ruud moors vrijheid aflevering 11
Opvoeden en gehoorzaamheid
Zonder gehoorzaamheid kun je een kind niet opvoeden. Het is een middel om kinderen te leren dat er regels zijn waaraan ze zich moeten houden. Gehoorzaamheid is op zichzelf niet slecht. Omdat kinderen de wereld nog niet goed kennen, en dus ook niet weten wat gevaar voor henzelf of anderen op kan leveren, dienen ze te leren dat ze sommige dingen beter niet kunnen doen.
Veiligheid
Zolang gehoorzaamheid als doel heeft om voor veiligheid te zorgen, is er geen probleem. Maar als gehoorzaamheid doel op zichzelf wordt, is dat een heel ander verhaal. Een kind verbieden om zonder uit te kijken de straat over te steken is heel wat anders dan een kind dwingen om tegen heug en meug iets te eten wat dat kind echt niet lust.
Geen vragen
Er zijn volwassenen die vinden dat hun kinderen hen strikte gehoorzaamheid verschuldigd zijn. Een weerwoord beantwoorden ze met een pak ransel. Kinderen moeten, vinden die volwassenen, leren zich te onderwerpen, zonder vragen te stellen. De gehoorzaamheid zelf is dan het ultieme doel.
Het patriarchaat
In een patriarchale samenleving is gehoorzaamheid het hoogste goed. Daar is de vader de baas van het gezin en zijn zijn vrouw en kinderen zijn ondergeschikten. Die ondergeschikten dienen zich te voegen naar de wensen van de vader. Confucius, die zo’n vijfhonderd jaar voor Christus leefde, vond dat, net zoals veel van zijn tijdgenoten, de normaalste zaak van de wereld. Zonen waren gehoorzaamheid aan de vader verschuldigd en jongere zonen waren, op hun beurt, ook weer gehoorzaamheid aan hun oudere broers verschuldigd. Van vrouwen werd verwacht dat ze zich aan iedereen ondergeschikt maakten.
Hiërarchie
Zoals het patriarchale gezin was geconstrueerd, zo zat ook de rest van de samenleving in elkaar, en hoorde, volgens Confucius, ook zo in elkaar te zitten. Bovenaan stond de keizer, die ‘de zoon van de hemel’ werd genoemd. Daaronder de ministers en leenheren, daaronder ambtenaren en onderaan de arbeiders en boeren.
Wederkerigheid
Niet iedereen die in die tijd leefde vond dat het vanzelfsprekend zo zou moeten zijn. Confucius vond dat, omdat hij dacht dat op die manier orde gehandhaafd werd, maar de filosoof Mozi had daar een iets andere mening over. Hij vond dat er altijd sprake moest zijn van wederkerigheid. De keizer diende goed voor het volk te zorgen, en alleen als hij ook goed voor het volk zorgde, was het volk het aan hem verplicht om hem trouw te zijn. Een vader diende goed voor zijn zonen te zorgen, alleen dan kon hij van zijn zonen verwachten dat ze hem respecteerden. Een oudere broer hoorde goed voor zijn jongere broer te zorgen, pas dan mocht hij verwachten dat die jongere broer respect voor hem had.
Afdwingen of verdienen?
Opvallend is dat Mozi er de nadruk op legt dat respect verdiend dient te worden. Een vader heeft niet het recht om respect af te dwingen, maar hoort dat respect te verdienen door zijn gedrag. Een keizer heeft niet het recht om respect en trouw af te dwingen, maar hoort dat respect en die trouw te verdienen door zijn gedrag.
Mozi en Confucius
Confucius was het daar overigens niet geheel mee oneens. Een slechte keizer verloor, ook in de visie van Confucius, het ‘mandaat van de hemel’ als hij slecht voor zijn volk zorgde, en verdiende het om zijn positie dan kwijt te raken. Alleen legde Mozi iets meer de nadruk op wederkerigheid.
