Amar Sundy – Sadaka – Dixiefrog DFGCD 8662 

Gitarist en bluesman Amar Sundy, dat hebben we hier al eerder geconstateerd, maakt fraaie groeiplaatjes die je even de tijd moet geven. Hij speelt op een achteloze, ontspannen manier virtuoos gitaar en doet dat zo moeiteloos en soepel, dat je er ook als gitaarleek enorm van kunt genieten. Sundy staat met één voet in de Amerikaanse blues, en met de andere in de Afrikaanse Desert Blues, en bij elke cd lijkt hij meer de Afrikaanse kant op te gaan. Dat betekent dat de ritmes en de arrangementen wat soepeler, minder recht-toe-recht-aan, en dus aanzienlijk geraffineerder zijn dan we van Amerikaanse bluesmannen gewend zijn. Toch blijken gasten als Eric Bibb en Joe Louis Walker naadloos in de blueswereld van Amar Sundy te passen. Sterker nog – ze klinken in het warme bad dat Sundy voor ze heeft klaargezet beter dan ooit, en “Native American” Pura Fé past helemaal perfect.
Warme Saharablues, die met elke draaibeurt beter wordt. Hij heeft overigens een internationale band om zich heen staan, met Fransen, Arabieren, Amerikanen en een Deen. Wereldfusieblues van wereldklasse is het resultaat.  Een absolute aanrader.
 


Aggieland – Heading for the sun – CUP8035 Music & Words 

Aggieland is het samenwerkingsproject van Aggie de Kruijf en Stephan Jankowski, die ook samen vrijwel alle nummers schreven. Aggie zingt niet slecht, Jankowski speelt goed gitaar, keyboards, en percussie, en hij produceerde het album Heading for the sun. Ze huurden bovendien een paar uitstekende muzikanten is, zoals de van NoBlues bekende percussionist Osama Maleegi en de voortreffelijke hammondorganist Pieter van den Bogaert, maar er gebeurt iets merkwaardigs op dit album. Waar een combinatie van talenten regematig een magische samenwerking oplevert waarin er een soort van meerwaarde ontstaat lijkt hier het tgenovergestelde te gebeuren – na een paar nummers ben je doodmoe van deze muziek, terwijl het kwalitatief toch niet echt slecht te noemen is. Misschien komt het doordat ze helemaal niets te vertellen hebben. De liefdesliedjes zijn een aaneengeregen rij cliché’s, en als er een keer een origineel uitgangspunt voor een liedje genomen wordt zit je als luisteraar vergeefs te wachten op een filosofische gedachte, een grappige draai of desnoods een moraal. In Mountain “is” de zangeres bijvoorbeeld een vulkaan, maar ze komt niet verder dan in het Engels te zingen: “Ik spuug as, steen en vuur”, en dat is het dan wel zo ongeveer. En in Free is de zangeres zo vrij als een vogeltje in een gouden kooi. Tja. De Kruif zingt technisch gesproken prima, maar we missen het vuur en de bezieling. Dat wordt pijnlijk duidelijk als in For The Last Time JW Roy, toch niet echt een eersteklas zanger, met zijn onbeholpen maar bezielde zang de show steelt. Maar misschien ligt het wel helemaal aan mij, want ik kreeg ook altijd hevige uitslag bij de zang van Karen Carpenter, terwijl anderen het prachtig vonden. Het is soms niet helemaal duidelijk waarom een bepaalde stem de een irriteert en de ander juist aanspreekt. Vooral even zelf gaan luisteren dus.


Arthur Adams – Stomp the Floor – Delta Groove Music 

Arthur Adams schijnt al een tijdje mee te draaien, maar dit was het eerste album dat ik van hem hoor. Blues, rhythm & blues, wat jazzy blazerswerk, een wat hoge, dunne stem, de gebruikelijke bluescliché’s en wel erg braaf gitaarwerk zorgden ervoor dat ik er zowat bij in slaap viel. Ook na drie keer wist Adams me nauwelijks te boeien. Op bluesgebied gebeurt er momenteel veel spannends en nieuws, en als je dan met zo’n braaf, traditioneel bluesalbum afkomt moet het wel héél goed zijn om de aandacht te pakken. Arthur Adams is goed, maar niet héél goed. Degelijk vakwerk, zeker, en voor liefhebbers van BB King en consorten absoluut niet onaardig, maar de man voegt niet echt iets bijzonders toe aan het bluesspectrum. Laten we aardig zijn en hem, omdat hij alles zelf geschreven heeft, een zeven (op tien) geven.


