De banjo is een van de belangrijkste bluegrass-instrumenten. De twee cd’s met banjospelende mannen die we hier bespreken bevatten voor een fiks deel inderdaad bluegrass, maar ze verlaten dat genre ook op een flexibele manier. Twee banjovirtuozen, twee topalbums.

Jim Mills – Hide Head Blues

Jim Mills is de oudgediende van de twee – hij kreeg vier keer de eretitel “Banjoplayer of the Year” van de International Bluegrass Association en speelde in een paar van de grote bluegrassbands (Doyle Lawson & Quicksilver en de band van Ricky Skaggs). Hij heeft zelf nooit de behoefte gehad een band op te richten, maar op zijn soloplaten kan hij behoorlijk zijn muzikale ei kwijt. Daarbij heeft hij de steun van een paar toppers als Stuart Duncan op fiddle, Adam Steffey op mandoline en Union Stationleden Dan Tyminski (gitaar en zang) en Barry Bales (bas). Bluegrass wordt hier ruim opgevat, want je hoort op een bepaald moment zelfs een ouderwets twangende countrygitaar de hoofdrol spelen. Mills is een banjofanaat die banjo’s verzamelt (met name vijfsnarige flathead Gibsons), en op dit album laat hij een paar van die instrumenten horen. In het bijbehorende boekje worden ze ook nog eens geportretteerd. Trek daaruit niet meteen de conclusie dat dit alleen een cd voor banjofanaten is, want niets is minder waar. Er wordt daarvoor met te veel plezier en te geïnspireerd gespeeld door alle betrokkenen. Het is overigens een buitengewoon gevarieerde cd geworden, mede dankzij de gastzangers. Tyminski springt eruit, maar Mills zelf zingt zeker niet slecht. Er zitten ook een paar zeer sterke instrumentals tussen, en voor het grootste deel gaat het om echte feel-goodmusic – muziek waar ik een prima humeur van krijg. En als je mij zo gek krijgt dat ik vol overtuiging “It’s me, it’s me, it’s me oh lord, standing in the need of prayer” mee ga lopen zingen, dan heb je een behoorlijk aanstekelijke plaat gemaakt. Hallelujah!

Chris Cairns – Runaway Train

Chris Cairns is geboren in New York en woont nu in California. Met die achtergrond verwacht je niet meteen een bluegrassplaat die wat voorstelt, maar Cairns heeft een album gemaakt dat staat als een huis. Pure bluegrass op momenten, maar je hoort ook gospel, country en een vleug blues. Cairns trad al op zijn tiende op als banjospeler, en hij is nu, rond zijn dertigste, een meer dan uitstekende banjoman die bovendien een prima warme zangstem heeft. Hij schrijft een groot deel van zijn liedjes zelf, van het ontspannen “I’m all worked out” tot de scherp gezongen gospel “Let me in” (waar hij zelf ook nog een fraaie tweede stem inzingt) en het grappige tongue-in-cheeknummer “Then I know we’ll be allright”. De arrangementen zijn dik in orde en Cairns zelf laat horen dat hij op verschillende manieren een virtuoos op de banjo is. Luister maar eens naar de Flatt & Scruggsklassieker Dear Old Dixie en de traditional June Apple. Op beide nummers laten ook de andere muzikanten horen dat ze niet van de straat komen, maar Cairns laat ook horen dat hij zowel “gewoon” banjo kan spelen als de clawhammer. Op June Apple speelt hij naast die clawhammer ook de ritmegitaar en een mooie flatpickende gitaarsolopartij. Indrukwekkend. Al met al is dit album een voortreffelijke showcase die smaakt naar meer. Cairns heeft dit eerste soloalbum overigens uitgebracht op zijn eigen platenlabel Fireheart.

een pagina uit het cd-boekje van jim mills...