Een van de grote verrassingen in het Tate Modern in Londen was een klein zaaltje met werk van Mark Dion. Middenin dat zaaltje stond een ouderwets kabinet, zoals je dat ook in bijvoorbeeld Museum Teylers in Haarlem vindt. Het bovenste gedeelte is vitrine, het onderste deel bestaat uit laden die je open kunt trekken en waar dan onder glas van alles te bezichtigen is. Het bijzondere van dit kabinet was dat het volgestouwd was met afval en rotzooi. Mark Dion bleek op uitnodiging van het Tate een tijdlang de oevers van de Thames in Londen te hebben afgestruind, waarbij hij met een stel vrijwilligers alles wat los en vast zat verzamelde. Moderne archeologie dus?

Als je de laden van de ladenkast opentrekt val je van de ene verrassing in de andere. Een la gevuld met flessendoppen die keurig op kleur gerangschikt zijn, een la met schoenzolen in verschillende staten van verval en verweerdheid, een la met tanden, maar ook plastic speelgoedjes, creditcards, en van alles en nog wat.
Wat maakt zo’n eigenaardige verzameling eigenlijk zo fascinerend? In de eerste plaats is de presentatie natuurlijk perfect. Door het afval met zoveel respect te behandelen ga je als toeschouwer automatisch beter kijken. En je realiseert je weer eens dat de echt interessante zaken zich direct onder je neus afspelen. Dit kabinet van Dion, met vondsten van een jaar geleden is zeker zo interessant en fascinerend als een kabinet met spullen van driehonderd jaar of langer geleden. Alleen hebben we de neiging er overheen te kijken, en Dion zorgt er voor dat er even aandacht is voor het onbeduidendste. Het opmerkelijke is, dat als je echt gaat kijken naar de verzameling, je niet snel uitgekeken bent, en wat nog aardiger is – je gaat als je weer buiten loopt ook iets anders om je heen kijken. Voor elke kunstenaar die dat voor elkaar krijgt neem ik mijn petje af.