Bansuri Collectif – Conto – Mogno Music 035 

Free Jazz is tegenwoordig niet meer de heftige, anarchistische muziek waarbij je vroeger een hevig zwetende Archie Shepp waanzinnige capriolen zag uithalen waarbij de wilde krankzinnigheid  nauwelijks bij te benen was. Free Jazz heeft tegenwoordig een beschaafd gezicht, en het Bansuri Collectif laat dat keurig zien. Hier wordt druk geïmproviseerd, maar op een kabbelende, bijna rustgevende manier. Voor liefhebbers van de eindeloze voortmeanderende livesessies van bijvoorbeeld Grateful Dead is dit ongetwijfeld aangename muziek, maar er mag wat mij betreft toch wel iets meer spanning in de muziek zitten, al is het maar in de vorm van een kalme spanningsboog die voorzichtig wordt opgebouwd. Daar worden bij dit Collectif wel pogingen toe ondernomen, maar eerlijk gezegd wisten ze mij nauwelijks te boeien. Wellicht dat iemand die gewend is onder invloed van verslomende middelen naar muziek te luisteren hier heerlijk op kan wegdrijven. Saxofonist Lander Van den Noortgate domineert het geluid, gitarist Koenraad Ecker kabbelt er monter onderdoor, drummer en percussionist Frederik Meulyzer fladdert er wat vluchtig en losjes bij langs en bassist en componist Rui Salgado probeert met zijn Indiase bansurifluit het geheel een exotisch tintje te geven. Het resultaat is beschaafde achtergrondmuziek voor jazzliefhebbers. Free lounge.


Bela Fleck, Zakir Hussain & Edgar Meyer – The Melody of Rhythm – E1Music 

Bassist Edgar Meyer maakte samen met gitarist Russ Barenberg en dobrospeler Jerry Douglas een van de mooiste trio-albums aller tijden (Skip, Hop & Wobble), maar sinds die tijd zijn zijn ambities enigszins buiten proporties gegroeid en is hij veel met klassieke orkesten gaan werken. Enige ambitie is banjovirtuoos Bela Fleck ook niet vreemd, en hier vormen die twee samen met de Indiase percussionist Zakir Hussain een nieuw supertrio. Het album dat ze opnamen draait om de compositie The Melody of Rhythm voor orkest en de drie solisten.

Ambitieus is het allemaal beslist, en Fleck en Meyer zijn niet alleen virtuozen op hun instrument, ze zijn ook uitstekende componisten. Toch ben ik niet onverdeeld enthousiast. Wat we hier horen is namelijk muziek die niet verder komt dan het hoofd. Intelligent, pretentieus, en zeker ook mooi, maar het klinkt allemaal net iets te steriel. Een vertoon van virtuositeit, waarbij het klinkt alsof iedere speler keurig van papier zijn partij zit te spelen. Niets op aan te merken, en op een bepaalde manier is het ook nog eens grensverleggende muziek, want je hoort niet elke dag een klassiek orkest waarin een banjo de hoofdrol vervult, maar de drie spelen niet sámen, ze lijken nauwelijks naar elkaar te luisteren, er is geen magische klik waardoor de muziek echt tot leven komt. Knap is het, en je zit soms met open mond te luisteren, maar zoals wel vaker bij virtuoze muziek – hij komt niet tot in de buik of het hart, maar blijft steken bij het hoofd. Tegen het einde van het album, als ze als trio spelen, gebeurt er soms wel even iets dat het trio toch nog een beetje laat vlammen, maar over het geheel genomen overheersen de pretenties en ambities en het vertoon van virtuositeit. Muziek voor kille intellectuelen.


Ben Mallott – Look Good, Feel Good – eigen beheer 

De nieuwe generatie singer/songwriters is het stadium van “man met gitaar en mondharmonica” zo langzaamaan definitief ontgroeid. Een goede singer/songwriter probeert zijn liedjes zo optimaal mogelijk te presenteren, en dat betekent vaak dat de arrangementen perfect op de liedjes zijn toegesneden. Het genre Americana is daar geknipt voor, zoals Ben Mallott ook weer eens overtuigend bewijst. Je legt een bodempje rock neer en voegt daar, naar het belang van het onderhavige liedje, wat blues aan toe, roert er wat country doorheen, legt er wat blazers onder of een vet B3-hammondorgel. Als je dan ook nog eens zeer sterke liedjes schrijft en je weet die mooi gepassioneerd te zingen, en je krijgt er dan (in Shotgun Suzy) ook nog eens de tweede stem van Eliza Gilkyson bij cadeau, dan heb je een juweel van een plaat gemaakt. Ben Mallott is een wat mollige jongen met een crewcut en een kuifje, maar met zijn licht hese stem en elf magnifieke liedjes heeft hij een album gemaakt om van te gaan houden. Een aanrader, dames en heren.


Ben Reel – Time To get Real – Ben Reel Records 

Ben Reel is een Ierse singer/songwriter die met een prima band uitstekende rock maakt. Het eerste nummer, Rainy Night, begint met een akoestische gitaar en een mondharmonica, waarna al snel een rockgitaar invalt, samen met bas en drums en smeuiïg orgel. Laid-back rock met wat blues erdoor geroerd, en dankzij de fraaie tweede stem ook wat pop. Reel schrijft mooie liedjes, en hij is, zoals je dat van een Ier die op het podium gaat staan kunt verwachten, ook een uitstekend zanger. Toch mis ik urgentie in deze muziek. Het is eigenlijk allemaal net een tikkeltje té ontspannen. En ik weet het, dat vind ik bij iemand als JJ Cale nu juist onweerstaanbaar, maar hier word ik toch net een beetje te weinig de liedjes ingetrokken, hoewel ik merkte dat ik na een aantal draaibeurten toch sympathie kon opbrengen voor de onnadrukkelijke presentatie van Reel en zijn band. Een groeiplaatje dus, maar wel een groeiplaatje uit de zijcoulissen, met potentieel voor de toekomst.  De top van de tweede klasse, zou je kunnen zeggen. Aan het eind van de cd volgt nog een verborgen track, waarin ze vooral laten horen dat ze live een nummer prima kunnen uitbouwen.