Angst en respect
Er zijn mensen die denken dat je respect met geweld af kunt dwingen. Ik denk dat dat niet kan. Angst kun je afdwingen, respect niet. Respect dient je altijd gegeven te worden. Afgedwongen respect is geen respect maar angst. En angst en respect zijn toch echt twee verschillende dingen.
Respect afdwingen
Dat is iets dat veel potentaten niet lijken te begrijpen. Die beschouwen het feit dat ze iemand met geweld aan zich weten te onderwerpen als een vorm van respect afdwingen. Schijnbaar begrijpen ze niet dat respect hebben voor iemand een keuze is. En die keuze kun je alleen maken als je je vrij voelt om die keuze al dan niet te maken. Alleen vrije mensen kunnen respect voor elkaar voelen. Of misschien moet ik duidelijker zijn: alleen in vrijheid kunnen mensen respect voor elkaar hebben. Als ik respect voor iemand heb, is dat niet omdat ik die persoon als mens belangrijker acht dan mezelf, maar omdat die mens iets doet of kan wat ik zelf ook zou willen kunnen of doen.
Zelfverantwoordelijkheid
Voor wijlen mijn vader heb ik respect. Waar ik het meeste respect voor heb is voor zijn vermogen om ons, zijn zonen, de transitie te laten maken van gehoorzaamheid naar zelfverantwoordelijkheid. Ik heb respect voor mijn vader als opvoeder. Toen ik zelf vader werd heb ik geprobeerd om net zo’n goede opvoeder te zijn als hij, door mijn zoon in zijn geest op te voeden tot zelfverantwoordelijkheid.
Omdat ik het zeg!
In de wereld waarin ik opgroeide was mijn vader uniek. De meeste volwassenen vonden dat kinderen maar gewoon moesten doen wat volwassenen hun opdroegen. Gehoorzaamheid was essentieel. ‘Doe nou maar gewoon wat van je gevraagd wordt’, was nog een milde reactie. Veel gewoner was ‘Omdat IK het zeg!’ Die gehoorzaamheidscultus was alom tegenwoordig. Het was een door God gegeven cultus.
Kennis van goed en kwaad
Per slot van rekening werd ‘het eten van de boom van kennis van goed en kwaad’ als de erfzonde gezien. Door van die boom te eten, en dus kennis te krijgen van goed en kwaad, was de mens, in principe, in staat om naar eer en geweten zelf te bepalen wat goed en kwaad was. Daarmee bevrijdde de mens zich van de strikte gehoorzaamheid aan God. God de Vader was een vader die het niet erg waardeerde dat zijn kinderen hun eigen verantwoordelijkheid leerden nemen. Door niet langer strikt gehoorzaam aan hun vader te zijn, voelde hij zich diep gegriefd. ‘Ga dan maar weg!’ zei hij.
Onderwerping als hoogste goed
Feitelijk gunde de God uit de bijbel Adam en Eva hun vrijheid niet. De vrijheid om voor hun eigen handelen verantwoordelijk te zijn. De religies die zich op die God baseren zijn niet voor niets allemaal religies waarbij onderwerping als het hoogste goed wordt gezien. Het opvallende van die religies is dat ze vinden dat respect voor God afgedwongen kan en mag worden.
Angst
Maar zoals ik al zei: afgedwongen respect is geen respect maar angst.
Gehoorzaamheidscultus
God de Vader ontstond pas nadat het patriarchaat is ontstaan, denk ik. Het is als het ware de symbolische rationalisatie ervan. Het is een sterk symbool. Patriarchale samenlevingen gebruikten en gebruiken dat symbool om de legitimiteit van het patriarchaat te bestendigen. Omdat God een symbool is waarvan de werkelijkheid niet kan worden aangetoond, maar ook niet kan worden weerlegd, hebben patriarchen dat symbool kunnen gebruiken om hun eigen macht, in naam van God, aan anderen op te leggen. Feitelijk gaat het niet om God zelf maar om een gehoorzaamheidscultus die in zijn naam aan anderen kan worden opgelegd.
