Op 23 oktober 1208 liep een jonge man ’s middags door de miezerige regen naar huis. Toen het harder begon te regenen besloot hij onder het bladerdak van een oude eik te schuilen. De lucht werd donker. Hij zag een lichtflits en hoorde even later de donderslag die bij die lichtflits hoorde. Hij realiseerde zich dat de oude eik waaronder hij schuilde voor de regen, door zijn hoogte, de donder en bliksem aan kon trekken, en dat de plek waar hij stond wellicht niet veilig was. Hij trok zijn hemd over het hoofd en rende het veld in. Ook daar was hij kwetsbaar omdat hijzelf een hoog punt in het veld was. Hij ging in een greppel liggen, waarbij hij accepteerde dat hij kletsnat werd omdat die greppel half vol water stond. Weer zag hij een lichtflits maar nu hoorde hij de donderslag die daarbij hoorde tegelijkertijd met die lichtflits. Voorzichtig stak hij zijn hoofd boven de greppel uit. De eik waar hij net onder had staan schuilen bleek niet geraakt. Nog even rommelde het in de verte. Langzaam klaarde de lucht op. Ook de regen hield op. Hij stond op en rilde even.

Het was nog een fiks eind tot zijn huis en hij was koud en verkleumd. Dus toen hij een hut zag waar rook uit de schoorsteen kwam liep hij er heen, klopte op de deur en duwde die voorzichtig open. Voor het haardvuur zaten twee oude mensen. Boven het vuur hing een pot waar een heerlijke geur vandaan kwam. Hij wreef zijn armen met beide handen warm en vroeg of hij zich even op mocht warmen bij het vuur. De man knikte bevestigend, dus ging hij voor de open haard staan. Hij hoorde achter zich de deur opengaan en draaide zich om. Een jonge vrouw kwam binnen met wat blokken hout waarvan ze er twee aan het vuur toevoegde. Ze keek hem nieuwsgierig aan. ‘Klaas,’ zei hij. ‘Klazien’, zei zij. Ze nam een nap en liep naar de ketel boven het vuur. Met een pook draaide ze de ketel van het vuur en schepte de nap vol. Ze reikte hem de nap aan die hij zwijgend van haar overnam. Toen draaide ze met de pook de ketel weer boven het vuur. Met kleine slokjes dronk hij de hete soep. Die soep verwarmde hem van binnen, zoals het haardvuur hem van buiten warmde. Zijn blik bleef op Klazien rusten. Zij verwarmde zijn hart.

Klazien zag niets in Klaas. Ze voelde zich absoluut niet tot hem aangetrokken. Klazien voelde zich sowieso niet tot mannen aangetrokken. Alle mannen lieten haar koud. Ook Klaas. Hoe meer Klazien liet merken niets van Klaas te moeten hebben, hoe overtuigder Klaas raakte dat Klazien zijn grote liefde was. Hij wist dat er geen andere man in haar leven was en dacht dat de reden dat ze geen enkel enthousiasme toonde als hij langskwam, alleen maar betekende dat hij meer zijn best moest doen om haar voor zich te winnen. En de beste manier om haar voor zich te winnen leek hem om haar ouders voor zich te winnen.

Hij werd geacht thuis de handen uit de mouwen te steken en deed dat ook. Maar als hij klaar was met zijn taken ging hij naar het huis van Klazien en hielp haar vader. Hij hakte hout, spitte de moestuin, gaf het varken te eten, repareerde het dak, plukte fruit en nam zo nu en dan een haas mee die hij in de bossen met strikken gevangen had. Zo won hij het hart van de vader.

Klazien moest nog steeds niet veel van hem hebben. Niet dat ze een hekel aan hem had. Ze waardeerde zijn behulpzaamheid wel degelijk, maar ze wist waarom hij het deed en dat stond haar tegen. Ze wilde geen man. Zelfs geen aardige man.

Ze wist wat er van een vrouw gevraagd werd als ze trouwde met een man. Ze wist dat seks dan onvermijdelijk was. En als boerendochter wist ze wat seks was. Ze had de geluiden wel gehoord die haar ouders zo nu en dan maakten als ze in de bedstee lagen. Het kreunen van haar vader, het zachtjes huilen van haar moeder met zo nu en dan een uitroep die pijn verried, maar waar vader zich niets van aan leek te trekken. Het kreunen ging dan gewoon door totdat hij een diepe zucht slaakte. Dan werd ook haar moeder stil.

Op een gegeven moment hoorde ze Klaas met haar vader praten. Het ging over haar. Het werd al snel duidelijk dat Klaas zijn zinnen op een huwelijk had gezet. Haar vader gaf hem toestemming met haar te verkeren. Wat zij wilde was niet belangrijk. Dat wist ze. Over vrouwen werd door mannen beslist. Ze realiseerde zich dat ze vroeg of laat niet onder trouwen uit kon komen en koos eieren voor haar geld. Ze besloot met Klaas te gaan verkeren, ook al voelde ze zich als vrouw niet tot hem aangetrokken. Maar als mens mocht ze hem wel. En ze besefte heel goed dat ze het veel slechter had kunnen treffen.

 

Queesten werd de periode voor het huwelijk genoemd. De periode waarin de man en vrouw die met elkaar verkeerden geacht werden seks met elkaar te hebben voordat het tot een huwelijk kwam. Eerst moest vast komen te staan dat dat queesten ook daadwerkelijk tot een bevruchting zou lijden. Pas als de vrouw zwanger was, werd er daadwerkelijk getrouwd. Per slot van rekening waren kinderen essentieel voor het functioneren van een boerenbedrijf.

Klaas bleek een zachtaardige man. Hij was voorzichtig en ging nooit over haar pijngrens heen. Hoewel ze niet echt genoegen aan het vrijen beleefde, was het geen taak die haar heel veel moeite kostte. Ze onderging het. Zoals je andere ongemakken ondergaat.

Na een paar maanden was ze zwanger. Negen maanden later werd er een jongetje geboren. Klaas was verrukt. En ook Klazien was in de wolken. Alle liefde die ze in zich had richtte ze op haar eerstgeborene.

Die eerstgeborene is een van mijn vele voorouders.