Suriname
In 1594 werd Suriname door een aantal verdwaalde Spanjaarden als bezitting geclaimd voor hun koning. Daarna kwamen de Engelsen, de Fransen en daarna de Engelsen weer om het land als hun bezit op te eisen. De Engelsen ruilden het in 1667 met de Nederlanders voor New Amsterdam dat vervolgens omgedoopt werd tot New York. De prins der Nederlanden gaf Suriname in 1683 aan Amsterdam cadeau, waarop rijke Amsterdamse families ‘De Sociëteit van Suriname’ oprichtten, dat als doel had om zoveel mogelijk geld aan Suriname te verdienen, door anderen te bewegen het te exploiteren.

Gemakkelijk rijk worden
Iedere Europeaan kon een gratis stuk bos in Suriname krijgen om dat te veranderen in een plantage. Door het beheren van die plantage zou je, volgens de Sociëteit, gemakkelijk rijk kunnen worden. Je had natuurlijk wel geld nodig om zo’n plantage te ontginnen, maar dat geld kon je, via de Sociëteit, van investeerders lenen. Daarnaast betaalde je belasting over het land en over de oogst aan de Sociëteit.

Arbeidskrachten
Zo’n stuk regenwoud veranderen in een plantage was zwaar werk. Machines om dat te kunnen doen waren er nog niet. Dus waren er veel mensen voor nodig. Die arbeidskrachten kon je, via de Sociëteit, aanschaffen. Die haalden die arbeidskrachten uit Afrika, nadat eerder geprobeerd was de lokale bevolking tot slavernij te dwingen. Maar die lokale bevolking kende het gebied beter dan de Europeanen die hen tot slaaf probeerden te maken en vluchtte diep het oerwoud in, buiten het bereik van degenen die hen tot slaaf probeerden te maken.

De bijbel
Het excuus om mensen tot slaaf te maken werd in de Bijbel gevonden. Daarin staat de vervloeking die Noach tegen een van zijn zonen uitsprak nadat deze hem naakt en dronken een dutje had zien doen en dat aan zijn broers had verteld. ‘Een knecht der knechten zal hij voor zijn broederen zijn!’ was de vervloeking die Noach over zijn zoon Cham uitsprak. Maarten Luther dacht zeker te weten dat alle kleurlingen afstammelingen waren van Cham en dus voorbestemd waren om de blanken te dienen.

De Sociëteit
Zo verdiende ‘De Sociëteit van Suriname’ geld met de slavenhandel en de belastingen op de plantage en de oogst van die plantage. Als die oogst mislukte en de eigenaar daardoor failliet ging, werd de plantage vanzelf eigendom van de Sociëteit. Om te zorgen dat er in een zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk werd verdiend, werden de slaven zo hard mogelijk afgebeuld.

Samenleving
Voor het ontstaan van een functionele samenleving was dat rampzalig. De plantage-eigenaren wilden zo snel mogelijk terug naar Europa met hun vergaarde rijkdom en de slaven werden zo afgebeuld dat ze nauwelijks een gemeenschap konden vormen, nog los van het feit dat ze vaak uit verschillende delen van Afrika kwamen en dus geen gemeenschappelijke geschiedenis en taal hadden.

Verzet
Omdat de slaven onmenselijk werden behandeld lag oproer op de loer. Dat zorgde ervoor dat de plantage-eigenaren elke vorm van verzet op de wreedst mogelijke wijze in de kiem probeerden te smoren.

Veroordeling
Een ‘slaaf’ werd bijvoorbeeld al gestraft als hij het aandurfde om te vragen om menselijkheid. Zoals het verhaal van slaaf Quakoe, die zich tegen een blanke officier verzet had, en die veroordeeld werd ‘om aan een paal gestrengelijk te worden gegeseld en gebrandmerkt, waarna vervolgens zijn voet afgehakt werd,’ zoals Anton de Kom schreef in ‘Wij slaven van Suriname’.

