De almachtige God
Ik was twaalf. Volgens mijn godsdienstleraar was alles door God voorbestemd. Elke actie die, waar dan ook, door wie dan ook, werd ondernomen was al van te voren bepaald door God. God was immers almachtig en als God iets niet zou hebben gewild dan had het ook niet kunnen gebeuren. Ik vond dat uitermate verwarrend. ‘Als God alles wat er gebeurt al vooraf heeft bepaald, in hoeverre ga ik dan over mijn eigen handelen?’ bedacht ik. Betekende dat niet dat God bepaald had dat ik bepaalde handelingen zou gaan plegen die, door diezelfde God, als ‘zondig’ aangemerkt werden? Maar kon God mij wel verantwoordelijk houden voor mijn gedrag als Hij dat gedrag zelf bepaald had? Was God dan feitelijk niet verantwoordelijk?

God bestaat niet
Een paar maanden later beweerde mijn broer dat God helemaal niet bestond. Dat vond ik wel een prettige gedachte. Ik hoefde me dan immers niet meer het hoofd te breken over de paradox dat God alles bepaald heeft, inclusief de individuele zonden van mensen, en tegelijkertijd mensen straft omdat ze de zonden die hij bepaald heeft, hebben begaan, terwijl ze helemaal niet de keuze hadden om die zonden niet te begaan.

Bewijs
In ons katholieke gezin gaf dat nogal wat discussie. Vooral mijn moeder had er nogal wat problemen mee dat haar twee zonen van hun geloof waren gevallen. Mijn vader was er redelijk nuchter onder. Hij vond het juist leuk om te discussiëren. ‘Waarom geloof je niet meer in God?’ vroeg hij aan mijn broer. ‘Er is nog nooit iemand geweest die heeft kunnen bewijzen dat God bestaat,’ antwoordde mijn broer. ‘Je kunt ook niet bewijzen dat God niet bestaat,’ zei mijn vader. ‘Nee,’ zei mijn broer ‘ik kan ook niet bewijzen dat de verschrikkelijke sneeuwman niet bestaat, maar zolang niemand mij, door middel van bewijs, kan overtuigen van het bestaan van de verschrikkelijke sneeuwman, ga ik er van uit dat hij niet bestaat.’

Stel dat…
‘Stel dat ik er van uit zou gaan dat God niet bestond en dat ik, na mijn dood, erachter zou komen dat ik me vergist had, wat dan?’ dacht ik. Ik lag in bed en stelde me vervolgens voor dat ik dood was en dat er, in tegenstelling tot wat ik gedacht had, wel degelijk een hiernamaals was, en dat Christus zelf aan de poort zou staan te wachten. ‘Je komt er niet in,’ zei Christus in mijn fantasie. ‘Waarom niet?’ vroeg ik. ‘Je hebt niet in mij geloofd en je bent niet elke week naar de kerk gegaan om mij te eren,’ hoorde ik Christus zeggen, maar meteen daarop dacht ik: ‘Als ik Christus was, zou ik dat nooit zeggen. Dan zou het me niet uitmaken of iemand mij eer betoond zou hebben of zelfs maar in me geloofd zou hebben.’

De selectiecriteria
In het Nieuwe Testament staat hoe Christus degenen selecteert die zijn koninkrijk binnen mogen. Degenen die hij uitverkoren heeft vragen vervolgens waarom Christus ze heeft uitverkoren. ‘Jullie hebben me te eten gegeven toen ik honger had, te drinken gegeven toen ik dorst had, kleren gegeven toen ik naakt was, een slaapplaats gegeven toen ik een vreemdeling was, verzorging gegeven toen ik ziek was en jullie hebben me bezocht toen ik in de gevangenis zat,’ zegt Christus vervolgens. ‘Wanneer hebben we dat gedaan dan?’ vragen de uitverkorenen verbaasd. ‘Wat je aan de minsten onder ons gedaan hebt, heb je ook aan mij gedaan,’ is het antwoord van Christus.

Gelijkwaardigheid
Als ik me in de geest van Christus zou hebben gedragen, waarom zou Christus mij dan afwijzen? Alleen omdat ik me niet aan hem onderworpen had? Maar Christus vraagt in dat verhaal geen onderworpenheid. Hij maakt zichzelf juist gelijk aan de minsten onder ons. Daardoor maakt hij de minsten onder ons ook gelijk aan zichzelf.