Brian Molnar & The Naked Hearts – Temperance & The Devil – Avenue A Records 

Brian Molnar maakt alt-country, Americana of hoe je het ook wil noemen, met een flinke voet in de country in ieder geval, maar hij weet met zijn band een plaat te maken waar ik als recensent vooral diep van moet zuchten. Hoe gaan we uitleggen dat Molnar er elke keer nét even naast zit? De liedjes zijn op zich niet slecht, maar als Molnar een refrein heeft gevonden waarvan hij vermoedt dat het pakkend is wordt dat zo vaak herhaald dat je als luisteraar al snel gillend wegloopt – luister naar Things We Said en je komt er achter dat 3:50 dan zeer lang kan duren. Dan de leadgitarist. Je hoort de man zwoegen en zweten en vervolgens glunderen als hij zijn knullige solo tot een goed einde heeft weten te brengen. En wij blijven met gekromde tenen achter. Is dat alles? Neen. Er is ook nog de mix die doet denken aan ouderwetse stereofoto’s waar je een vreemde bordkartonnen diepte kreeg als je door een speciale kijker naar de foto’s keek. Je hoort een band, maar op de een of andere manier lijkt het alsof iedereen min of meer langs elkaar heen speelt in plaats van samen, en de zang van Molnar lijkt vaak ook niet helemaal naadloos bij de muziek aan te sluiten.

Als we dat allemaal bij elkaar optellen is dit een album dat veel irritatie oproept. Maar toch kunnen we door al die ruis horen dat Molnar wel degelijk wat in zijn mars heeft. De man moet alleen een zeer goede producer en betere muzikanten zoeken. Kortom: een onvoldoende met potentie.


Bucky Halker – Wisconsin 2.13.63 Volume 2 – Revolting Records RR 2008-08

Wisconsin 2.13.63 verwijst naar de highways die samenkwamen in de geboorteplaats van Bucky Halker: Ashland, Wisconsin, bij Lake Superior. “I had to take the highways 2, 13 and 63 and see what was out there”. Halker schreef ook voor Volume Two fraaie liedjes met intelligente teksten, en hij maakt er pakkende melodietjes bij, waardoor de mooi vertelde verhalen ook mooie liedjes worden die blijven hangen. Jammer dat hij zo’n saaie titel heeft bedacht voor wat blijkbaar een serie albums moet worden, en dat hij ze dan ook nog in saaie hoesjes verpakt. De muziek verdient beter, al blijft het lastig Halker in een hokje te plaatsen, want hij maakt zowel pure country in Consider The Love, met pedal steel en al, als vele andere soorten Americana. Voor de liefhebber van goede liedjes is daar niets op tegen, want Halker weet elk liedje een perfect passend arrangement mee te geven. Blazers, strijkers, een lekker vet orgel, ze komen allemaal op precies de juiste momenten de liedjes versterken. Die liedjes schreef Halker uiteraard alemaal zelf, met uitzondering van de idiote uitsmijter, het korte instrumentaaltje Concertina Gallup.
 


Bugs Henderson & The Shuffle Kings – Vienna Calling “From Austin to Austria” 

Bugs Henderson speelt spierballenbluesrock van de platste soort. Henderson speelt gitaar en zingt, meestal met simpelweg een dienstbare drummer en een bassist achter zich, en hij staat er als een echte ouderwetse macho, met teksten die uitblinken door grove platheid: “You ain’t nothing but a fat, big old greasy jellyroll”, oftewel: “Je bent niks dan een dikke, grote, oude, vette trilpudding”. Tja. Stoere jongen dus, die Bugs, maar na een paar van dat soort teksten haak ik toch echt definitief af, vooral ook omdat Henderson wel gitaar kan spelen, maar het nooit beter wordt dan zijn grote voorbeelden. De instrumentale versie van Sunshine of your Love is beslist niet slecht, maar Dylan’s Highway 61 Revisited wordt hier volledig de nek omgedraaid, net als Ticket to Ride van de Beatles. Zijn repertoire is wel gevarieerd, want hij speelt ook wat oude rockers, Cash’s Folsom Prison Blues en helaas nog wat meer ordinair eigen werk. Het betreft hier een live dubbel-cd, en na afloop verzuchtten wij, na maar liefst twee keer op Jellyroll te zijn getrakteerd (de eerste keer in een versie van bijna acht minuten, de tweede keer ruim tien minuten): “Goedzo Bugs, stoere jongen, maar nu alsjeblieft AF en in je mand!”


Carolyn Mark and NQ Arbuckle – Let’s Just Stay Here – Mint Records 

NQ Arbuckle is een Canadese Americanaband rond Neville Quinlan die een aantal zeer prima, felle rockende rootsalbums maakte waarbij de zang van Quinlan eigenlijk altijd een zwakkere plek was. Dat hebben ze heel mooi opgelost door zangeres Carolyn Mark in te lijven. Mark speelt bovendien gitaar, piano en orgel, en ze schrijft sterke liedjes, die de liedjes van NQ Arbuckle op de cd afwisselen. Quinlan zingt zelf ook nog steeds lead, maar door de tweede stem van Carolyn Mark is dat geen probleem meer. Er zijn ook wat covers opgenomen, van Mike McDonald, Tony Evans en Justin Rutledge, en alles bij elkaar heeft het een ijzersterk album opgeleverd.