De katharen
In de twaalfde eeuw waren er Christenen die zich niet onderwierpen aan de, toen in Europa, almachtige Katholieke Kerk. Die Christenen kennen wij als katharen. Zo noemden ze zichzelf overigens niet. De katharen geloofden wel in Christus maar niet in God. De God uit het oude testament beschouwden ze als een ‘demiurg’, een wezen dat zich ten onterechte beschouwde als de oorzaak van alles. Van die demiurg moesten ze niets hebben. Het oude testament beschouwden ze als een Joods boek, niet als een Christelijk boek.
Christus als voorbeeldmens
Ze beschouwden Christus niet als God maar als een voorbeeldmens. Ze vonden dat je moest proberen als Christus te zijn. Als je daar in slaagde werd je een parfait genoemd. Een parfait leefde in armoede en deed niet aan seks. Vrouwen en mannen waren, in de ogen van de katharen gelijk. Ook vrouwen konden parfait worden. Een parfait probeerde, net zoals Christus, dienstbaar te zijn aan anderen. Katharen geloofden in reïncarnatie. Ze waren ervan overtuigd dat je als welk dier dan ook gereïncarneerd kon worden. Dus aten ze geen vlees. Met andere woorden: het waren zachtaardige mensen, die voor hun tijd buitengewoon geëmancipeerd waren. Vriend en vijand waren het er over eens dat de katharen goede en deugdzame mensen waren. Ook in de rechtbankverslagen, bijgehouden door de Katholieke Kerk, wordt hen niets anders verweten dan dat ze zich niet aan die kerk wensten te onderwerpen. Hun deugdzaamheid werd niet door de kerk betwist.
Kruistocht
En toch besloot paus Innocentius dat er een kruistocht tegen de katharen gevoerd moest worden. Dat was niet omdat ze niet deugdzaam waren, ze waren deugdzamer dan de meeste Rooms-Katholieken, maar omdat ze zich niet onderwierpen aan de Kerk. Aan de paus dus. Dat ze weigerden gehoorzaam te zijn aan het instituut van de Rooms-Katholieke Kerk, was reden genoeg om een kruistocht tegen deze vreedzame Christenen te beginnen en ze, massaal, op de brandstapel ter dood te brengen. Levend te verbranden dus.
Onderwerpen als doel
Feitelijk wordt hier het verschil duidelijk tussen een gehoorzaamheidcultus en een zelfverantwoordelijkheidscultus. De katharen waren niet gewelddadig. Ze probeerden niemand door middel van geweld aan hun religie te onderwerpen. Dat stond immers haaks op wat ze geloofden, namelijk dat je in vrijheid moet kunnen kiezen om een deugdzaam leven in de geest van Christus te leiden. Maar door hun onafhankelijkheid waren ze een bedreiging voor de Rooms-Katholieke Kerk, wiens macht gebaseerd was op onderwerping. Het onderwerpen was het doel van de Rooms-Katholieke Kerk, niet het leven in de geest van Christus.
Twee broers
De vader van mijn vader vond dat zijn zoon zich aan hem moest onderwerpen. Dat was niet zo vreemd want zijn vader had bij hem precies hetzelfde gedaan. Mijn grootvader had twee zonen, die hij totaal verschillend behandelde. Mijn vader werd als kind van vijf al aan het werk gezet. Na school moest hij op de boerderij dieren voeden, mest versjouwen, grond omspitten en wat er allemaal nog meer aan klussen gedaan moest worden. Zijn jongere broer was van al dat werk vrijgesteld. Mijn grootmoeder probeerde, zo ver als ze dat durfde, zoveel mogelijk voor ‘haar’ zoon op te komen.
Angst en respect
Mijn vader had een gruwelijke hekel aan autoritair gedrag. Dat liet hem teveel aan zijn vader denken. Hij respecteerde zijn vader niet erg, ook al had hij, in zijn jeugd, wel veel angst voor hem gehad. Toen hij vijftien was, en door het harde werken sterk was geworden, dreigde hij zijn vader alle hoeken van de kamer te laten zien als die het zou wagen hem nog één keer te slaan. Mijn grootvader wist dat zijn zoon hem fysiek de baas was geworden en hield zijn handen vanaf dat moment thuis.
Gelijke behandeling
Mijn vader vond dat je kinderen gelijk moest behandelen. Als ik iets kreeg had mijn broer recht op iets vergelijkbaars en andersom. Mijn moeder vond dat soms frustrerend omdat mijn vader ook niet wilde dat ik de kleren waar mijn broer uitgegroeid was zou moeten opdragen terwijl mijn broer nieuwe kleren kreeg. ‘Als Piet iets nieuws krijgt, dan krijgt Rudi ook iets nieuws’, stelde hij.
Corrigerende tik
Toen we jong waren, werden we geacht gehoorzaam te zijn. Als we het ‘te bont maakten’ konden we een corrigerende tik krijgen. Maar mijn vader sloeg ons nooit als hij boos was. Hij sloeg niet met de bedoeling om ons pijn te doen, maar om ons te corrigeren. Als ik daar nu op terug kijk, denk ik dat hij daar niet goed aan gedaan heeft, maar ik begrijp het wel. Het was in die tijd normaal om kinderen een pak voor de broek te geven. Zelfs de knecht van Sint had in die tijd nog een roe om kinderen mee te slaan.
Verbale correcties
Ik kan me overigens niet herinneren dat ik vanaf mijn zesde nog slaag heb gehad. Vanaf dat moment werd ik alleen nog maar verbaal gecorrigeerd.
Elementaire discussies
Mijn broer en ik gingen, in onze puberteit, steeds vaker met mijn vader in discussie. Soms speelde hij de advocaat van de duivel, met de bedoeling om ons uit te lokken en na te laten denken over de dingen waar we zeker van meenden te zijn. Het was duidelijk dat mijn vader ervan genoot dat we zelfstandig na gingen denken. Dat we zaken verwierpen die voor hem belangrijk waren, leek hem niet echt te deren. Zowel mijn broer als ik vielen al vroeg van ons geloof af. Mijn moeder kon daar paniekerig op reageren, maar mijn vader ging kalm met ons in discussie en accepteerde dat wij anders over het geloof dachten dan hij.
Eerlijk en betrouwbaar
Wat mijn vader belangrijker vond dan wat we geloofden was of we eerlijk waren, betrouwbaar en oprecht. Hoewel hij zelf geen dienst geweigerd zou hebben, en zelfs overwogen had om vrijwillig in dienst te gaan, terwijl hij vrijgesteld was, vond hij het geen enkel probleem dat wij wel dienstweigerden, omdat we dat uit principe deden. Daar had hij respect voor.
Gelijke
Hoe ouder we werden, hoe minder gehoorzaamheid mijn vader van ons eiste. Dat wil niet zeggen dat we geen rekening meer met hem hoefden te houden, maar dat hij zich steeds meer als onze gelijke ging gedragen, of ons steeds meer als zijn gelijke ging beschouwen.
Respect
Mijn vader bevrijdde zijn zonen van de gehoorzaamheidscultus door ons te leren hoe we verantwoordelijkheid voor onszelf op ons moesten nemen. Hoe meer ons dat lukte, hoe trotser hij op ons werd. Hoe meer verantwoordelijkheid hij aan onszelf overliet, hoe meer respect we voor hem kregen.
Vrij
Ik respecteer mijn vader omdat hij mij gelijk aan zichzelf heeft gemaakt. En daardoor heeft hij me geleerd vrij te zijn, dat wil zeggen dat hij me heeft geleerd naar eigen goeddunken over mezelf te beschikken en de verantwoordelijkheid te nemen over mijn eigen handelen.
En juist omdat hij mij vrij heeft gemaakt respecteer ik mijn vader.
Ruud Moors’ eerdere wekelijkse bijdragen aan dit magazine vind je hier: