Woensdagavond 5 november, de Oosterpoort in Groningen, de Binnenzaal.
Concert van Bob Brozman en René Lacaille

René Lacaille is een accordeonspeler van het eiland Réunion, dat zo’n slordige duizend kilometer ten oosten van Madagascar ligt.
Bob Brozman is een Amerikaanse gitarist die vooral bekend is geworden als virtuoos op de National guitar, ook wel bekend als Hawaii-gitaar, een gitaar met een metalen kast die een speciaal geluid voortbrengt en die uitstekend geschikt is om slide op te spelen.

Brozman is niet alleen een virtuoos op de National Guitar, want dan zou het al gauw tamelijk slaapverwekkend worden, hij is vooral ook heel goed in improvisaties en heeft veel gevoel voor humor, waardoor zijn concerten altijd leuk zijn.

Verbazingwekkend genoeg zaten er nog geen dertig mensen in de zaal. Een beetje genant, maar Lacaille en Brozman gingen er gewoon uitgebreid voor zitten en speelden de sterren van de hemel, zoals ze dat vroeger zeiden. Ze hadden ook nog twee bedeesde zoons van Lacaille meegenomen die de percussie deden. Dat deden ze heel accuraat, maar het echte vuurwerk kwam van de beide grootmeesters. Brozman legde ergens halverwege kort de werkwijze uit: je hebt de titel van een lied, je weet ongeveer hoe dat gaat en dan ga je los, ongeveer alsof je op een trein stapt die nog gebouwd moet worden terwijl je de rails nog voor je moet uitspreiden – je leeft dus even een fractie van een seconde in de toekomst. Ongeveer als jazz dus, als er spannend geïmproviseerd wordt. En spannend was het hier voortdurend. De twee waren behoorlijk aan elkaar gewaagd, en je kon zien dat ze er allebei enorme lol in hadden elkaar uit te dagen. Ze zetten elkaar voortdurend op scherp, waardoor je als kijker/luisteraar voortdurend op het puntje van je stoel zat.

Bob Brozman is voor de National gitaar ongeveer wat Jerry Douglas voor de dobro is, of David Grisman voor de mandoline. Dat betekent dat zij hebben laten zien dat er met hun instrument veel en veel meer mogelijk is dan men tot dusver gedacht had. Het betekent ook dat ze zo’n beheersing over hun instrument hebben dat ze er alles uit kunnen halen wat er in zit, en dat ze eigenlijk bijna voortdurend op hun top spelen. Bovendien genieten ze er overduidelijk van met anderen samen te spelen, en dat betekent in de praktijk dat ze altijd een enorme meerwaarde hebben – de musici waarmee ze samen spelen moeten alles uit de kast halen en spelen daardoor eigenlijk altijd beter en scherper dan anders.

Voor het publiek betekent dat feest, want je maakt iets mee dat onherhaalbaar is, terwijl het ook duidelijk is dat zich hier iets magisch afspeelt – de samenwerking is meer dan gewoon een optelling van twee grote talenten, het gaat knetteren en vlammen. En dat voor een halfleeg zaaltje…