Deugen
Ik vind het belangrijk dat ik deug. Ik weet van mezelf dat ik, in essentie, deug. Als kind dacht ik dat ik blij mocht zijn dat ik in ons gezin was grootgebracht omdat ik dacht dat ik, als ik in een zogenaamd asociaal gezin was grootgebracht, een slecht mens zou zijn geworden. Ik wist dat ik nogal snel kwaad werd. En als ik kwaad werd dan vocht ik. Die agressie was ik niet helemaal de baas en daarom dacht ik dat ik, in essentie, niet deugde. Ik dacht dat ik het aan mijn omgeving te danken had dat ik wel deugde, maar niet aan de aard die ik bij mijn geboorte had meegekregen.

Klappen
Nu denk ik dat ik wel degelijk in aanleg deug. Als ik vocht dan was dat altijd een reactie op de pijn die anderen me aandeden door me uit te schelden of stiekem te knijpen of me anderszins te vernederen. Ik vocht nooit met de bedoeling om iemand anders pijn te doen of te vernederen. Ik genoot niet van de pijn die ik anderen deed, integendeel. Ik herinner me dat ik, in een gevecht om het bezit van een tak, een jongen met die tak tegen zijn slaap sloeg en dat hij begon te bloeden. Daar schrok ik enorm van. Dat was niet mijn bedoeling geweest. Ik wilde alleen niet dat hij mijn tak afpakte. ‘Je moet naar huis om daar een pleister op te laten doen,’ zei ik. ‘Dan krijg ik van mijn moeder op mijn donder,’ zei die jongen. ‘Dan ga ik wel met je mee om te zeggen dat ik dat gedaan heb,’ antwoordde ik. Met kloppend hart ging ik met die jongen mee naar zijn huis om aan zijn moeder op te biechten dat ik haar zoon tot bloedens toe geslagen had. Die moeder werd niet echt boos, niet op die jongen en niet op mij. Dat verbaasde me. Ze had wel alle recht om boos op mij te zijn, vond ik.

Judo
Er waren genoeg jongens op de jongensschool waar ik zat, die het leuk vonden om andere jongens, waarvan ze dachten die wel aan te kunnen, aan te vallen en pijn te doen. Zo was er een jongen die op judo zat en daardoor dacht dat hij mijn broer wel aankon. Dat begreep ik niet. Judo is een verdedigingssport en je mag judo niet gebruiken om anderen aan te vallen. Toch deed die jongen dat wel. Omdat een vriendje van die jongen mij tegenhield, kon ik mijn broer niet helpen. Dat was ook niet nodig want mijn broer kreeg het oor van zijn aanvaller te pakken en kneep erin en draaide het rond. Dat bleek nogal pijnlijk te zijn. Zo leerde zijn aanvaller dat hij mijn broer maar beter met rust kon laten. Dat deed hij vanaf dat moment ook.

Geweld
Er is een verschil tussen het ene gebruik van geweld en het andere gebruik van geweld. Je kunt geweld gebruiken om anderen te pijnigen en te vernederen of de ander aan je te onderwerpen, om op die manier de illusie te kweken dat je superieur aan die ander bent, of je kunt geweld gebruiken als reactie op geweld dat bedoeld is om je te pijnigen, te vernederen of te onderwerpen. Bij mijn weten is die eerste vorm van geweld gebruiken mij vreemd. Ik geloof niet dat ik het nodig heb om een ander te vernederen om mij zelf daardoor boven die ander te plaatsen.

Agressie
Er zit, dat valt niet te ontkennen, veel agressie in me. Ik heb mezelf afgeleerd om die agressie om te zetten in fysiek geweld. Maar daarmee is de agressie niet weg. Ik weet niet of mensen die andere mensen graag vernederen dezelfde agressie voelen. Ik heb begrepen dat een psychopaat juist weinig agressie voelt als hij anderen vernedert of pijn doet. In normale mensen gaat een deel in de hersenen, de amygdala, als ze geweld meemaken of zien, enorm tekeer, terwijl die amygdala bij psychopaten volledig rustig blijft. De agressie die ik voel is een reactie op de angst die ik voel. Pas als ik me aangevallen voel, komt die agressie in me boven. Het is een reactieve agressie. Als ik me veilig voel ben ik absoluut niet agressief.

