Hij had een lange reis gemaakt, een lange mars van Rome naar de uiterste grens van het Rijk. Daar werd hij gestationeerd in een legerkamp dat een doorwaadbare plaats moest bewaken. Zoals al zijn kameraden hield hij van drank, dobbelen en vrouwen, in die volgorde. Bij het dobbelen won hij meestal meer dan hij verloor, zeker als hij zijn eigen dobbelstenen gebruikte. Zo bouwde hij een aardig spaarcentje op.

De taveerne waar hij en zijn kameraden het vaakst vertoefden werd beheerd door een vader en zijn dochter. Ook die vader was dol op drank en dobbelen. De Romein wist hem te verleiden tot een dobbelspel. Omdat hij zijn eigen dobbelstenen gebruikte won hij vaker dan hij, uit berekening, verloor. Uit berekening verliezen was een tactiek om de ander het idee te geven dat hij alles wat hij verloren had terug kon winnen. Zeker als iemand gedronken had, was dat een effectieve wijze om iemand te verleiden te blijven spelen. En vooral ook om niet door te krijgen dat er vals gespeeld werd.

Zo verloor de kastelein zijn taveerne en zijn dochter. Zo won de Romein de taveerne en de dochter. Zijn contract als soldaat liep niet lang daarna af. Hij trok de taveerne in. Zijn schoonvader kwam bij hem in dienst. De dochter werd zijn vrouw. Ze kregen zeven kinderen waarvan er drie overleefden totdat ze volwassen waren en zelf ook weer kinderen kregen.

En al die kinderen behoren tot de vele voorouders die ik rijk ben.

 

Voor een weeshuis werd een kind te vondeling gelegd. Het lag in een rieten mand gewikkeld in een wollen deken. Ze werd Riet genoemd. Wellicht vanwege het rieten mandje waarin ze gevonden was. Al vrij snel werd ze geadopteerd door een ouder echtpaar dat zelf nooit kinderen had kunnen krijgen. Het waren zachte en lieve mensen die het kind veel aandacht en liefde gaven, waardoor ze opgroeide tot een mooie stevige vrouw die altijd voor iedereen klaarstond.

Ze had veel mannelijke bewonderaars, waaronder menigeen die in goede doen was. Iedereen verwachtte dan ook dat ze met een rijke man zou trouwen, of in ieder geval met iemand in goede doen. Maar zij had haar oog laten vallen op de zoon van de schoenmaker. Hij werkte bij zijn vader in de zaak en was, ondanks zijn handicap, een goede vakman. Op jonge leeftijd was hij onder het wagenwiel van een kar terecht gekomen, waarbij zijn been gebroken was. Die breuk had niet goed geheeld. Sindsdien liep hij mank.

‘Ik snap niet wat je in die mankepoot ziet,’ zei een vriendin afkeurend. ‘Ik zie zijn mankepoot helemaal niet,’ lachte zij. ‘Hoe kan je dat nou niet zien,’ hoonde de vriendin. ‘Omdat ik hem zie,’ zei ze, ‘en niet zijn mankepoot.’ ‘Nou ik zou zo’n mankepoot niet willen,’ zei de vriendin afkeurend. Ze keek die vriendin vriendelijk aan en zei: ‘Wat doe je dan als je een mooie man trouwt, en je bent gelukkig samen, en je hebt kinderen en misschien zelfs kleinkinderen, en dan gebeurt er iets waardoor jouw man mank wordt, ga je dan bij hem weg?’ ‘Natuurlijk niet,’ zei die vriendin stellig. ‘Waarom niet?’ vroeg ze. De vriendin viel even stil. ‘Je hebt gelijk,’ zei ze, ‘ als hij degene is waar je van houdt, wat maakt het dan uit.’

Dat was haar grote talent. Duidelijk maken wat liefde is. Dat deed ze in woord en gebaar. Zo won ze ook de liefde van haar omgeving. Natuurlijk is het de vraag hoe ze zo geworden was. Was het haar karakter? Was het de opvoeding die ze van haar adoptieouders kreeg? Was het allebei? In ieder geval was het voor iedereen in haar omgeving duidelijk dat ze liefde uitstraalde en dat ze daardoor ook de liefde in anderen wakker wist te maken.

Ze trouwde met de zoon van de schoenmaker. Ze hadden een gelukkig huwelijk. Vruchtbaar ook. Twaalf kinderen kregen ze, waarvan er helaas vijf de volwassenheid niet haalden. Twee van haar dochters gingen het klooster in en haar oudste zoon bleef zijn leven lang vrijgezel en bleef ook zijn leven lang bij zijn ouders wonen.

Ik stam van haar af. Zij is een van mijn vele voorouders. Stiekem hoop ik dat ik ook een beetje van haar ziel heb geërfd. En natuurlijk stam ik ook van die schoenmaker af die zij had uitverkoren.

Als zij hem alleen maar als mankepoot had gezien en hem daarom had afgewezen, dan was ik nooit geboren.