Jaloers
‘Weet je, Ruud, ik ben best jaloers op jou,’ zei ze. ‘Op mij?,’ zei ik verbaasd, ‘waarom?’ ‘Jij gaat gewoon je eigen weg, zonder je druk te maken wat de rest van de wereld daarvan denkt. Je bent lekker bezig met muziek en tekenen. Dat zou ik ook wel willen, maar ik heb daar het lef niet voor.’ De waarheid was dat ik jaloers was op haar. Zij was, net als ik, in de verpleging begonnen, maar had geen enkele moeite gehad om zich aan te passen en haar diploma te halen. Na haar B-diploma was ze nu bezig om haar A-diploma te halen zodat ze niet alleen in een psychiatrische inrichting maar ook in een gewoon ziekenhuis kon werken. Ik was na het eerste jaar al ontslagen en had ook een tweede kans verprutst. Daarna had ik een blauwe maandag op een opleiding voor kleuterleidsters gezeten (als enige man), maar was daar ook afgehaakt omdat ik moeite had aan de verwachtingen te voldoen. Dat ik uiteindelijk naar de kunstacademie gegaan was, en die had afgemaakt, was niet omdat dat mijn eerste keuze was. En ik had wel plezier in musiceren en had een aantal optredens gedaan, maar mijn talent school meer in het lol hebben in optreden dan in mijn muzikale vermogens. Zij zong, zonder moeite, een tweede stem, als dat zo uitkwam. Ze had ook een dijk van een stem. Ze was, feitelijk, veel muzikaler dan ik. Daarom verbaasde het mij dat zij jaloers was op mij. Ik vond mezelf eerder een mislukkeling dan iemand om jaloers op te zijn. Ik zou willen kunnen wat zij kon en nu bleek dat zij zou willen kunnen wat ik deed.

De heilstaat
Ten tijde van Mao gingen schrijvers en filmers die gecharmeerd waren van het communistische gedachtegoed, naar China om daar met eigen ogen de heilstaat waar te nemen. Daar maakten ze dan een verslag van. Die verslagen, op beeld of schrift, waren stuk voor stuk positief over wat ze hadden gezien. Dat ze niet zonder begeleiding door China mochten reizen, scheen hen niet te deren. Dat ze ook niet vrijuit met de bevolking mochten communiceren, ook niet. Ze kregen te zien wat ze wilden zien en kwamen daardoor met enthousiaste verhalen over de communistische heilstaat terug. Sommige schrijvers gingen niet naar China, maar naar Cuba. Daar kwamen ze, uiteraard, net zo enthousiast van terug. Toch hadden ze, als ze beter hadden opgelet, kunnen zien dat er, zacht uitgedrukt, ook een keerzijde was. Dat niet alles even positief was. Dat iedereen in dezelfde woorden de lof zong over de machthebbers en de partij, en dat dat dus nooit spontaan kon zijn. Dat niemand, maar dan ook werkelijk niemand, ook maar enige kritiek bleek te hebben. Dat er overal in China wel heel erg veel portretten van Mao hingen. Dat er wel heel erg weinig mis ging in die ideale samenleving. En dat dat, voor een experimentele maatschappij, toch wel heel erg vreemd was. Ik geloof dat degenen die daar heen gingen dat ook niet wilden zien. Ze wilden zo graag geloven dat die heilstaat mogelijk was, dat ze geen oog meer hadden voor iets anders dan succes. Maar wat mij wel verwonderde, is waarom geen van die mensen daar gebleven is. Ze kwamen allemaal terug om hier verslag te doen over hoe groen het gras aan de andere kant van de heuvels was. Maar waarom zou je, als je het paradijs gevonden hebt, terugkeren naar een situatie die je veel minder paradijselijk vindt?

De andere kant
Dat doet me denken aan een cartoon die ik ooit ergens zag. Een koe staat in een weiland vol lang sappig gras, met boterbloemen en paardenbloemen en allerlei ander lekkers. Maar hij steekt zijn kop door een gat in het hek in een poging om een armzalig sprietje gras aan de andere kant van dat hek met zijn tong beet te pakken.

