Mot

‘Ik zit hier toch zeker niet voor mijn zweetvoeten’, was een gevleugelde uitspraak van Mot. Mot was een tanige vrouw van ongeveer 1.60 meter lang. Ze had in haar jongere jaren als trapeze-artiest in het circus gewerkt en was nog steeds gespierd en lenig. Het verhaal deed de ronde dat ze ooit vijf agenten uit het kantoortje van de verpleging, waar ze werd ondervraagd, had geslagen. Ze was niet alleen sterk, maar ook watervlug. Een straatvechtertje. Het hoofd van de afdeling was doodsbang voor haar. Dat was niet helemaal onterecht.

Een pak rammel
Ik heb haar een keer voor het hoofdgebouw gezien, waar ze zich door een autoraampje heen wurmde om haar echtgenoot een pak rammel te verkopen omdat hij haar van ontrouw had beschuldigd. Het was weliswaar een terechte beschuldiging, maar het was niet het soort waarheid waarvan Mot graag beschuldigd werd. De snelheid en de felheid waarmee ze hem een pak rammel gaf, was verbijsterend.

Onberekenbaar
Mot was, zoals dat heet, vanaf haar prille jeugd een bekende van de politie. Hoe ze in de psychiatrische inrichting waar ik werkte terecht was gekomen, weet ik niet. Zijzelf vond het in ieder geval geen probleem dat ze er zat. Ik denk dat het feit dat ze ‘gek’ was haar ook een zeker aanzien verschafte en dat het haar reputatie als onberekenbare vechtersbaas alleen maar versterkte.

Bang
Toch was ze zeer gevoelig als het op vernederen aankwam. Als mensen op haar neerkeken, moesten ze ook voor haar oppassen. Het viel me op dat degenen die het meest op haar neerkeken, ook het meest bang voor haar waren. Ik was niet bang voor Mot. Ik was weliswaar op mijn hoede, maar bang was ik niet. Hoewel Mot veel mensen angst aanjoeg, was ze zelf ook niet zonder angst. Toen ze een keer de w.c. uitkwam en mij daar zag, terwijl ze dat helemaal niet verwachtte, schrok ze zichtbaar, maar toen ze zag dat ik het was, ontspande ze meteen weer. ‘Je maakte me aan het schrikken’, zei ze. Dat ik de angst in haar ogen had gezien, bleek ze, vreemd genoeg, geen probleem te vinden.

Een sterk kereltje
Ik weet niet precies waarom maar ze mocht me wel. Ik denk dat ze me niet als een bedreiging zag. En na het volgende incident kreeg ik zelfs respect van haar. De huiskamer van de afdeling kreeg een grote beurt en werd daartoe volledig ontruimd. Er stonden grote plantenbakken met grote, weinig onderhoud vergende, planten. Ik nam zo’n plantenbak, met inhoud en al, op en liep ermee naar de gang, tot grote verbijstering van Mot. ‘Hoe doe je dat?’ vroeg ze verbaasd, ‘wij hebben met zijn tweeën diezelfde plantenbak met veel moeite 50 centimeter verschoven, en jij loopt er zo mee weg!’ Ik vertelde haar maar niet dat zo’n plantenbak over een stugge vloerbedekking schuiven uiteraard veel moeilijker is dan ‘m gewoon optillen en verplaatsen en liet haar graag in de waan dat dat schriele manneke toch veel sterker was dan ze had gedacht.

Slaapkuur
Als Mot een speciale behandeling wilde, kreeg ze die meestal ook. Zo had ze zich in haar hoofd geprent dat een slaapkuur van twee weken haar wel goed zou doen. De psychiater en de hoofdbroeder besloten dat het makkelijker was om haar verzoek in te willigen dan tegen haar in te gaan, dus kreeg ze een tweewekelijkse slaapkuur. Ze kreeg een hoeveelheid pillen te slikken waar je een hele kudde paarden mee knockout kon krijgen en werd in de isoleer aan de witte band gelegd, om te zorgen dat ze niet, gedrogeerd en al, uit bed zou vallen.

De kracht van Mot
Ondanks die enorme hoeveelheid pillen bleef Mot overeind. Schijnbaar had ze zich voorgenomen zoveel mogelijk medicijnen toegediend te krijgen. Toen we gingen kijken of ze al onder zeil was, keek ze ons, een beetje wazig, maar nog steeds wakker, aan en liet de witte band zien, die ze, op de een of andere manier, doormidden had weten te krijgen. ‘Hoe heb je dat nou voor elkaar gekregen?’ vroeg ik. ‘Met mijn blote handen!’ beweerde Mot en ze deed voor hoe ze, volgens haar, met haar blote handen de witte band doormidden gescheurd zou hebben.

Blote handen
Ze kreeg nog wat extra medicijnen en werd aan een nieuwe band gelegd. Toen we na een uurtje weer gingen kijken was ze nog steeds wakker en had ze ook deze witte band doormidden weten te krijgen. Dit keer werd ze grondig onderzocht. ‘Aha’, zei het hoofd terwijl hij, uit haar bilnaad, het ijzeren dekseltje van een doosje Wiebertjes tevoorschijn haalde. Ik nam het dekseltje over, hield het omhoog en liet mijn vinger even over de scherpe rand gaan dat ze als mes had gebruikt. ‘Met je blote handen, Mot?’ grinnikte ik.

Eindelijk slapen
Ondanks een enorme hoeveelheid medicijnen, waarmee een normaal mens een slaapkuur van drie jaar had kunnen volgen, kreeg ze een twinkeling in haar ogen en verscheen er een grote grijns op haar gezicht. Ze werd opnieuw aan een witte band gelegd. Dit keer kreeg ze hem niet doormidden, en kon haar slaapkuur eindelijk beginnen.