Fratelli Mancuso zijn twee Siciliaanse broers, die toen ze nog heel jong waren naar Londen gingen om als fabrieksarbeiders de armoede van hun geboortestreek te ontvluchten. Ze keerden terug naar Italië en vestigden zich uiteindelijk in Umbrië, waar ze zich volledig gingen wijden aan hun grote passie – de muziek, en dan vooral de menselijke stem.

Toen ik hun cd’s hoorde dacht ik dat de invloed van hun gastmuzikanten essentieel was – de jazzy saxofoons van Antonio Marongolo die op Bella Maria de tijdloze, maar in tradities gedrenkte muziek van Enzo en Lorenzo Mancuso naar deze tijd leken te transporteren, of de klarinetten van de meesterlijke Gabriele Mirabassi, of het avantgardistische strijkkwartet op Requiem. Nu ik de gebroeders live heb gezien kom ik daar helemaal van terug, en geef Mirabassi gelijk, die zei: je moet ze met zijn tweeën zien, dan zijn ze op hun best.

Het publiek op het folkfestival Folkwoods, dat gewend is aan vrolijke, luchtige en vooral dansbare muziek had geen enkele moeite met de diepgang en de wringende vocale samenzang van de Mancuso’s, integendeel. De zaal ging meteen bij de opkomst al om. De broers, twee kleine, stevige Siciliaanse mannen van in de vijftig, gingen samen achter een microfoon staan, met de handen op elkaars schouder, de hoofden dicht tegen elkaar, en begonnen te zingen. Niet zoals een broerduo als de Everly Brothers, die vooral harmonieus proberen te zingen, maar met frictie, schurend en tegen elkaar opzingend, onder elkaar doorzingend en vooral samen de ongehoorde kracht van de menselijke stem demonstrerend.

In het gesprek dat ik na afloop met ze had vertelden ze dat ze inderdaad vooral geïnteresseerd waren in de stem, en dat ze liefst wat onrust bij het publiek opriepen. “Als mensen achterover gaan leunen doen we het niet goed; ze moeten onrustig worden en op het puntje van hun stoel gaan zitten.” Dat lukte verbazend goed, want de Mancuso’s wisten deze zaal de nodige kippenvelmomenten te bezorgen, wat nog verbazender is als je weet dat ze in een Siciliaans dialect zingen dat zelfs Italianen niet verstaan. Het gaat hier dus niet om de woorden, maar om de passie die doorklinkt, de jammerklacht, de verschroeiende liefde. Ik moest denken aan wat Margriet de Moor schreef over muziek, en vooral over het gebruik van de stem in de muziek. Zingen ligt volgens haar dicht bij schreeuwen, klagen of roepen. De Mancuso’s weten je met hun zang zodanig bij de strot te grijpen dat je haar meteen gelijk moet geven.

De Mancuso’s wonen aan weerszijden van een oude muziekschool, ieder aan één kant van een gezamenlijke studio die helemaal volgestouwd is met verschillende muziekinstrumenten. Zelf zeggen ze dat ze die instrumenten maar gebrekkig bespelen, en dat ze eigenlijk alleen bedoeld zijn om hun stemmen te ondersteunen. Nu is dat iets te bescheiden, wat mij betreft, want Enzo als Lorenzo spelen beide voortreffelijk op verschillende instrumenten, als draailier, luiten en gitaren, maar het valt niet te ontkennen dat hun zang de kern vormt van hun muziek.

Die zang is losjes gebaseerd op traditionele Siciliaanse zang, maar het is vooral hun eigen zang, een vorm die ze zelf gecreëerd hebben, en die eerder als tijdloos moet worden omschreven dan als traditioneel. De broers geven ook zanglessen en masterclasses en zeggen daarover: “Er zijn veel mensen die willen leren zingen als wij, maar dat kan helemaal niet. Dat kunnen we ze ook niet leren, we kunnen ze alleen leren hun eigen geluid te vinden, want dat is het belangrijkste: dat je je eigen geluid vindt”. Het unieke van de broers is dan ook nog, dat ze niet alleen hun eigen geluid gevonden hebben, maar dat ze met zijn tweeën ook nog eens een volstrekt uniek eigen geluid gevonden hebben. Hun zang lijkt te raken aan de basis van alle muziek – de passie die doorklinkt is de passie die de grondslag vormt van muziek.

De broers hebben al met veel grote collega’s gespeeld (die overigens allemaal vol bewondering over hun spreken) maar commercieel gezien zijn ze iets minder getalenteerd dan artistiek, waardoor ze veel minder beroemd zijn dan ze verdienen. Vóór Bella Maria, het album dat voor het eerst internationaal de aandacht trok, hadden ze al vier albums gemaakt, maar die zijn vrijwel onvindbaar. Op de vraag of ze overwogen die albums alsnog op cd uit te brengen volgde een zucht en de uitleg dat hun vroegere Spaanse platenlabelbaas nogal moeilijk deed. Jammer, want het zou mooi zijn als hun hele oeuvre op cd verkrijgbaar zou zijn.

De koffer met cd’s die ze meegenomen hadden was na afloop van het concert in een mum van tijd leegverkocht, enigszins tot verbazing van de broers, maar het publiek praatte nog lang na over deze onverwachte muzikale verrassing. Met mijn zeer gebrekkige cameraatje heb ik de broers gefilmd terwijl ze acapella staan te zingen. Doe je ogen dicht en luister. Gelukkig mocht ik hier de foto’s van Ton Maas gebruiken.

foto ton maas