Essentie
Dat ik deug betekent niet dat alles wat ik doe deugt. Andersom is natuurlijk ook waar; dat iemand niet deugt betekent niet dat alles wat die persoon doet niet deugt. Misschien is het daarom niet helemaal juist om te zeggen dat ik deug, maar is het simpelweg zo dat ik in essentie deug. Het ligt niet in mijn aard om anderen te willen vernederen of pijn te willen doen. Daar kan ik me eigenlijk ook helemaal niet op laten voorstaan, omdat het er op lijkt dat dat aangeboren is.

Schaamte
Ook al ligt het niet in mijn aard om anderen te willen vernederen of pijn te willen doen, dat betekent niet dat ik, soms bewust, soms onbewust, mensen wel degelijk vernederd heb of pijn  heb gedaan. Van de keren dat ik bewust iemand vernederd heb of pijn heb gedaan, heb ik altijd spijt. Daar schaam ik me voor, zelfs als dat veertig of vijftig jaar geleden gebeurd is. Het doet mij pijn om me te realiseren dat ik anderen pijn heb gedaan. Daarmee heb ik eigenlijk ook mezelf pijn gedaan.

Jezelf als uitgangspunt
Ik heb, jarenlang, mijn eigen innerlijke motivatie als maatstaf voor iedereen gebruikt. Ik dacht dat iedereen in principe met dezelfde aard geboren was. Dat alle mensen in de basis welwillend zijn en dat het de omgeving is die er voor zorgt dat de ene mens gaat deugen en de andere mens niet. Daardoor dacht ik ook dat ik anderen, op rationele gronden, zou moeten kunnen overtuigen om zich gewetensvol te gedragen. Ook dacht ik dat ik, als ik het goede voorbeeld maar gaf, vanzelf duidelijk zou maken wat ik bedoelde. Ik kon me simpelweg niet voorstellen dat iemand willens en wetens een ander tekort zou doen en daarvan zou kunnen genieten. Ik begreep niet dat het normaal werd gevonden dat je door te liegen en bedriegen je zin kon krijgen. Het was mij dermate vreemd dat ik het, zelfs als ik het overduidelijk waarnam, nog niet kon geloven, omdat ik het in mezelf niet herkende. En het idee dat andere mensen anders in elkaar zouden zitten, kwam simpelweg niet in me op. Of misschien wilde ik dat wel niet zien.

Anders
Dat maakte mijn leven er niet altijd gemakkelijker op. Als je in jezelf het streven naar eigenbelang herkent, ook als dat ten koste gaat van anderen, dan zie je datzelfde principe in andere mensen ook terug. Ik ben mijn hele leven lang al bezig om, met vallen en opstaan, te begrijpen dat andere mensen in het nastreven van eigenbelang ten koste van anderen, anders in elkaar zitten dan ik. Dat de meeste mensen anders in elkaar zitten.

Minderheden
In zekere zin behoor ik tot een kleine minderheid. Ik ben gelukkig niet helemaal alleen. De mensen die alleen maar uitgaan van het eigenbelang behoren, gelukkig maar, ook tot een kleine minderheid. De meeste mensen zitten daar ergens tussen in en laten zich voor een groot deel door hun omgeving bepalen. Dan zullen ze zich soms laten beïnvloeden door de minderheid die het pure eigenbelang nastreeft en andere keren door mensen die dat nadrukkelijk niet doen. Zo beweegt de menselijke samenleving als geheel tussen die twee uitersten in.

De juiste richting
Ik geloof niet meer dat we ooit de hemel op aarde zullen bereiken. Maar dat betekent niet dat we er niet naar kunnen streven. Omdat ik weet dat ik deug, vind ik het belangrijk om er voor te zorgen dat wat ik doe ook deugt. Dat is ingewikkeld zat. Als ik daarmee de samenleving een heel klein beetje de juiste richting op kan bewegen, ben ik meer dan tevreden. En wat ik de juiste richting vind, zal, na dit betoog, hoogstwaarschijnlijk wel duidelijk zijn.