
harvey mandel snake pit
Harvey Mandel is een van de beste en tegelijk een van de onbekendste rockgitaristen ooit. Begonnen als bluesgitarist in de jaren zestig in Chicago, waar hij onder meer samen met Muddy Waters, Howlin’ Wolf en Buddy Guy op het podium stond. Later opende hij voor Cream in de Filmore in San Francisco en speelde hij in Canned Heat, waarmee hij ook op Woodstock stond. Hij speelde op diverse John Mayall-albums en op Black and Blue van de Rolling Stones (hij was in de race om Mick Taylor als sologitarist bij de Stones op te volgen, maar dat werd Ronnie Wood) en zo kunnen we nog wel even doorgaan – bij collega’s beroemd en geroemd vanwege zijn innovatieve en scherpe spel, maar zijn veertien soloplaten deden commercieel gesproken vrijwel niets, behalve bij gitaargekken, die er helemaal kwijlend over kunnen vertellen.
Snake Pit is zijn vijftiende album, en het is een merkwaardig superalbum geworden, dat je met een beetje goede wil instrtrumentale bluesrock zou kunen noemen. Maar daar doe je deze muziek ook weer ernstig mee te kort, want dan komt er ineens een krankzinnig nummer als Buckaroo langs, waar ik onmiddellijk van in de lach schiet. Want country is het niet, blues zeker niet, rock ook niet, maar wat dan wel?
De band die hij rekruteerde voor dit album bestaat uit mensen die allemaal speelden met Ryley Walker, en de plaat werd in twee bijna-live sessies opgenomen, zonder oefentijd vooraf, en zonder dat Mandel en de bandleden elkaar eerder gezien hadden. Hij liet wat ideetjes voor een nummer op zijn iPhone horen en dan namen ze dat nummer in één of twee keer op. Als je het hoort is dat bijna niet te geloven, maar zo ging het dus wel. Dat zegt veel over de verbluffende Harvey Mandel, en over de kwaliteit van de band, want ook na herhaald luisteren is dit een subliem album, dat een breed publiek verdient dat verder gaat dan alleen de collega’s van Harvey of die paar gitaargekken. Luisteren dus!
- Harvey Mandel – Snake Pit – Tompkins Square
Luister hier naar een paar fragmenten: