Bob Dylan en Johnny Cash gingen de laatste jaren, toen ze allebei al wat ouder werden, terug naar hun wortels en namen een paar indrukwekkende platen op die lieten horen dat ze nog goed tot de kern van hun muziek wisten door te dringen. Dat het ook anders kan bewijzen twee andere oudere artiesten, die er op hun cd-hoesjes allebei om te beginnen al zo jong mogelijk proberen uit te zien, maar die in deze recente albums niet zozeer naar de kern teruggaan, maar die hun eigen muziek eerder tot een cliché terugbrengen – ze maken in feite een tamelijk genante karikatuur van zichzelf.

Gary Wright is inmiddels 67, maar hij maakt nog steeds de synthesizerpop zoals we die van zijn grootste hit Dreamweaver kennen, alleen moet hij zijn stem tegenwoordig geweld aandoen om nog een beetje redelijk te klinken, en de synthesizerklanken klinken vooral gedateerd. Wright doet kortom een verkrampte poging nog net zo fris te klinken als dertig jaar geleden, maar het resultaat is alleen voor de echte hardcore fans interessant. Andere liefhebbers van dit soort symfonische pop kunnen beter een album uit zijn topperiode aanschaffen.

Judy Collins is nog net iets ouder – ze is 71. Ook haar stem haalt het niet meer helemaal. Collins werd in de jaren zestig bekend als folkzangeres, maar in de jaren zeventig was ze nog succesvoller met het dramatischer poprepertoire. Ze had in Nederland onder meer hits met Amazing Grace en Send in the Clowns. Mooi als je van bombastische dramapop houdt, en dat geldt ook voor Paradise, waar ze onder meer met Joan Baez en Stephen Stills zingt. Vooral die laatste combinatie is dramatisch slecht, want samen zingen ze ronduit vals.

Klik op het driehoekje om het fragment te beluisteren.