Alle mensen gaan dood, behalve degenen die nooit geboren worden. Op het moment dat een mens geboren wordt staat vast dat er een moment komt waarop die mens zal sterven. Leven en dood horen bij elkaar. Zonder leven geen sterven, zonder sterven geen leven.

‘Wat een verdriet, wat een verdriet,’ sprak de keizer met een bedroefd gezicht. Zijn eerste minister keek met net zo’n bedroefd gezicht en beaamde de klacht van de keizer. ‘Wat een verdriet, wat een verdriet.’ ‘Hoe kan de dood overwonnen worden,’ zuchtte de keizer, ‘wat een verdriet dat er ooit een einde aan mijn leven komt.’ Zijn eerste minister zuchtte met hem mee. De schoonmaker die de vloer aan het vegen was, grinnikte zachtjes. De eerste minister die dat zag, keek hem boos aan en zei: ‘Hoe durf jij te grinniken om het verdriet van de keizer?’ De schoonmaker bleef grinniken. ‘Waarom grinnik je?’ vroeg de keizer bars. ‘Wat een dwaasheid om eeuwig te willen leven,’ zei de schoonmaker. ‘Wat bedoel je?’ vroeg de keizer. ‘Als er geen dood zou zijn dan zou u nooit keizer zijn geworden,’ zei de schoonmaker, ‘dan zou die plek voor eeuwig aan een verre voorouder toebehoren. En waar zou u dan zijn? Wat was uw plek in het rijk dan geweest? Dan zou u nu wellicht op het land in de aarde staan te wroeten. Als er geen dood zou zijn, dan zou er ook geen plek zijn voor geboortes. Als er geen dood was geweest, was u er wellicht nooit geweest. Dus als u om uw dood rouwt, rouwt u ook om uw eigen geboorte. Geboorte en dood liggen in elkaars verlengde. Zonder de dood geen geboorte. Zonder geboorte geen dood.’ De keizer begreep wat de schoonmaker wilde zeggen en draaide zich schaamtevol om. ‘Hij heeft gelijk,’ zei hij tegen zijn eerste minister, ‘dus laten we ophouden te rouwen om het onvermijdelijke.’

Er worden veel meer mensen niet geboren dan dat er mensen geboren worden. Dat is maar goed ook. Want stel dat alle mensen die geboren zouden kunnen worden ook daadwerkelijk geboren zouden worden, dan was er geen enkel ander leven meer mogelijk. Elke dag worden miljarden mensen niet geboren, mensen die in potentie wel geboren hadden kunnen worden, als de situatie voor hen gunstiger was geweest. Als je wordt geboren is dat alsof je een onmogelijke loterij wint.

Stel dat ik aan een loterij mee zou kunnen doen waarbij de kans dat ik win minder is dan één op honderd triljard, dan zou ik daar geen lot voor kopen, zelfs niet als dat lot maar één euro zou kosten. De kans om zo’n loterij te winnen is veel te klein. Iedereen die geboren is, heeft evenwel zo’n loterij gewonnen. De kans dat die ene eicel van mijn moeder bevrucht zou worden door juist die ene zaadcel van mijn vader is verwaarloosbaar klein; veel en veel minder dan één op honderd triljard. De kans dat juist die ene eicel van mijn moeder bevrucht zou worden is weliswaar niet ondenkbaar klein, maar de kans dat juist mijn biologische vader mijn biologische vader werd is al veel kleiner. Mijn moeder had ook een andere man uit kunnen kiezen of door een andere man uitgekozen kunnen worden. Daarbij is de kans dat juist die ene zaadcel van de triljoenen zaadcellen die mijn vader tijdens zijn leven heeft geproduceerd, die ene eicel van mijn moeder bevruchtte waanzinnig klein.

