijd maar tijdelijk. Uiteindelijk besloot ik helemaal te stoppen. Dat kostte nogal wat moeite. Daarom veroordeel ik mensen niet die verslaafd zijn. Ik weet dat stress en verslaving met elkaar te maken hebben en elkaar kunnen versterken. Dat was bij mijn tabaksverslaving al het geval. En ook alcohol was een troost in tijden dat ik me rot en alleen voelde. Gelukkig heb ik een lichaam dat resistent is tegen een alcoholverslaving en kon ik van de ene op de andere dag stoppen zonder dat mijn lichaam protesteerde.

Verslaafd aan neerkijken op anderen
Er zijn ook verslavingen  die minder als zodanig worden herkend; een verslaving aan vernederen bijvoorbeeld. Sommige mensen zijn verslaafd aan het gevoel superieur te zijn aan anderen. Ze zijn ervan overtuigd dat ze hun bevoorrechte positie volledig aan hun eigen merites te danken hebben en kijken daarom neer op mensen die in een veel minder bevoorrechte positie verkeren. Die verslaving is zo sterk dat ze, zelfs als ze door middel van feiten zouden moeten erkennen dat pech en geluk wel degelijk een belangrijke rol spelen in de positie die een mens in de samenleving heeft, dat niet kunnen en ook niet willen toegeven. Als ze dat zouden moeten erkennen, dan zouden ze moeten toegeven dat ze helemaal niet zo superieur zijn, maar dat de omstandigheden voor hen gunstig hebben uitgepakt. Dat zou betekenen dat de verliezers waar ze op neer kijken, wel eens mensen zouden kunnen zijn die alleen maar pech hebben gehad en als mens volledig gelijkwaardig aan hen zijn. Dat zou ook kunnen betekenen dat zij zelf ook in de situatie van zo’n verliezer terecht zouden kunnen komen. Maar als ze dat erkennen dan kunnen ze niet meer neerkijken op hun onfortuinlijker medemens, en daar krijgen ze juist zo’n kick van.

Verslaafd aan rijkdom
Ook zijn sommige mensen verslaafd aan rijkdom. Die blijven graaien ook al hebben ze meer dan genoeg. Voor die verslaving is, in onze samenleving, opvallend veel begrip. Veel mensen zijn jaloers op degenen die erin slagen hun verslaving aan rijkdom succesvol te beleven. Veel mensen kijken naar dat soort verslaafden op alsof ze beter geslaagd in het leven zijn dan anderen. Eigenlijk is dat raar. Als je door je verslavingen tot armoede vervalt, wordt er op je neergekeken, maar als je verslaafd bent aan het vergaren van rijkdom, dan wordt er naar je opgekeken. Toch denk ik dat de samenleving meer last heeft van mensen die verslaafd zijn aan het vergaren van rijkdom, dan aan mensen die verslaafd zijn aan drugs of alcohol en daardoor in armoede vervallen. Overigens is het ook zo dat je, als je rijk bent, rustig verslaafd kan en mag zijn aan alcohol, sex of drugs. Je kan het je veroorloven, dus kraait er geen haan naar.

Gelijkwaardigheid
Ik heb niets tegen mensen die in een bevoorrechte positie zitten. Behalve als ze daardoor menen op anderen te mogen neerkijken. Ik heb ook niets tegen mensen die aan de onderkant van de samenleving vertoeven. Ik beschouw alle mensen als gelijkwaardig aan mezelf, ongeacht de verschillen die er tussen die mensen en mij bestaan. Daarom kijk ik naar niemand op en kijk ik ook op niemand neer. In mijn ideale samenleving heeft ieder individu evenveel bestaansrecht als ieder ander individu. Wat de onderlinge verschillen tussen die individuen ook mogen zijn.