mist en klei
Vanaf het moment dat mijn moeder mij op de vloer neerzette is hij niet meer bij mij weg te slaan. Mijn hoofd tegen zijn zachtgele buik, de duim in de mond, draai ik rondjes op zijn buik; soms trek ik er een plukje uit. De zachte zwarte oren laat ik door mijn handen glijden. Mijn naaldvingertjes prik ik in de kussentjes onder zijn poten. Hij vindt alles best, geeuwt en duwt zijn natte neus tegen mijn wang. Zijn grote staart zwaait vrolijk heen en weer.
Ik kruip tussen zijn hoge poten door en hijs mij op aan zijn lange haren, mijn vingertjes stevig in de vacht. Zo leer ik staan en lopen. Als er iemand in de buurt komt ontbloot hij zijn grote gele tanden en gromt vervaarlijk. Met zijn markante kop en grote bruine open ziet hij er indrukwekkend uit. Zo bewaakt hij mij.
Op een grijze ochtend verliest hij mij even uit het oog. Ik wandel de achterdeur uit en aangetrokken door de wonderlijke wereld van mist en stilte, stap ik tussen de witte slierten, steeds verder de paadjes van de voortuin door. Mijn moeder mist mij, hoort het geronk van een bus en holt naar buiten. Vanuit de mist ziet ze vaag zijn silhouet opdoemen, naast zich een klein meisje. Net op tijd weet ze me van de weg te trekken.
Dan gaan we verhuizen. Mijn maatje gaat in een zijvak van de grote verhuisauto, wij in een taxi er achteraan. Onze mooie droomwereld is ver weg. In het hoge Noorden is alles anders. Geen zand maar klei, harde brokken waar je over struikelt; geen bos, maar akkers en weilanden met sloten en vooral veel wind en kou. Mijn makkertje lijkt mijn bestaan vergeten. De hele dag draaft hij achter de paarden en koeien de weilanden door.
De oorlog is begonnen en rondom de boerderij lopen en liggen Duitse soldaten. Als er eentje te dicht bij mijn vader komt, laat hij zijn blinkende tanden zien, gromt en sleurt de soldaat aan zijn broekspijp achteruit. Uit zijn bek blijft een groen stukje stof hangen. Drie dagen lang moet hij aan de ketting. Dan is hij voor altijd verdwenen.
Tiny