ruud moors woorden, zinnen en verhalen aflevering 28
Een wandeling in september 2019
Nadat ik, omdat ik last van mijn darmen had gehad, een aantal dagen nauwelijks buiten was geweest, besloot ik, na het avondmaal, een wandeling te gaan maken. ‘Ik ga even een ommetje maken,’ zei ik tegen mijn vrouw. ‘Wandel ze,’ was haar reactie. Ik trok mijn geruite jasje aan en liep de deur uit, sloeg rechtsaf en ging bij de kapper de hoek om. Ik stak de Jacobistraat over en liep langs de Jacobikerk waar, op een bankje een jonge vrouw in de schaduw in haar mobiel zat te praten. Ik verstond niet wat ze zei en lette er ook niet op, maar liep verder naar de Oudegracht waar ik de brug overstak en met een kleine zigzag, de straat aan de overkant sloot net niet op het uiteinde van de brug aan, rechtdoor liep.
Stadssymfonie
Aan het eind van de straat bleef ik even staan. Uit de richting van het Neude hoorde ik muziek. Ik kon niet goed thuisbrengen wat voor een muziek. Een elektrische piano die sterk vervormd was, of een carillon dat vervormd werd door de weerkaatsing tegen gebouwen? Van verschillende kanten hoorde ik er kerkklokgebeier dwars doorheen. Ik bleef even stilstaan in die kakofonie van geluiden en hoorde een brommer die wellicht normaal de rust zou verstoren, maar nu een onderdeel werd van deze vreemde stadssymfonie. Ik had even de neiging om de richting op te gaan waar het geluid vandaan kwam, maar bedacht dat ik liever rust had en liep de andere kant op, richting Weerdsingel.
Luisteren
Halverwege bleef ik weer even staan om naar de stadssymfonie te luisteren. Na een minuut of twee liep ik weer door totdat ik aan de gracht kwam, die ik niet overstak. Ik liep rechtsaf langs de gracht en luisterde, terwijl ik liep, naar de klanken die nu van verder weg nog steeds in de lucht hingen. Als ik mijn ogen dicht deed vielen de klanken als een jas van geluid om me heen. Door de weerkaatsingen tegen gebouwen was niet precies te bepalen waar welk geluid vandaan kwam. Toen ik mijn ogen opende en doorliep zag ik een bootje vol mensen over de gracht varen. Even leek het alsof het geluid daar vandaan kwam, maar toen het bootje zich van me verwijderde nam het geluid niet in volume af.
Een witte hond
Ik liep langs de gracht, met de bocht mee, langs de voetbalkooi. Op de stoep zag ik een witte wolfshond. Vanuit een ooghoek zag ik van een afstand een man aan komen lopen. Die witte wolfshond deed me denken aan Johnnie, de waakhond die mijn grootouders op hun boerderij hadden, de enige hond waar ik ooit vriendschap mee gesloten heb. Deze hond was nog witter dan Johnnie was. Ik bleef staan en keek hoe hij naar de overkant liep om bij een boom stil te gaan staan en zich te goed te doen aan de geuren die hij daar op ving. Onwillekeurig kwam er een grote glimlach op mijn gezicht. Toen ik mijn blik afwendde om weer verder te gaan, ving ik de blik op van de man die me in de tussentijd dicht was genaderd. Ook hij glimlachte breed en knikte een korte groet. Ik knikte terug en zag, in een oogopslag, dat hij een kindje in een draagzak op zijn buik droeg. Mijn glimlach werd nog breder. Hij liep zijn hond achterna en ik liep de andere kant op totdat ik bij de brug kwam.
Een koninklijke boom
Daar twijfelde ik of ik die brug zou over gaan om vervolgens richting Griftpark te lopen, zoals ik dat vaker deed. Ik besloot om dat niet te doen en stak de weg over. Op de hoek bleef ik even staan en keek om me heen. Aan de rand van het water stond een enorme boom, die zelfs boven de herenhuizen uitstak. Een dikke, kale stam met takken die breed uitstonden. Majestueus. Een koninklijke boom, die ik vaker had gezien, maar die ik nooit echt goed bekeken had. Ik nam hem rustig in me op voordat ik doorliep. Ook de andere bomen bekeek ik met meer aandacht dan anders. Alsof ik nu pas, na jaren, hun aanwezigheid echt wist op te merken.
Een object
Er kwam een jogger mijn kant op. Onwillekeurig maakte ik wat ruimte op de stoep. Hij leek me niet echt op te merken. Hij zag me wel, maar meer als een object dat je uit de weg moet gaan of dat voor jou uit de weg gaat. Ik volgde de bocht van de weg en sloeg bij de parkeerplaats linksaf. Ik liep niet door tot de voormalige gevangenis, maar sloeg rechtsaf en liep links van de gracht richting Voorstraat. Halverwege ging ik links en toen weer rechts en bij de Voorstraat aangekomen ging ik links, richting Biltstraat.