De kerk
Er is een grote discrepantie tussen de kerk en de leer van Christus. De kerk vraagt totale onderworpenheid aan het instituut, terwijl Christus leert dat je je gelijk moet maken aan de minsten onder ons. In de twaalfde eeuw zorgde dat voor een grote controverse tussen de katholieke kerk en de katharen. De katharen geloofden dat je als Christus moest zien te worden, dus in de geest van Christus moest handelen, terwijl de leiders van de katholieke kerk vonden dat iedereen zich aan de kerk, dus aan hen moest onderwerpen.

De geest van Christus
De katharen waren, in mijn ogen, de echte Christenen. De leiders van de katholieke kerk, die opriepen tot een kruistocht tegen de katharen, waarbij die katharen levend verbrand werden, ter afschrikking van iedereen die zich niet aan de wetten van de kerk wilden onderwerpen, gedroegen zich absoluut niet in de geest van Christus.

Wijsheid
Ik ben geen Christen. Dat wil niet zeggen dat ik ontken dat Christus bestaan heeft, of dat ik alles wat hij heeft onderwezen afwijs, maar ik onderwerp mij aan niemand. Ook Boeddha kan tot inspiratie dienen, maar ook een boeddhist ben ik niet. Laozi acht ik hoog als wijsgeer, toch ben ik geen volgeling van Laozi. De leer die die wijsgeren doorgeven acht ik belangrijker dan de personen die die leer doorgeven. Christus verzon zijn wijsheid niet. Die was er al toen hij werd geboren. Hij gaf die wijsheid gewoon door. En elke wijze die wijsheid doorgeeft, geeft ook een stukje dwaasheid door. Geen enkel mens is immers perfect wijs.

De juiste keuzes
Doordat ik me ingebeeld had dat ik dood was gegaan om na mijn dood te ontdekken dat er een hiernamaals was, waar Christus op me stond te wachten (dat er echt een hiernamaals bestaat acht ik overigens hoogst onwaarschijnlijk), kwam ik tot de conclusie dat het er feitelijk niet toe deed of ik in een God of in Christus geloofde, maar dat het er om ging of ik de juiste keuzes in mijn leven zou maken.

Het juiste doen
Als ik voedsel deel met mensen die honger hebben, mensen die dorst hebben te drinken geef, mensen die geen kleren hebben van kleren voorzie, een slaapplaats maak voor mensen die nergens anders terecht kunnen, de zieken verzorg en de gevangenen bezoek, dan heb ik voldaan aan de eisen van Christus. Dat heb ik dan niet gedaan omdat ik daarvoor een beloning verwacht, maar omdat het het juiste is om te doen. Omdat ik mezelf die eisen heb opgelegd.

Aanbidden
Een Christus die me desondanks af zou wijzen omdat ik dat niet in zijn naam heb gedaan, verdient mij niet. Als het voor Christus belangrijker is dat mensen hem aanbidden, uit angst om door hem afgewezen te worden, met de duidelijke bedoeling om daar voor beloond te worden, dan dat iemand in zijn geest handelt zonder hem te aanbidden, zonder angst om afgewezen te worden en zonder de bedoeling om daarvoor beloond te worden, dan kan ik niet wezenlijk respect voor hem opbrengen.

Mijn eigen religie
Omdat ik met dit soort geloofsvragen bezig was, ging ik nadenken over het ontstaan van religies. Ik kwam er achter dat religies ooit zijn opgericht en dat dat nog steeds kan. Omdat we in ons land godsdienstvrijheid hebben, was ik ook vrij om een godsdienst op te richten, bedacht ik. Het leek me wel grappig om een eigen godsdienst op te richten, dus deed ik dat. Ik probeerde leden te werven bij mijn klasgenoten op de katholieke HAVO van de minnebroeders. Die broeders waren daar niet heel erg blij mee. Voor straf werd ik gedegradeerd naar de MAVO.

Godsdienstvrijheid
Ik begreep daar niks van. Die broeders konden hun geloof belijden vanwege diezelfde godsdienstvrijheid waar ik gebruik van maakte. Was het dan niet hypocriet om mij het recht op een eigen godsdienst te ontzeggen?