Vrijheid
In werkelijkheid leefden wij, ten tijde van Mao, in vergelijking met de hel die China toen voor de eigen bevolking was, in het paradijs. We leefden weliswaar in een kapitalistisch land, maar tegelijkertijd waren de sociale voorzieningen uitstekend, waren arbeiders goed beschermd door wetten en regels, hadden we goede gezondheidszorg en kon iedereen, als hij of zij dat wilde, studeren. Ook hadden we een prima oudedagsvoorziening. We hadden vrijheid van meningsuiting en vrije verkiezingen. Dat betekende dat we vrijuit kritiek konden hebben op het systeem waar we deel van uitmaakten en daardoor ook invloed konden uitoefenen op dat systeem. Al die zaken hadden ze in China of Cuba of de Sovjet-Unie niet.

Die andere kant…
Maar voor de ontevredenen onder ons was dat magere grassprietje aan de andere kant van het hek veel aantrekkelijker dan die sappige grasweide waar we zelf in vertoefden.

Elite en dogma
Het aanhangen van een ideologie verblindt. Dat geldt overigens niet alleen voor linkse ideologieën, maar zeker niet minder voor rechtse ideologieën. Degenen die de ‘vrije markt’-ideologie aanhangen zijn net zo blind voor het falen van die ideologie als degenen die het communisme als ideologie aanhingen. Het dogma van privatisering is zo onaantastbaar dat de nadelen die er het gevolg van zijn, gewoonweg genegeerd worden, en dus ook niet ter discussie staan. En net zoals bij het communisme is er een kleine elite die voordeel heeft van dat dogma en er dus ook voordeel bij heeft om de nadelen helemaal niet te zien, laat staan te bediscussiëren. En omdat die kleine elite de regels van de ideologie bepaalt, wordt strikt vastgehouden aan het dogma van de privatisering, zelfs als dat voor het grootste deel van de bevolking vooral nadelig is. Het is tekenend dat dezelfde partij die in China ooit de communistische heilstaat predikte, nu de vrije markt-doctrine aanhangt. Dat wil zeggen dat de elite van de partij heeft ingezien dat zij zelf meer heil kunnen verwachten van die, aan het communistische ideaal tegengestelde, ideologie. Nog steeds heet de partij de ‘communistische partij’. Maar zoals zo vaak, zegt een naam niets over de inhoud.

Diversiteit en dominantie
Ik heb de neiging om te vinden dat de wereld van veertig jaar geleden een ideologisch betere wereld was dan de wereld waarin we nu leven. Dat vind ik omdat we nu in een veel ideologischer tijdperk leven. Veertig jaar geleden was de diversiteit aan ideologieën in onze samenleving veel groter. Dat zorgde ervoor dat iedereen gedwongen werd pragmatisch te zijn. Geen enkele ideologie was zo dominant dat alle andere ideologieën zich daar zonder meer aan moesten aanpassen. Als het kapitalisme zich te dominant zou gedragen dan zou het idee van een communistische heilstaat wel eens zo aantrekkelijk kunnen worden dat de bevolking daarvoor zou kiezen. Dus deden kapitalisten water bij de wijn. Dus zorgden overheden ervoor dat de sterkste schouders de zwaarste lasten droegen en maakten regels waardoor de machtigen de machtelozen niet konden onderwerpen, de sterken de zwakken niet konden domineren, de rijken de armen niet uit konden buiten en de slimmen de dwazen niet konden oplichten. Maar bij het uiteenvallen van de Sovjet-Unie leek het alsof het communistische alternatief ook verdwenen was. Dat maakte dat de ideologen van het kapitalisme zich steeds arroganter gingen gedragen en hun ideologie, wereldwijd, steeds agressiever uit gingen dragen.

De cynische elite
Elke ideologie werkt ten voordele van een hele kleine groep mensen en onderwerpt de rest van de mensheid aan hun belangen. Het kapitalisme zoals we dat nu kennen, kenmerkt zich doordat het een heel kleine groep enorm bevoordeelt ten koste van een heel grote groep. De 42 rijkste mensen bezitten meer dan de 3.700.000.000 armste mensen en kunnen, dankzij het parasitair kapitalisme dat, met een zeker cynisme, als de ‘vrije’ markt wordt gepropageerd, met al die miljarden die ze hebben, vrijelijk nog meer geld aan de samenleving onttrekken.

Het poldermodel?
Dat kan niet eeuwig goed gaan. Elke ideologie is uiteindelijk gedoemd ten onder te gaan. Gelukkig maar. Misschien is de beste situatie wel een situatie waarin een aantal ideologieën elkaar in evenwicht houden en er, op die manier, voor zorgen dat geen enkele ideologie dominant wordt, zodat mensen gedwongen zijn rekening te houden met elkaars belangen. Dan is er niemand die volledig zijn zin krijgt maar ook niemand die zijn zin totaal niet krijgt.