Gedurende de twaalf maanden die mijn grootvader opgesloten zat in kamp Vught was zijn gezin zijn inkomsten kwijt. De oudste dochter, mijn tante Corrie, brak haar opleiding tot verpleegkundige in Luik af omdat ze haar moeder wilde ondersteunen. De zus van mijn grootmoeder kwam, samen met hun moeder in huis wonen en nam de financiële ondersteuning op zich. Ze verdiende haar geld met naaiwerk dat ze voor particulieren uitvoerde.

Zo werd het ouderlijke huis van mijn vader een jaar lang door vrouwen beheerd. Met zijn tante Net bouwde hij een stevige band op die tot aan haar dood bleef bestaan. Tante Net was een vrouw die haar mannetje stond. Ze was voor niets of niemand bang en ijzersterk. Dat moest ook wel. Als ze bij mensen ging naaien nam ze altijd haar eigen handnaaimachine mee. Die naaimachine was van massief gietijzer. Met de rest van haar naaispullen droeg ze een gewicht dat menig man niet lang kon dragen. Zij liep er rustig 15 kilometer of meer mee, als dat nodig was.

Toen mijn grootvader uit het kamp in Vught terugkeerde woonde er twee extra vrouwen in zijn huis. De moeder van mijn grootmoeder en haar oudste zus, mijn oudtante Net. Het verblijf in het kamp had hem danig verzwakt. Ook had hij een mank been waardoor hij met een stok moest lopen. Hoewel zijn vrouw bang voor hem was, was haar zus dat niet. En haar durfde hij niet uitdagen.

Maar ook zijn oudste zoon was niet meer bang voor hem. Door het harde werken op de boerderij was hij, op zijn vijftiende, klein maar gespierd. Toen zijn vader hem dreigde te slaan keek hij hem recht in de ogen en zei kalm maar dreigend: ‘Dat moet je proberen. Als je me slaat, sla ik terug en dan laat ik je alle hoeken van de schuur zien.’ Zo stonden ze een paar tellen tegenover elkaar. Vervolgens draaide mijn grootvader zich om en liep weg. Hij heeft mijn vader nooit meer geslagen. Er zelfs niet meer mee gedreigd.

Mijn vader nam het niet alleen op voor zichzelf, maar ook voor zijn moeder. Maar de angst die mijn grootvader er bij haar ingeslagen had zat te diep. Zodra hij haar riep kwam ze als een schoothondje op hem af om de taak die hij haar opgaf meteen uit te voeren. Tot ergernis van haar oudste zoon. ‘Je hoeft Moeder daar niet mee lastig te vallen’, zei hij, ‘je kunt het mij ook vragen.’ Maar zijn vader genoot teveel van de macht die hij over zijn vrouw had. Het ging hem niet om een taak die gedaan moest worden, maar om de angst waarmee hij zijn vrouw tot gehoorzaamheid kon dwingen.

‘Ondanks die angst nam ze het voor me op,’ zei mijn vader en zuchtte. ‘Die klootzak had er gewoon plezier in om haar te koeioneren.’

Mijn andere grootvader probeerde ondertussen zo goed mogelijk zijn gezin te onderhouden met een baan als magazijnbediende bij V&D. Omdat dat geen vetpot was en voedsel steeds duurder werd teelde hij tabak in zijn tuintje. In zijn jonge jaren had hij in een sigarenfabriek gewerkt en er geleerd tabak te drogen en er sigaren van te maken. Hoewel tabak geen eerste levensbehoefte is, was het wel een geliefd artikel. Maar schaars en daardoor lucratief om te verbouwen en te verwerken.

Nadat hij de lagere school had afgerond had mijn grootvader de kans gekregen om verder te studeren tot onderwijzer, dankzij een commissie die beurzen beschikbaar stelde voor kinderen die getalenteerd waren, maar uit een niet erg draagkrachtige familie kwamen. Zijn familie hoorde het voorstel van die commissie aan, maar wees het aanbod af omdat ze bang waren dat hun zoon het hoog in de bol zou krijgen als hij de kans zou krijgen om verder te leren. En dat hij dan op hen neer zou gaan kijken.

Dat hij die kans niet had mogen benutten van zijn familie bleef aan hem knagen. Hij besloot zijn eigen zonen wel de kans te geven om, als ze dat konden, te gaan studeren. Zijn oudste zoon ging naar de Mulo en deed daarna allerlei extra cursussen zodat hij een bekwame ambtenaar werd. De oudste dochter, mijn moeder, moest evenwel zo snel mogelijk als winkelmeisje gaan werken omdat haar inkomsten hard nodig waren voor het onderhouden van het gezin. Haar jongere zus Annie werd kleuterleidster, Bep, die daarna kwam, ging in de verpleging, Lieske, de jongste dochter, ging naar de Mulo en Jo, de Benjamin, die niet zo’n zin in studeren had, ging naar de LTS en daarna het leger in.