Een barbaarse vertoning
Anton de Kom schreef ook over John Gabriël Stedman, zoon van een Nederlandse moeder en een Schotse militair, die eind achttiende eeuw dienst nam in het leger dat Nederland naar Suriname had gestuurd om aanvallen van mensen die weigerden ‘slaaf’ te zijn de kop in te drukken. In zijn dagboek deed Stedman uitgebreid verslag van wat hij in Suriname had gezien. ‘Op een van de plantages, Schoonoord, was ik getuige van een barbaarse vertoning die ik de lezer niet wil onthouden. Het slachtoffer was veroordeeld tot honderd zweepslagen. Tijdens de uitvoering van de straf haalde hij een mes te voorschijn, waarmee hij de opzichter, die hem deze straf had opgelegd, wilde neersteken. Dat lukte niet, waarop hij het mes in zijn eigen ingewanden stak en het een aantal keer heen en weer haalde tot hij neerviel voor de voeten van de opzichter. Hij overleefde het en werd voor straf dag en nacht aan een gloeiend fornuis vastgeketend. Zijn hele lichaam raakte met blaren bedekt.’ Zelfs een menselijke dood werd hem niet gegund.

Sadistische praktijken
Dat een slaaf ook zonder iets misdaan te hebben mishandeld kon worden wordt geïllustreerd door het verhaal over een zekere Mevrouw Mauricius die, omdat ze zich verveelde, een oude slavin, die haar leven lang voor haar gezorgd had, liet vastbinden en doodslaan, niet omdat het arme mens iets misdaan had, maar omdat Mevrouw Mauricius zich verveelde! Ook liet ze haar slaven zo nu en dan levend villen. Omdat slaven ‘bezit’ waren, was er geen wet die hen tegen dit soort sadistische praktijken kon beschermen. Een slaaf mocht voor het minste of geringste wreed worden gestraft, maar hun ‘meesters’ stonden boven de wet. Behalve natuurlijk als ze elkaar naar het leven stonden.

De normalisering van wreedheid
Hoe het mogelijk is dat mensen zichzelf toestaan om hun medemensen zo wreed te behandelen, is mij een raadsel. Wat duidelijk is, is dat mensen zich dit soort wreedheden toestaan als ze in een situatie komen te verkeren waarin het toepassen van wreedheden normaal wordt gevonden. Als iedereen zijn slaven slecht behandelt is de verleiding om dat zelf ook te gaan doen blijkbaar groot. Als je aan iets gewend raakt, wordt dat vanzelf ‘normaal’.

Het slechte voorbeeld
Als je in een samenleving vertoeft waarin het slecht behandelen van slaven als normaal wordt gezien, ben je verdacht als je je slaven niet slecht behandelt. Sterker nog, dat kan irritatie oproepen bij de mensen in je omgeving. Je geeft dan immers het ‘slechte’ voorbeeld, door veel te coulant te zijn ten opzichte van je slaven.

Het volgende verhaal is daar een illustratie van.
In Baldwin Country, in het Zuiden van de Verenigde Staten van Amerika, was er een plantage-eigenaar die niets van slavernij moest hebben en mensen inhuurde om voor hem te werken, waarbij hij geen onderscheid maakte naar kleur. Dat bleek in zijn voordeel te werken omdat de mensen die voor hem werkten gemotiveerd waren om hun werk goed te doen. Zijn katoen was van een veel betere kwaliteit en leverde veel meer op dan het katoen van zijn buren. De reden was dat hij zijn mensen niet in de regen liet plukken, zodat het katoen veel schoner was. Het ging hem voor de wind en hij maakte er geen geheim van dat hij vond dat dat kwam omdat ingehuurde arbeid meer profijt opleverde dan slavenarbeid, en dus beter was.

Beloftepapieren
De andere plantage-eigenaren waren jaloers op hem vanwege zijn economische succes, maar konden hem ook niet uitstaan omdat hij, in hun ogen, hun slaven het slechte voorbeeld gaf. Die zouden wel eens op ‘verkeerde’ ideeën gebracht kunnen worden. Dus verzonnen ze een list om hem ‘onschadelijk’ te maken. Een naburige plantage-eigenaar bood aan om zijn land te kopen voor twee keer de normale waarde. Daar trapte hij in. Hij werd betaald met belofte-papieren. Maar toen hij zijn geld probeerde te innen, vertikten degenen die die belofte-papieren hadden getekend, het om hem uit te betalen.

