het nno speelt glass
Wat het Philip Glassfestival in ieder geval tot en met de laatste avond bewees is dat Glass een uitermate veelzijdig componist is, die na een vliegende start als een van de basiscomponisten van de minimal music die muziek langzaam maar zeker weer begon aan te kleden en op te sieren met melodieën en complexere structuren. En, wat erg belangrijk was, en ook bijzonder invloedrijk volgens mij, is dat bij Glass muziek op een bepaald moment ook weer gewoon mooi mocht zijn. Dat was bevrijdend.
Op de slotavond van het festival werden er twee stukken uitgevoerd door het NNO, het Noord Nederlands Orkest, met een ietwat merkwaardig intermezzo van de Tibetaanse zangeres Namgyal Lhamo die zich eerst nogal ongecompliceerd begeleidde op de dranyen, een luitachtig snaarinstrument. De zang is weliswaar opmerkelijk te noemen, maar misstond wat tussen Glass’ Symfonie Nummer 8 en zijn Concerto Fantasy voor 2 paukenisten en orkest. Beide stukken beleefden hier hun Nederlandse première.
In Symfonie Nr 8 wordt weer een fraai klanktapijt geweven door verschillende thema’s met elkaar te combineren en te laten versmelten. De principes van de minimal music waren hier nog duidelijk hoorbaar, en een gezelschap als het Britse Icebreaker, dat zich heeft toegelegd op dit soort lastige moderne stukken, kon er duidelijk beter mee uit de voeten dan de klassiek geöriënteerde musici van het NNO. Er waren nogal wat schoonheidsfoutjes aan te wijzen. Toch bleef de muziek overeind, en ook hier is het ouderwetse, en tegenwoordig enigszins in onbruik geraakte woord mooi goed van toepassing.
Het NNO was duidelijk meer in zijn element bij Concerto Fantasy voor 2 paukenisten en orkest, waarschijnlijk omdat die compositie mooi aansluit bij een zekere Amerikaanse klassieke traditie – Aaron Coplands prairiecomposities klonken erin door. Weidse vlaktes en filmische vergezichten werden door deze muziek opgeroepen. Het orkest speelt een glansrol, maar de paukenisten hebben duidelijk de avond van hun leven – eindelijk gerechtigheid, eindelijk een sterrol. En de twee deden het zeer goed op hun zestien pauken, niet alleen in het solostuk halverwege, maar ook in de bijna orgastische finale. Je zou Glass hier goedkoop effectbejag kunnen verwijten, maar dat doen we niet, want het klonk gewoon erg lekker. Dat klinkt bijna blasfemisch als je het over serieuze muziek hebt, maar het mooie van Glass is dat hij zich, zo bleek deze hele week, niet zo veel van grenzen aantrekt. Serieuze muziek ligt bij hem soms vlak naast volksmuziek, en naast pop of jazz. Grenzen worden opgerekt en doorbroken, en dat is wat mij betreft juist een van de aantrekkelijke kanten van de muziek van Philip Glass.
En om het kort samen te vatten – op deze avond hoorden we opwindende en vooral ook bloedmooie muziek.