In het gezin van mijn moeder werd veel gelezen. Door vrijwel iedereen. Die liefde voor lezen werd doorgegeven aan de volgende generatie. In ons gezin werd ook veel gelezen, niet alleen door mijn moeder maar misschien nog wel meer door mijn vader.

De vader van mijn moeder had geen ambitie om zich omhoog te werken. Hij werkte als magazijnbediende en deed zijn werk uitermate precies en serieus. Toen hij het aanbod kreeg om het hoofd van het magazijn te worden wees hij dat af. ‘Ik ben te precies,’ zei hij, ‘als ik het hoofd ben zal ik de neiging hebben om op alle slakken zout te leggen en jaag ik mijn collega’s tegen me in het harnas. Daar heb ik geen zin in. Ik werk liever met ze samen dan dat ik boven ze sta.’ Misschien was hij zelf wel bang om het te hoog in de bol te krijgen als hij boven zijn stand uit zou stijgen.

Mijn grootmoeder hield zich vooral met het huishouden en de kinderen bezig. Het viel haar zwaar om al die kinderen evenveel aandacht te geven. Ze had ze ook allemaal te snel achter elkaar gekregen. Na haar eersteling, die meteen een zoon bleek, en dus een potentiële stamhouder, had ze eigenlijk geen ruimte in haar hart meer voor een ander kind. Mijn moeder voelde dat. Het viel haar niet mee om de aandacht waar ze naar verlangde ook te verkrijgen.

Wanneer het precies begon is onduidelijk, maar op een gegeven moment kwam mijn moeder er achter dat ze aandacht van haar moeder kon krijgen door niet of nauwelijks te eten. ‘Eet toch wat kindje,’ zei mijn grootmoeder dan bezorgd. ‘Kom kindje, eet toch wat.’ Dan at mijn moeder een klein beetje, maar niet teveel. Toen ze een jaar of zes was werd ze naar een kamp gestuurd om aan te sterken. Daar kreeg ze juist aandacht als ze veel at. Wie zijn bord het eerst leeg had, kreeg een prijsje. Dus at mijn moeder haar bord in razend tempo leeg. Zo kwam ze snel bij en kwam aangesterkt thuis. Thuis kreeg ze evenwel aandacht als ze niet at, dus at ze weinig tot niets.

In het laatste jaar van de oorlog was er weinig te eten. Dus at je wat je werd voorgezet. Iedereen had honger, en honger maakt rauwe bonen zoet. Vanaf dat moment gebruikte mijn moeder het weigeren van eten niet meer als pressiemiddel om aandacht van haar moeder te krijgen.

Ik heb een portretfotootje van mijn grootmoeder, rond haar vijftigste verjaardag. Ze ziet er volledig afgepeigerd uit. Haar oudste kind was vijftien toen de oorlog begon en de jongste was zo’n acht jaar jonger. Vier jaar later kon ze haar kinderen nauwelijks meer voeden. Alle kinderen kregen twee sneeën brood bij het ontbijt. Daar moesten ze het de hele dag mee doen. Mijn grootvader sneed een van zijn twee sneeën in zes stukken en verdeelde die onder zijn zes kinderen. Hij beweerde aan één snee meer dan genoeg te hebben.

Het laatste jaar van de oorlog had het gezin van mijn moeder honger. ‘Ik wou dat ik je vader toen al had leren kennen’, zei mijn moeder wel eens zuchtend. Het gezin van mijn vader had geen honger. Omdat ze hun eigen voedsel produceerden hadden ze voldoende te eten. Niet altijd even gevarieerd overigens. ‘We aten wel erg veel konijn,’ zei mijn vader. ‘Gelukkig wist Moeder die konijnen op veel verschillende manieren klaar te maken’, merkte hij grinnikend op.

Als mijn moeder mijn vader al tijdens de oorlog had leren kennen, dan had haar gezin in ieder geval voedsel voor een normale prijs kunnen kopen. Nu waren ze afhankelijk van een oom die een groentezaak had, maar absoluut niet van plan was om zijn familie minder te laten betalen voor de groentes en aardappelen die hij met woekerwinsten op de zwarte markt kon verkopen.

Mijn ouders hebben elkaar pas na de oorlog ontmoet. Ze waren allebei zeventien toen ze verkering kregen. Mijn vader was een boerenzoon en mijn moeder was een stadse.