Ze was al achtentwintig toen hij haar ten huwelijk vroeg. Ze voelde zich niet echt tot hem aangetrokken, maar trouwde toch met hem omdat ze bang was dat ze anders over zou blijven. Ook wilde ze graag kinderen. Dus had ze ‘ja’ gezegd toen hij haar vroeg.

Ook hij was niet uit liefde met haar getrouwd. Doordat hij spastisch was en daardoor niet alleen wat vreemd liep maar ook wat moeizaam sprak, wist hij dat hij weinig kans maakte bij de vrouwen die hij wel aantrekkelijk vond. Niet dat ze oerlelijk was, maar een schoonheid kon ze nou ook weer niet genoemd worden. Een grijze muis, dat was hoe ze door de meeste mensen gezien werd.

Hoewel ze heus wel hun best deden kwamen daar geen kinderen van. Ze hadden niet vaak seks en als ze samen vreeën dan deden ze dat altijd in het donker. Dan droomden ze allebei dat ze eigenlijk seks hadden met iemand anders. Zo slaagden ze er in om toch nog vier keer per maand seks te hebben, maar vruchten droeg dat niet.

Hij verdiende niet veel met zijn werk als klerk, dus werkte zij als huishoudster in de pastorie. Met de pastoor kon ze het goed vinden. Wat ze wel vervelend vond was dat hij haar steeds maar weer vroeg wanneer er nou eindelijk eens een kind kwam. ‘We doen ons best’, zuchtte ze op een gegeven moment, ‘maar ik wil maar niet zwanger raken. ‘Tja’, zei de pastoor, ‘dat is een probleem’.

Ze werd drieëndertig en was nog steeds niet zwanger. ‘Ik heb gebeden en gebeden’, zuchtte ze tegen de pastoor, ‘maar het heeft nog steeds niet mogen baten. Kunt u niet een goed woordje voor ons doen bij Onze Lieve Heer?’ ‘Ik zal mijn best doen’, zei de pastoor.

Door de gesprekken die hij met haar voerde over haar kinderloosheid gingen zijn gedachten regelmatig naar de seks die daar voor nodig was. Hij zag haar, in zijn fantasie, steeds vaker als een seksueel aantrekkelijke vrouw. Stiekem droomde hij over hoe het zou zijn om met haar te vrijen.

Tersluiks keek hij naar haar als ze de vloer dweilde of af liep te stoffen en steeds vaker merkte hij dat zijn lid daardoor stijver werd. Hoewel hij zich er voor schaamde, wond ze hem steeds meer op, zeker als ze het over haar kinderloosheid had en hij zich voorstelde dat hij een kind bij haar zou verwekken. ‘Misschien is dat wel de oplossing’, dacht hij. Hij kon zich niet voorstellen dat het zaad van haar echtgenoot sterk genoeg was om kinderen te kunnen verwekken en waarom zou hij dan niet te hulp schieten?

De huishoudster had in het geheim ook wel een oogje op de pastoor. Intuïtief voelde ze dat hij ook wel wat voor haar voelde. Dus vertelde ze steeds vaker hoevaak en op wat voor een manier ze seks met haar man had gehad, wel degelijk wetende dat dat de pastoor opwond. ‘Natuurlijk doen we het op de gewone manier’, zei ze, ‘maar we proberen het ook wel eens op zijn hondjes of op andere manieren, maar niets helpt’. Ze zei het zo neutraal mogelijk, alsof het normaal was om het op die manier met de pastoor over seks te hebben.

Ondertussen nam de seks met haar man zienderogen af en als ze samen seks hadden stelde ze zich voor dat ze met de pastoor in bed lag.

‘Misschien kan mijn man helemaal geen kinderen verwekken’, zuchtte ze, en raakte ‘per ongeluk’ het bovenbeen van de pastoor even aan. ‘Ik denk wel eens dat ik het misschien met iemand anders zou moeten proberen’. De pastoor knikte begrijpend maar meende toch te moeten opmerken: ‘Ja, eigenlijk is dat zonde’. ‘Ik weet het’, zuchtte zij, ‘maar ik zie geen andere mogelijkheid. Ik wil echt heel graag kinderen’.

Haar echtgenoot had niets in de gaten. Dat ze steeds langer bij de pastoor vertoefde kwam, volgens zijn vrouw, omdat de pastorie wel erg groot was en ze er dus veel werk had. ‘En de pastoor is eenzaam’, zei ze, ‘die heeft soms ook wel eens behoefte aan gezelschap’. Dat begreep hij wel. Dat er een seksuele spanning tussen zijn vrouw en de pastoor aan het ontstaan was ging zijn voorstellingsvermogen te boven.

Op een winterse dag lag de pastoor nog in zijn bed toen zij de pastorie binnenkwam. Daar vond ze hem. ‘Wat doet u nog in bed? vroeg ze. ‘Ik heb het koud’, zei hij. ‘Zal ik een kruik voor u maken?’, vroeg ze. ‘Zou je geen kruik voor me willen zijn?’, antwoordde hij. Zo belandde ze bij hem in bed.

Iets meer dan negen maanden later beviel ze van haar eerste kind. Er zouden er nog twee volgen. Toen werd de pastoor overgeplaatst naar een andere gemeente. Haar man probeerde haar nog tot een vierde kind te bewegen, maar daar had zij geen zin meer in. ‘Het is wel genoeg zo’, vond ze. Vanaf dat moment wilde ze geen seks meer met haar man. En eigenlijk had ze die seks ook alleen maar gehad om te verbloemen dat ze ook, en veel vaker, seks met de pastoor had.

Haar man was een lieve vader. Hij was dol op zijn drie kinderen. Hoewel geen van die drie kinderen echt op hem leken, leek hem dat niet te deren. Zijn kinderen waren ook dol op hem. Alleen daarom al hield zijn vrouw, op haar manier, ook van hem, maar de pastoor was en bleef haar grote liefde. Dat hij de vader van haar kinderen was, was een geheim dat ze met zich meedroeg tot in het graf. De pastoor had zijn ‘zonden’ weliswaar gebiecht, maar daar waren geen andere consequenties aan verbonden geweest dan een aantal weesgegroetjes, een serie onze vaders en de belofte het nooit meer te doen. Om niet meer in verleiding te komen had hij zich uiteindelijk laten overplaatsen naar een andere gemeente.

Hoeveel hedendaagse mensen afstammen van pastoors, kapelaans, dekens, bisschoppen, kardinalen en zelfs pausen is onbekend. Maar ik vermoed dat het er heel veel zijn. Er schijnt zelfs een zoon van een paus te zijn geweest die zelf ook weer paus werd. Of ook hij weer kinderen heeft verwekt is mij onbekend.

Er was ooit een non die, nadat ze hoorde hoe ik heet, vroeg of ik misschien familie was van bisschop Moors, de bisschop die op dat moment in Roermond zetelde. Ik beaamde dat en zei met een stalen gezicht dat hij mijn grootvader was. ‘O ja?’, zei ze verbaasd. Pas toen iedereen om haar heen begon te lachen viel het kwartje. Ze draaide zich kwaad om en liep weg.

Het was niet zo. Bisschop Moors was, bij mijn weten, mijn grootvader niet.

De pastoor die mijn betovergrootmoeder driemaal bezwangerde was wel degelijk mijn betovergrootvader. Biologisch gezien dan.