Luister naar het fraaie duet Itchy Feet en je hoort dat Quinlan en Mark qua zang een meer dan uitstekende combinatie vormen. Daarnaast duelleren de twee gitaristen van de band, Neville Quinlan en Peter Kesper, af en toe lekker fel en geïnspireerd, waardoor er ook voor gitaarrockliefhebbers behoorlijk wat te genieten valt op dit album. Een absolute aanrader.


Chris James and Patrick Rynn – Stop and think about it – Earwig CD 4057 

Blanke bluesrock heeft op de een of andere manier toch altijd iets minder soul dan zwarte blues. Toch komen zanger/gitarist Chris James en bassist Patrick Rynn een heel eind. Nummers van Elmore James, Snooky Pryor en Jay McShann worden afgewisseld met eigen nummers, terwijl Mona van Bo Diddley de perfecte Bo Diddley-behandeling krijgt – precies het goede, stugge ritme dat Diddley zo onweerstaanbaar maakte. James laat hier horen dat hij niet alleen een prima zanger is, maar vooral ook een uitstekend gitarist, die precies dat mooie ruwe randje aanbrengt dat voor bluesrock onmisbaar is. Er spelen op dit album twee verschillende pianisten mee en vier verschillende drummers, plus op een beperkt aantal nummers een paar goede blazers. Dat zorgt voor wat afwisseling, terwijl James en Rynn samen ervoor zorgen dat het toch een mooi afgewogen album wordt, met een fraai groepsgeluid. Prima bluesrockplaatje kortom. 
 


Classic Protest Songs from Smithsonian Folkways – SFW CD 40197 

De verzamelingen van Smithsonian Folkways zijn eigenlijk altijd wel de moeite waard, al staan er ook altijd weer een paar nummers op die ik zelf niet gekozen zou hebben. Bij Classic Protest Songs is dat ook weer zo. Ik begrijp goed dat als je echt de klassieke protestliederen wil laten horen, je niet om Blowing in the Wind, This Land Is Your Land of Turn Turn Turn heen kunt, maar waarom die laatste dan in de drakerige uitvoering van Liz Getz moest? Nu zijn dat soort bedenkelijke keuzes gelukkig in de minderheid, want Blowing in the Wind wordt hier bijvoorbeeld op een klassieke folkmanier uitgevoerd door de New World Singers, maar hun uitvoering heeft wel iets verfrissends, waardoor je toch weer naar die tekst gaat luisteren. En daar gaat het uiteraard steeds om bij protestliedjes – de tekst staat centraal. Daarom is het plezierig dat je hier de ongecensureerde versie hoort van This Land Is Your Land. Er staat een aantal echte kippevelliedjes op deze cd, zoals Strange Fruit, over lynchpartijen in het Zuiden van de States, maar ook een cynisch liedje van Phil Ochs over Pay TV en het consumerisme. En een heleboel anti-oorlogsliedjes uiteraard, waarbij Pete Seeger zijn Waist Deep in the Big Muddy heel mooi een universeel karakter weet te geven. Maar het spectrum is hier nog veel breder – er zijn wat liedjes over immigratie, er is een schrijnend mooi liedje (As Long as the Grass Will Grow van Peter La Farge) over een dam die een Indiaans gebied onder water zet, er zijn liedjes over armoede (How Can a Poor Man Stand Such Times and Live? door de New Lost City Ramblers), over racisme (Black, Brown and White van Big Bill Broonzy), om uiteindelijk te eindigen met het hoopvolle We Shall Overcome. Dan hebben we er ruim een uur van enerverende en inderdaad klassieke protestliedjes opzitten. Een plaatje om te koesteren.


Daby Balde – Le Marigot Club Dakar – Riverboat Records 

De muziek van Daby Balde stamt uit de Fula tradities uit het zuiden van Senegal, maar Dalbe roert daar onbekommerd allerlei westafrikaanse invloeden doorheen. Westafrikaanse popmuziek is het resultaat, en Dalbe klinkt prima, al probeert hij misschien iets te veel het grote publiek te behagen. Het is allemaal vaak net iets te gladjes, al weet hij je met onverwachte trompetten en saxen soms toch even wakker te krijgen. Zacht wiegende ritmes en bijna hypnotiserend doorkabbelende melodieën zorgen ervoor dat je deze cd wat vaker moet beluisteren om te horen dat er wel degelijk een fraaie gelaagdheid in de arrangementen zit. Ik moet eerlijk bekennen dat ik me pas na een paar draaibeurten gewonnen gaf, maar dat de muziek dan ook steeds beter wordt – een ouderwets groeiplaatje dus, en dat betekent dat er gewoon iets meer tijd en aandacht nodig is om deze muziek optimaal te waarderen. Doorzetters worden wel goed beloond. Een absolute aanrader, en zelfs een potentiële klassieker.


Demi Evans- My America – Dixiefrog 

Demi Evans is een Amerikaanse zangeres, die My America in Parijs (waar ze tegenwoordig woont) opnam, met een paar fantastische Franse muzikanten. Misschien komt het daardoor dat ze niet echt klinkt als een doorsnee Amerikaanse blues- of soulzangeres, terwijl ze wel degelijk daar haar roots heeft liggen. De meeste nummers op deze cd schreef ze zelf, samen met Fred Morisset, maar bij iemand die ik niet ken luister ik altijd eerst even naar de eventuele bekende cover. In dit geval is dat Trouble In Mind, dat hier schitterend gezongen wordt, met Morriset mooi op slidegitaar (en zowat alle andere instrumenten overigens). Soulvol, onder de huid kruipend, en tegelijk ook stevig en ferm. De eigen nummers zijn ook sterk, met folkinvloeden, maar ook lekker jazzy blazers. Evans heeft een geweldige stem, warm, maar ook met een ruw randje. Denk qua stem aan Joan Armatrading, of qua intensiteit aan Nina Simone. Evans heeft daarbij een echt eigen geluid, en weet daarbij jazz, blues, pop, rock en folk op een vanzelfsprekende manier te combineren. Mooi plaatje, dames en heren!


Dick van der Harst – Assim – homerecords.be 4446054 

De volledige tekst op het cd-hoesje luidt: “Dick van der Harst, based on Jacob Obrecht – Assim – Zefiro Torna & het Nieuw Gents Stadsblazerscollectief”. Daarbij is het nuttig om te weten dat Jacob Obrecht een vijftiende-eeuwse polyfone Gentse componist was, en dat van der Harst (Gents stadscomponist) geprobeerd heeft diens compositiemethoden te combineren met Indonesische gamelanmuziek en hedendaagse stadsblazersklanken. Dat klinkt op papier geweldig, en precies zo avontuurlijk als we van homerecords.be gewend zijn. Om eerlijk te zeggen ben ik een fan van dit unieke platenlabel, dat grensverleggende folk uitbrengt van absolute wereldklasse. Daarom wil ik dan ook aan de chef vragen of hij de volgende zin in de kleinst mogelijke lettertjes zou willen afdrukken: Ik vind Assim een misser van jewelste.

Als gezegd: op papier klinkt het zeer veelbelovend, maar in de praktijk hoor je de muzikanten zwoegend en ploeterend, zonder enige vorm van schwung of swing het programma afwerken. Dan is het ook nog eens in een galmende ruimte opgenomen, waardoor het allemaal wat minder fraai geproduceerd klinkt als andere homerecords-opnames. Een teleurstellende opname, op slechts een paar korte, stillere fragmenten na, waar de gamelan het overneemt. Voor de rest is het als een ongelovige die een te lange kerkdienst moet uitzitten. Geen pretje.


Ekow Alabi – Going for Gold – Music & Words 

Ekow Alabi maakte met Going For Gold een perfecte, energieke, vrolijke Afrikaanse popplaat. Alabi is een Ghanees-Duitse drummer en percussionist met een goed gevoel voor lekker in het gehoor liggende melodietjes. Hij huurde Mariamu Morris uit Kenya en Djatou Touré uit de Ivoorkust in voor de zang en maakte zo een Afrikaanse plaat die voor heel Afrika staat. Hij begint dan ook mooi met hanengekraai dat overgaat in Good Morning Africa, en strooit ook verder met goedgeplaatste natuurgeluiden. Verder kijkt hij wereldwijd, want er worden zowel latijnsamerikaanse als reggaeritmes geleend en er wordt lekker gerapt, terwijl het toch vooral Afrikaanse pop blijft, vrolijk, energiek, zeer dansbaar. Mooi zomerplaatje.


Fermin Muguruza – Asthmatic Lion Sound Systema – Xango Music Distribution 

Merkwaardige krachtige muziek is dit. Het eerste nummer begint met “It is raining”, en elke keer als ik het draai begint het prompt te regenen. Als je niks van de herkomst weet kun je deze muziek eerst absoluut niet plaatsen. Stadse wereldfusie waarin afwisselend in het Engels, Spaans, Frans en nog wat andere talen wordt gezongen, waarbij ook nog een Bulgaars damestrio langskomt, er Oosteuropese blazers meespelen en Afrikaanse invloeden hoorbaar zijn. En verder wordt er gescratcht, we horen rappers, en alles wordt met een energie gebracht die continu uit de boxen spat. Muzikaal avontuur in optima forma dus. Er worden zaken gemixt die je zelf nooit bij elkaar had gebracht, en het opmerkelijke is dat het steeds en overal werkt. Dub, reggae, samba, gnawa en flamenco hadden we dan nog nieteens genoemd, maar die worden ook moeiteloos in de grotestadsmix van Muguruza geïntegreerd, en al zijn gasten past hij schijnbaar achteloos in. We hebben het dan onder meer over Manu Chao, Stephany Wallace, Kinky Beat, de rappers van BAD Sound System, Marina van Ojos La Brujo en de fantastische Jamaicaanse toetsenist Franklin “Bubbler” Waul. Een adembenemende plaat die op een extreme manier werkelijk alle kanten op gaat, maar die steeds buitengewoon spannend blijft. Fermin Muguruza komt overigens uit Baskenland, en ook dat kun je horen. Maar een mooiere wereldburger en energiekere wereldfusie hadden we al lang niet meer gehoord. Klasse!
 


Fred Fisher Atalobhor and his Ogiza Dance Band – African Carnival – Vampi Soul Vampi 109 

Fred Fisher Atalobhor was in de jaren zeventig met zijn band nadrukkelijk aanwezig in de Nigeriaanse muziekscene. Fisher was trombonist, zanger, componist en liedjesschrijver, met een goed gevoel voor melodie. Op de dubbele verzamelaar African Carnival hoor je ruim tweeëneenhalf uur van zijn muziek uit de jaren zeventig. Energieke funky dansmuziek met soulvolle zang en liedjes die op een prettige manier blijven hangen. Als je de cd’s op een feestje draait kun je er zeker van zijn dat iedereen de dansvloer opgaat en er na ruim twee uur opgewekt van in trance geraakt is. Vrolijke muziek die niet alleen energiek klinkt, maar die ook energie geeft. Veel meer valt er niet over te zeggen, want pretentieus is deze muziek niet, het is gewoon simpelweg lekkere muziek om heerlijk op te dansen, en soms hoeft het ook niet meer te zijn, zeker niet als het deze kwaliteit heeft. Een verukkelijk dubbelalbum.

 


Greenpeace – Amchitka met Phil Ochs, James Taylor en Joni Mitchell 2 cd 

Greenpeace bestaat inmiddels dertig jaar, en in 1970 werd er in Vancouver een concert georganiseerd dat vooral bedoeld was om geld in te zamelen om de eerste bootreis van Greenpeace, naar het eiland Amchitka, te financieren. De opnames worden nu als dubbel-cd uitgebracht, om weer wat geld voor Greenpeace-activiteiten te financieren, maar in die dertig jaar is er wel het een en ander gebeurd. Terugkijkend en luisterend naar de drie artiesten die hier live in Vancouver te horen waren denk je: “waren we toen echt zo naïef?”. Blijkbaar wel. Greenpeace heeft in de tussengelegen dertig jaar regelmatig vuile handen gemaakt, waardoor ik niet veel sympathie meer kan opbrengen voor de actievoerders van deze club. Ik vind persoonlijk namelijk niét dat het doel alle middelen heiligt. Maar bij het luisteren naar Phil Ochs, James Taylor en Joni Mitchell valt vooral ook op hoe simpel en onnozel hun protestliederen waren, al blijft een zin als “They paved paradise and put up a parking lot”, waarmee Joni Mitchell hier opent op de tweede cd, ijzersterk.

Phil Ochs en James Taylor moeten een cd delen, en het verschil is opmerkelijk – Ochs is echt een songwriter die primair in zijn kritische teksten is geïnteresseerd, hij schrijft geen fraaie melodieën en zingt niet echt geweldig, terwijl James Taylor echt een zanger en een muzikant is, met liedjes als Fire and Rain, die nog steeds staan als een huis. Toch is Taylor na een paar nummers ook niet meer te harden met zijn nasale, zeurderige stem. Joni Mitchell mag in haar eentje een hele cd vullen, en dat valt voor de luisteraar niet mee. Mitchell is hier een pretentieuze aanstelster die met haar liedjes alle kanten opschiet, met een fors aantal heel hoge uitschieters. Pretentieus, met intelligent klinkende, maar meestal volstrekt onbegrijpelijke literaire teksten. Er zitten een paar aardige momenten tussen, als Mitchell en Taylor samen Dylan’s Mr Tambourine man zingen bijvoorbeeld, maar over het geheel genomen is dit vooral een tenenkrommende terugblik op het einde van het hippietijdperk, waarbij ik me vooral afvroeg hoe ik deze muziek in vredesnaam ooit heb kunnen waarderen. Een tamelijk ontluisterende dubbel-cd dus.


Ian Hunter – Man Overboard – New West 

Voormalig Mott the Hoople-frontman Ian Hunter is inmiddels zeventig, maar de man maakt nog verbijsterend goede platen. Ook Man Overboard is weer verbluffend goed. De stem is misschien iets heser, maar zeker niet onvaster geworden, en de liedjes zijn als steeds ijzersterk. Het is een wat merkwaardige vorm van rock die Hunter beoefent – stevig, maar je kunt er de akoestische Britse folk doorheen zien schemeren, net als bij de eerste platen van Led Zeppelin. Wellicht is het wat vreemd Hunter op zijn zeventigste in Girl From The Office een liedje te horen zingen over het mooie, onbereikbare meisje op kantoor, maar als je het zo overtuigend weet te brengen vallen eigenlijk alle bezwaren weg. Bovendien is de tekst voor meer uitleg vatbaar, en weet Hunter ook in andere liedjes subtiele humor binnen te smokkelen. Alles is goed aan deze plaat – de liedjes, de band, de zanger, zelfs de houdbaarheid, want dit is ook nog eens een fraai groeiplaatje dat alleen maar beter wordt. Een onverwachte, maar absolute aanrader. Het is te hopen dat Springsteen op dezelfde manier oud wordt.