Einde verhaal
Dus probeerde hij via de wet zijn recht te halen. Zijn tegenpartij kocht de advocaten om die hem moesten verdedigen. Uiteindelijk raakte al zijn geld op, zodat hij verdere rechtszaken niet meer kon bekostigen. Hij had niets meer. Omdat hij zelfs geen geld meer had om in zijn onderhoud te voorzien, was hij gedwongen voedsel te stelen. Degene die hem bestolen had, betrapte hem daar op en sloeg hem, samen met een aantal anderen, dood.

De mores van de kudde
Als je in een samenleving vertoeft waarin het normaal is om slaven slecht te behandelen, is de verleiding om dat ook te gaan doen, groot. De mens is een kuddedier. En als je van de mores van de kudde afwijkt, wordt je dat niet in dank afgenomen. Als je in een systeem leeft waarin excessief straffen niet alleen geoorloofd is, maar als noodzakelijk wordt gezien om te laten zien wie de baas is en wie het voor het zeggen heeft, dan passen de meeste mensen zich aan dat systeem aan. Zelfs als dat systeem overduidelijk niet de beste resultaten oplevert.

Ontmenselijking
Slavernij ontmenselijkt niet alleen de slaven maar ook hun meesters.

Van bedrijf naar kolonie
In 1795 droeg ‘De Sociëteit van Suriname’ Suriname over aan de Nederlandse Staat. Zo werd het bedrijf Suriname de kolonie Suriname. Dat veranderde overigens niets aan de positie van de slaven en plantage-eigenaren. In 1867 werd de slavernij officieel afgeschaft. Ook dat veranderde niet iets wezenlijks aan de situatie van degenen die op de plantages werkten, behalve dat ze officieel geen ‘bezit’ meer waren. Maar nog steeds werden de vruchten van hun arbeid door anderen geoogst.

Eigenaren
Het rijkst van de slavernij in Suriname werden degenen die Suriname als hun bezit beschouwden, zonder er zelf enige binding mee te hebben. De eigenaren, oftewel aandeelhouders van de handelshuizen die ook voor bank speelden. Daar waren er zo’n veertig van. Allemaal in handen van rijke Amsterdamse families, die dankzij Suriname alleen nog maar rijker werden.

Fixatie op winst
Het belangrijkste kenmerk van het aandeelhouderskapitalisme is de fixatie op winst, ook als dat ten koste gaat van het bestaansrecht van medemensen. Die mentaliteit is niet verdwenen toen slavernij bij wet verboden werd. Dat betekent dat die vorm van kapitalisme de bestaansvrijheid van alle mensen ondergeschikt maakt aan het recht om bezit te vergaren van een beperkte groep mensen.

Armoede en luxe
De armoede van de een is de luxe van de ander. Het gegeven dat ik voor een habbekrats kleding kan kopen, of chocolade of koffie, heb ik te danken aan het feit dat er elders in de wereld mensen voor een hongerloon moeten werken. Dat deugt niet. Daar voel ik me niet goed bij. Toch ontkom ik er vrijwel niet aan om, als lid van een bevoorrechte klasse gebruik te maken van de vruchten van de arbeid van anderen. Ik ben weliswaar niet rijk in verhouding tot de mensen om me heen, maar ben dat wel ten opzichte van het grootste deel van de wereldbevolking die in minder gunstige omstandigheden is geboren.

Beleggen
En ook ik profiteer van dat aandeelhouderskapitalisme. Het pensioenfonds dat mijn AOW maandelijks aanvult, kan dat alleen maar doen door geld te beleggen. Ook daar ben ik niet blij mee. Het systeem dat er met geld geld binnen gehengeld kan worden, deugt niet. Dat zorgt er vanzelf al voor dat mensen die al rijk zijn door middel van die rijkdom de vruchten van de arbeid van anderen in hun eigen zak kunnen steken.