Dat ik geboren ben is het gevolg van een gebeurtenis die volgens elke kansberekening hoogst onwaarschijnlijk was. Dat is niet alleen omdat de kans dat juist die eicel van mijn moeder en die zaadcel van mijn vader zich samenvoegden, maar ook omdat voor het ontstaan van mijn vader en mijn moeder precies hetzelfde geldt, met dezelfde onwaarschijnlijke uitkomst. Datzelfde is zo voor mijn grootouders, overgrootouders en alle voorouders die daaraan vooraf gingen.

Alles is toeval. Dat het bestaan is zoals het nu is hangt van alle toevallige, onwaarschijnlijke gebeurtenissen af die de voorgeschiedenis vormen van het bestaan zoals het nu is. Dat ik er ben is puur toeval. Als ik er niet geweest zou zijn, zou dat ook puur toeval zijn.

Het moment waarop ik werd verwekt was het enige moment waarop ik verwekt kon worden. De fractie van een seconde die dat moment was, was essentieel voor mijn bestaan. Op geen enkel ander moment in de geschiedenis van het bestaan had ik kunnen ontstaan. Als er in de geschiedenis van het bestaan ook maar de kleinste gebeurtenis anders had plaatsgevonden was de kans gigantisch groot geweest dat ik nooit was ontstaan.

Stel dat de waakhond van mijn grootouders hen met uitbundig geblaf gestoord had op het moment dat ze mijn vader aan het verwekken waren, dan was dat moment wellicht verstoord geweest. Dan was mijn grootvader net iets later klaargekomen. Mijn vader was dan nooit geboren, maar iemand anders wellicht wel. Dan was de geschiedenis anders verlopen. Mijn broer, mijn zus en ik, waren dan nooit geboren.

Het feit dat ik ben geboren heb ik dus te danken aan het feit dat de waakhond van mijn grootouders hen niet met uitbundig geblaf gestoord heeft op het moment dat ze mijn vader aan het verwekken waren.

De reden voor het blaffen van hun waakhond had een vos kunnen zijn die de kippenren dreigde binnen te gaan. Maar er was geen vos, waardoor die hond niet blafte en mijn vader wel degelijk verwekt werd. Dus heb ik mijn bestaan mede te danken aan het feit dat er geen vos was die, op het moment dat mijn grootouders mijn vader verwekten, de kippenren binnen dreigde te gaan.

Alles hangt van toevalligheden aan elkaar.

Alles is ook met elkaar verbonden. Zo wordt er wel beweerd dat een vlinder die in China met zijn vleugels wappert, aan de andere kant van de wereld een orkaan kan veroorzaken. Ik weet niet of dat kan. Ik weet ook niet of dat ooit gebeurd is. Misschien als honderdduizenden vlinders tegelijkertijd met hun vleugels wapperen, maar één vlindertje zie ik geen orkaan veroorzaken.

Toch weet je nooit hoe een, op het eerste gezicht onbelangrijke gebeurtenis, de geschiedenis een radicaal andere kant op kan sturen.

Mijn vader kocht zijn sigaretten bij de winkel waar mijn moeder de verkoopster was. Hij had een oogje op haar, maar had nog geen afspraak met haar gemaakt toen hij haar bij een bushalte zag staan terwijl hij met vrienden de stad in ging. ‘Sta je op de bus te wachten? vroeg hij. ‘Nee,’ zei mijn moeder, ‘ik heb een afspraak met iemand maar die is al een kwartier te laat.’ ‘O, die komt niet meer,’ zei mijn vader, ‘waarom ga je niet met ons mee?’ ‘Dat is goed,’ zei mijn moeder.

Als mijn vader in een andere winkel zijn sigaretten had gekocht, was hij niet met mijn moeder in contact gekomen. Dan had hij haar niet herkend bij die bushalte en had hij haar vermoedelijk ook niet aangesproken. Dan had hij haar niet meegevraagd , en zelfs als hij dat wel gedaan had was de kans groot dat mijn moeder niet op die uitnodiging ingegaan zou zijn.

Het feit dat ik besta hangt van zoveel toevalligheden aan elkaar dat het eigenlijk een wonder is dat ik besta.