La Musique d’Issa Sow – Doumale – Homerecords.be 

De muziek van Issa Sow is verbijsterende muziek. Het onvoorstelbare is dat de man op één enkele snaar een totale muzikale wereld tevoorschijn weet te toveren. Hij speelt op de nianiooru, een Afrikaanse éénsnarige viool die net als bij de blaasinstrumenten de klarinet schel kan klinken, en kan jammeren en janken. Wellicht zou dat voor onze westerse oren al snel ál te schel en pregnant kunnen gaan klinken, maar daar hebben we Wouter Vandenabeele, die de arrangementen schreef voor een compleet vioolorkest, dat zorgt voor een fraaie balans, waarbij de hoofdrol overigens steeds nadrukkelijk blijft bij die éne snaar van Issa Mbaye Diary Sow. Dat betekent dat het zeer nadrukkelijk Afrikaanse muziek blijft, waarbij de Belgische violen eigenlijk alleen zorgen voor een warm bed waarop de muziek van Sow kan bloeien. De muziek is intrigerend, vanwege de ongewone ritmes, en de gelaagdheid van de composities. Het is daardoor muziek die zijn geheim niet meteen prijsgeeft, maar waar je vaker naar moet luisteren. Pure schoonheid gaat hier samen met ingenieuze arrangementen en gepassioneerde, indringende zang. Maar het is vooral het spel van Sow dat de meeste indruk maakt en waar je met open mond naar blijft luisteren. Fenomenaal, en vooral prachtig, prachtig, prachtig!

 


Jay Harden and Greenville – Featuring Jay Harden and Naomi Wedman  

Jay Harden is een Amerikaan die gitaar speelt, trompet en melodica, en Naomi Wedman is een Canadese vioolspeelster. Samen vormden ze een paar jaar geleden in Barcelona Greenville. Ze spelen Americana, dat wil zeggen een mix van blues, folk en pop. Deze cd kunnen we misschien het beste beschouwen als een demo die bedoeld is voor andere artiesten, opdat ze geïnteresseerd raken in de liedjes van Harden. Als het die artiesten net zo vergaat als deze recensent maakt Harden weinig kans, want de man is eerlijk gezegd niet altijd even toonvast, en in een nummer als Wu Wei zingt hij ronduit vals. Daar komt bij dat de stem van Wedman niet bepaald mooi bij die van hem past, waardoor het geheel tenenkrommend gênant wordt. En dan zijn we er nog niet, want het hele zaakje is ook nog eens beroerd opgenomen, met vingers die onaangenaam kippenvelverwekkend over de snaren snerpen, stemmen die door de vervormer worden gehaald (wat het allemaal alleen maar erger maakt) en alles bij elkaar wel erg slordig spel. Een plaatje om heel snel te vergeten.


Jeff Larson – Heart of the Valley – Human Nature 

Jeff Larson zingt op Heart of the Valley maar één liedje van hemzelf, dan nog twee liedjes waar hij co-auteur is naast Gerry Beckley, en de rest van de liedjes is geschreven door Gerry Beckley (de ene helft van America), die verder ook een nogal stevige inbreng had – hij bespeelt een hele rij aan muziekinstrumenten, zingt tweede stem en zelfs een keer solo, produceerde het album en was bovendien verantwoordelijk voor de arrangementen, die een groot deel van de aantrekkingskracht van het album uitmaken. Het was dus logischer als Gerry Beckley’s naam op de hoes had gestaan. Manfred Mann was immers ook niet de zanger van de gelijknamige band. Afijn, dit is slechts een zijdelingse verbazing. De muziek klinkt aangenaam, al is de voortreffelijke softpop soms net een tikkeltje te zoet. Gelukkig zitten er wat stevige stukjes tussen die de balans weer enigszins rechttrekken. En de liedjes zijn voortreffelijk, meezingbaar op een plezierige manier. Een mooi softpopplaatje in de beste West Coast-tradities.
 


JJ Milteau – Soul Conversation – Dixiefrog DFGCD 8650 

JJ Milteau is een Franse mondharmonicaspeler die een fantastische bluesband om zich heen heeft staan, en bovendien, voor zijn album Soul Conversation, twee geweldige Amerikaanse soulzangers, Michael Robinson en Ron Smyth. Hier wordt geen ordinaire spierballenblues gespeeld, maar zeer stevige en tegelijk bijzonder subtiele blues, met de mondharmonica steeds nadrukkelijk, maar niet té nadrukkelijk aanwezig. Ze spelen veel eigen nummers, waaronder een paar fenomenale instrumentals, maar de band laat vooral horen hoe groots ze zijn als ze bekende nummers op hun eigen manier ijzersterk neerzetten. Luister bijvoorbeeld naar de lome, trage, subtiel gloeiende versie van You Can’t Always Get What You Want, of de fraaie doorleefde versie van David Crosby’s Long Time Gone en je hoort geen doorsnee bluesband, maar een band die vanuit de blues een geheel eigen muzikaal universum lijkt op te bouwen. Dit is de nieuwe blues in optima forma, met het ene hoogtepunt na het andere. Luister ook naar de verschroeiende, gepassioneerde versie van JB Lenoir’s Down In Mississippi (en let dan vooral ook op de virtuoze percussionist Eric Lafont). Of de ingetogen, maar zeer soulvolle versie van Curtis Mayfield’s People Get Ready. Allemaal versies die de originelen kunnen doen vergeten. Een groter compliment kunnen we niet geven. En dan zijn er ook nog de ijzersterke eigen composities, die ervoor zorgen dat dit een album is geworden zonder ook maar één zwak moment. Het album, dat uitgesproken Amerikaans klinkt, weliswaar met een vleug Europese blues, werd overigens opgenomen in Parijs. Magnifique!


Johnny Hawthorn – Death & Taxes  

Een klassiek bluesrocktrio horen we hier – dus Hawthorn zelf op de elektrische gitaar (af en toe uitgebreid met bas, mondharmonica, B3 en percussie), een drummer en een basgitarist. Er wordt voor een enkel nummer een pianist ingehuurd, maar het plaatje is duidelijk – stevige bluesrock, prima gezongen, lekker vet gespeeld, niks mis mee. Niks spectaculairs, niets vernieuwends, gewoon meer dan uitstekende kost voor iedereen die van muziek met ballen houdt. En gevarieerd genoeg, want Hawthorn gooit er met nummers als Losers Game en When I Kiss You ook op tijd een mooie ballad tussendoor, er zit een lekker felle instrumental bij, en een prima cover (In My Time of Dying van Blind Willie Johnson) wisselt de uitstekende zelfgepende nummers af.  Hawthorn is een prima, plezierige zanger en een uitstekende gedreven (slide)gitarist. En bovendien zijn de arrangementen net iets geraffineerder dan we van dit type bluesrockbands verwachten. Een aanrader. In de gaten houden, deze man.


Julien Lourau – Quartet Saigon – Naïve 

Julien Lourau is een Franse saxofonist die met zijn Quartet Saigon zeventig minuten instrumentale jazz aflevert in een klassieke jazzbezetting – Lourau zelf op saxen, Laurent Coq op piano, Thomas Bramerie op contrabas, Otis Brown III op drums. Coq en Lourau schreven het merendeel van de composities, maar de cd wordt afgesloten met David en Bacharach’s A House is not a Home. Mooie melancholieke, melodieuze jazz die zeer geschikt is voor iedereen die niet weg te slaan is bij de jazzprogrammering van de tv-zender Mezzo. Het is echter muziek die hele gezinnen uit elkaar kan drijven, want anderen zijn allergisch voor de eindeloze improvisaties, hoe verantwoord en beschaafd ook. Zelf zit ik daar wat tussenin – live vind ik dit soort muziek wonderwel te genieten, maar op cd kost het vaak moeite de aandacht bij de muziek te houden. Absolute topkwaliteit dit, met vier topmuzikanten die goed aan elkaar gewaagd zijn en die samen mooi een spanningsboog kunnen opbouwen en vasthouden, maar het is wel echt jazz voor de liefhebbers.


Lil’ Dave Thompson – Deep In The Night – Electro-Fi Records 3408 

Lil’ Dave Thompson maakt ouderwetse spierballenblues in de geest van Robert Cray en met dezelfde semi-felle, wollige gitaarsolo’s als BB King. Obligate blazers erbij en teksten die zo clichématig zijn dat je er van in de lach schiet hoewel dat helemaal de bedoeling niet is. Luister bijvoorbeeld eens naar She Didn’t Even Say Goodbye met de volgende reeks cliché’s: “She ran off and left me, she didn’t even say goodbye. When she left me, I was down in my luck (gitaarrrr!) Oh yes I was!” Dan borrelt de slappe lach bij mij al op, en het wordt helaas alleen maar erger, want werkelijk alle bluesclichés komen hier langs. Doorsnee elektrieke blues dus, echt van dertien in een dozijn, die maar in twee nummers even beter wordt als de organist, ene John Lee, even echt los mag gaan. Dan ga je als luisteraar toch even recht zitten. Verder is het allemaal niet echt slecht, maar wel tamelijk slaapverwekkend.

 


Mahala Rai Banda – Ghetto Blasters – Asphalt Tango Records 

Goran Bregovic legde met zijn muziek voor de films van Emir Kusturica de grondslag voor een opleving van Balkanmuziek. Er waren altijd wel bands actief, maar die waren vooral erg traditioneel en braafjes, en daardoor weinig opwindend. Bregovic bracht met name de opwinding terug in deze muziek, en Roemeense bands als Taraf de Haïdouks en Fanfare Ciocarlia profiteerden daarvan – er werd met hernieuwde energie en een frisse aanpak spannende muziek gemaakt, waarin de blazers vaak centraal stonden. Mahala Rai Banda zou je kunnen beschouwen als een soort van samensmelting van de samenstelling van de twee eerder genoemde bands – blazers gecombineerd met een sterke ritmesectie. Het resultaat is precies wat je kunt verwachten, dat wil zeggen energiek, opwindend en zeer dansbaar. Muziek voor feesten en partijen, maar wel altijd met een melancholieke ondertoon. Hier wordt met hoorbaar veel plezier en een ontembare energie een opwindend muzikaal feest gebouwd, en de producers van Asphalt Tango hebben het bovendien perfect vastgelegd. Een aanrader!