Een milde straf
Ik had het geluk dat ik niet in de twaalfde eeuw leefde. Waarschijnlijk was ik dan op de brandstapel gezet. Hoe durfde ik te denken dat ik, als dertienjarig broekje, zomaar de draak kon steken met hun heilige geloof? Gelukkig wist ik nog weinig van de geschiedenis van het geloof af waar ik nog maar net afstand van genomen had. De straf die de broeders voor me in petto hadden was uitermate mild ten opzichte van de wreedheid van de katholieke kerk uit het verleden.  Ze deden hun uiterste best om me constant te vernederen en maakten op die manier mijn leven als leerling tot een hel, maar de brandstapel is me bespaard gebleven.

Vrijstelling door de paus
In het jaar 787 schreef Paus Hadrianus een brief aan Hertog Tasilo, die in die tijd heerste in een gebied dat nu Beieren heet. In die brief sommeerde hij Hertog Tasilo om zich te onderwerpen aan de heerser Karel de Grote, om op die manier ernstig bloedvergieten en rampspoed voor zijn gebied te voorkomen. Mocht de Hertog niet gehoorzamen aan deze eis van de Paus dan zou hij Karel de Grote en zijn leger vrijstellen van het gevaar in zonde te vervallen. Daardoor zou alles wat zij aan zouden richten, zoals moord, brandstichting en andere ellende, de schuld zijn van Hertog Tasilo en zijn aanhangers, en Karel de grote en zijn Franken zouden nergens schuldig aan zijn!

De kerk
De Paus is het hoofd van een kerk die zegt zich te baseren op de leer van Christus. Maar feitelijk is ‘de kerk een hoer die voor elk tijdsgewricht zo ging liggen dat ze makkelijk bestijgbaar bleef voor de machthebbers,’ zoals een kerkcriticus ooit gezegd schijnt te hebben.

Onderwerping
De kerk is een instituut dat onderwerping afdwingt. Volgens mij gaat dat op zichzelf al in tegen de leer die Christus tijdens zijn leven predikte.

In vrijheid kiezen
De katharen die probeerden te leven in de geest van Christus, probeerden niemand te bekeren, en al zeker niet met geweld. Alleen als je er in vrijheid voor koos, kon je een parfait worden, een mens die zichzelf hoge normen oplegt en daar naar leeft. In een God die alles bepaald heeft geloofden de katharen niet. Zo’n God beneemt je alle adem.

God
Maar als die God zou bestaan, dan heeft die God zelf bepaald dat ik me niet door zo’n God laat bepalen. Dan heeft die God zelf bepaald dat ik dit stuk schrijf waarin ik afstand neem van die God. Hoe zou die God mij dat dan kwalijk kunnen nemen?

God en vrijheid
Als God alles allang bepaald zou hebben dan kunnen mensen er niet voor kiezen om al dan niet te zondigen. Dan zijn ze er ook niet verantwoordelijk voor. Dan kun je mensen hun zonden ook niet kwalijk nemen. Dan kun je ze zelfs niet prijzen omdat ze welwillend en betrouwbaar zijn. Als mensen niet persoonlijk verantwoordelijk zijn voor hun handelen dan bestaat vrijheid niet.

Vrijheid en verantwoordelijkheid
Vrijheid is gebaseerd op verantwoordelijkheid. Alleen een mens die zich verantwoordelijk voelt voor de keuzes die hij of zij maakt en voor het gedrag dat hij of zij vertoont, is in staat om in vrijheid te leven.

Verantwoordelijk
Ik ben verantwoordelijk voor wat ik doe en voor wat ik teweegbreng.

  • Als ik mensen laat verhongeren, ben ik daar verantwoordelijk voor.
  • Als ik mensen dorst laat lijden, ben ik daar verantwoordelijk voor.
  • Als ik mensen in de kou laat staan, ben ik daar verantwoordelijk voor.
  • Als ik mensen buitensluit, ben ik daar verantwoordelijk voor.
  • Als ik zieken en gevangenen aan hun lot overlaat, ben ik daar verantwoordelijk voor.
  • Wat ik aan de minste onder ons doe, doe ik ook aan mezelf. Het lot van anderen is verbonden aan mijn lot. Daarom ben ik verantwoordelijk voor wat ik doe en wat ik teweegbreng.

Verbondenheid
Mijn vrijheid staat niet op zichzelf. Die is altijd verbonden met de vrijheid van anderen.