Bezit nemen
Natuurlijk is er een verschil tussen het stelen van de vruchten van de arbeid van een ander en iemand anders als bezit beschouwen. Maar het is een gradueel verschil, geen wezenlijk verschil. Als we het normaal blijven vinden dat mensen, omdat ze nou eenmaal een bevoorrechte positie hebben, zich de vruchten van de arbeid van anderen toe mogen eigenen, zijn we in wezen nog steeds maar één stap verwijderd van het in bezit nemen van een medemens. En feitelijk is dat maar een heel klein stapje.

Bevoorrecht
Ik weet dat ik bof dat ik in een land woon waar ik ongestraft mijn mening kan uiten. Ik weet dat ik bof omdat niemand mij als zijn of haar bezit kan claimen. Ik weet dat ik bof dat ik, in principe, verzorgd wordt als ik dat zelf niet meer kan. Ik weet dat ik in een bevoorrechte positie verkeer.

Iedereen
En precies dat is wat me dwars zit. Iedereen hoort dezelfde rechten te hebben als ik heb. Iedereen hoort hetzelfde bestaansrecht te hebben als ik heb. Iedereen hoort net zo bevoorrecht te zijn als ik ben.

Een vrije samenleving
Pas als iedereen dezelfde voorrechten heeft die ik heb, als iedereen hetzelfde bestaansrecht toegekend wordt dat mij wordt toegekend, als iedereen een eerlijk deel van de gezamenlijke koek krijgt, pas dan beschouw ik onze samenleving als een vrije samenleving.

  • Want er is geen mens die minder bestaansrecht heeft dan ik heb.
  • Er is geen mens die meer bestaansrecht heeft dan ik heb.
  • Ieder mens heeft evenveel recht om te bestaan dan ieder ander mens.
  • Ongeacht de verschillen.
  • Ongeacht de overeenkomsten.
  • In het recht om te bestaan is ieder mens gelijk aan ieder ander mens.

Gelijkheid
Als die gelijkheid wordt aangetast, wordt vrijheid aangetast.
Alleen mensen die niet van vrijheid houden, vinden dat geen probleem.
Als je het geen probleem vindt om van de onvrijheid van anderen te  profiteren, betekent dat dat je je eigen vrijheid van minder waarde acht dan het profijt dat je trekt van de onvrijheid van anderen.

Machthebbers
Veel machthebbers houden niet van vrijheid omdat ze denken dat ze er meer baat bij hebben de belangen, behoeftes en verlangens van anderen aan die van henzelf te onderwerpen. Zoals Laozi in de ‘Dao De Jing’ schreef:

  • De machthebbers zorgen uitsluitend voor hun eigen belangen,
    terwijl de akkers allemaal braak liggen
    en de pakhuizen helemaal leeggehaald zijn.
    Overtuigd van zichzelf klappen ze voor hun eigen beschaving
    Door het dragen van wapens verkrijgen ze hun voordeel.
    Ze zijn oververzadigd van voedsel en drank
    en bezitten overbodige rijkdommen.
    Dit wordt ‘trots zijn op diefstal’ genoemd.
    Dat is zeker niet in overeenstemming met Dao!

Pronkende machthebbers
De schilderijen uit de Gouden Eeuw laten dat duidelijk zien. Daar staan ze geportretteerd: de machthebbers van die tijd, in prachtige gewaden met ingewikkeld borduurwerk, te pronken met hun belachelijke rijkdom, verkregen door de verlangens, behoeftes en belangen van hun medemensen aan hun eigen verlangens, behoeftes en belangen te onderwerpen. Wat me daarbij opvalt is hoe nors ze daar staan te kijken. Misschien zijn ze wel trots op hun diefstal, maar gelukkig lijken ze er niet van te zijn geworden.

Een gouden kooi blijft een kooi.
Daarom is het beter om niet in de verleiding te komen om zo’n gouden kooi als woonplaats te verkiezen. In ons land is geen familie minder vrij dan de koninklijke familie. Ik gun de koning dezelfde vrijheid die ik heb. En ik zou absoluut niet met hem van plaats willen ruilen.

Een gouden kooi blijft een kooi.

Ik nestel me liever in een boom.

 

  • bronnen:

Jaguarman: Raoul de Jong  2020
Slave life in Georgia: John Brown  1855
Dao De Jing: Laozi  (eigen vertaling) ongeveer 500 voor Christus