Kleingeld
Boven een winkel met takeaway wokvoedsel hing een bord met drie Chinese tekens. De bovenste herkende ik. Dat was het teken voor ‘goed’. De onderste twee herkende ik niet. Ik keek even in de etalage en liep toen door, langs de coffeeshop. Naast de deuropening zat een man op een stoel. Onze blikken kruisten elkaar en hij knikte me vriendelijk toe. Ik knikte terug en liep door, maar werd staande gehouden door een jonge vrouw die vroeg of ik wat kleingeld voor haar had, want ze had nog zevenvijftig nodig voor de nachtopvang. ‘Ik kijk even voor je,’ zei ik en pakte mijn portemonnee, haalde daar alle kleingeld uit, ongeveer 75 cent, en gaf haar dat. ‘Het is helaas alle kleingeld dat ik heb,’ zei ik. ‘Bedankt,’ zei ze en liep door, richting stad.
Meiden
Ik liep de Voorstraat uit en ging rechtsaf, langs de kroegen op het hoekje, langs het Indonesische restaurant. Ik werd ingehaald door twee meiden die druk aan het praten waren. Jonge meiden. De ene had roze kleren met kanten randjes aan en de ander iets dat op een pyjama leek; wit met zwarte stippen. Ze hielden stil bij drie andere meiden die op de stoeprand zaten, waarvan de middelste één van de twee begroette met ‘Hee schatje!’ Ik liep door om niet veel later weer door beide dames ingehaald te worden. Op de hoek met de Nobelstraat voegde een derde meid zich bij hen. Een halflange korte broek met een rood jakje en op het hoofd een vleeskleurige pet met een even vleeskleurige penis erop als versiering. Ze staken met zijn drieën de weg over en leken even een kroeg binnen te gaan, maar twee van hen staken plotseling de weg weer over terwijl nummer drie in de deuropening van de kroeg bleef staan. Aan de overkant zag ik nog drie meiden staan in felgekleurde carnavalspakken. Ik liep langs de kroeg en zag op de hoek de twee dames die eerst de weg overgestoken waren, maar zich toch bedacht hadden en de weg nogmaals overgestoken waren, de patatzaak binnen gaan.
Introductietijd
Ik sloeg linksaf om naar Lepelenburg te lopen. Normaal zou ik dat langs het water doen, maar die mogelijkheid was, vanwege voor mij onbekende redenen, letterlijk afgesloten; met grote hekken. Dus liep ik de weg op die zich parallel aan die, tijdelijk onmogelijk gemaakte, mogelijkheid bevond en bereikte op deze alternatieve wijze Lepelenburg alsnog. Ik twijfelde of ik er even op een bankje zou gaan zitten, maar besloot dat niet te doen. Op het grasveld waren twee groepen meiden bezig met iets gezamenlijks. Er kwam een bal aan te pas, maar verder kon ik niet goed uitmaken wat ze aan het doen waren. ‘Ah, het is weer introductietijd,’ dacht ik. Vandaar ook die alternatieve kledij bij de meiden die ik eerder zag. Studentes waarschijnlijk. Vers uit het vat.
Een balalaika
Ik liep vanaf Lepelenburg richting Oudegracht via een zigzagroute en bereikte de Oudegracht ter hoogte van Piet Snot, de stripwinkel. Ik stak de brug over en keek even in de etalage van een winkel met vintage spullen en zag dat ze zowaar een balalaika te koop hadden. prachtig versierd maar waarschijnlijk nauwelijks te bespelen. Er zat een prijskaartje op maar ik kon de prijs die er op stond niet lezen. Veel te veel voor een instrument dat je alleen maar aan de muur kunt hangen, waarschijnlijk.
Zwaaien
Via de Lijnmarkt liep ik door totdat ik bij de Steenweg kwam. Die liep ik in. Ik hoorde, schuin boven me, iemand ‘zingen’. Spelen met de stem, puur vanwege het genoegen dat het maken van klanken in je op kan roepen. Ik keek omhoog en zag een jonge vrouw voor een open raam staan. Ze zag mij ook en zwaaide even. Ik zwaaide terug en liep door totdat ik bij de markt kwam. Die stak ik schuin over en liep naar Vredenburg, stak over en liep de straat in waar ik woon.
Thuis
In de deuropening van de kroeg op de hoek zat een man te roken. Het eethuis aan de overkant was, zoals elke maandag, dicht. Ik liep door totdat ik bij mijn huis was. In de keuken brandde geen licht. Ik deed de voordeur open en liep door de keuken naar de achterkamer waar mijn vrouw achter haar vleugel zat. ‘Je bent lekker lang weggeweest, ‘zei ze, ‘heb je prettig gewandeld?’
Heerlijk
‘Ja,’ zei ik, ‘het was een heerlijke wandeling’.
Ruud Moors’ eerdere wekelijkse bijdragen aan dit magazine vind je hier: