cd-recensies
Amy Farris – Anyway – Yep Roc Yep 2071
Vioolspelende protégé van Dave Alvin.
Amy Farris klinkt als een kirrend kindvrouwtje dat steeds op de verkeerde mannen valt. Curieus genoeg bevestigt ze dat beeld door halverwege deze cd te zingen dat haar hart zo gemakkelijk gebroken wordt doordat ze steeds de verkeerde mannen lijkt aan te trekken. Gelukkig voor haar heeft Dave Alvin zich over haar ontfermd, en dat wil zeggen dat hij niet alleen haar album geproduceerd heeft, maar dat hij er ook een prima partij gitaar op speelt, en een uitstekende band verzameld heeft die redt wat er te redden valt. Meesterdrummer Don Heffington bijvoorbeeld zorgt ervoor dat menig nummer boven de middelmaat wordt uitgetild. De zwakke schakel op deze plaat is Miss Farris zelf, die live hoogstwaarschijnlijk een ramp is, want hier zingt ze al regelmatig onzuiver en zwabberend. Over haar vioolspel kunnen we zeggen dat het erg interessant staat, maar dat niet iedereen met evenveel talent gezegend is. Wat overblijft is een redelijk gevarieerde plaat die instrumentaal op momenten best te genieten is, met een aantal aardige liedjes (voor een deel samen met Alvin gepend), en dat alles met een hoofdrolspeelster die ver onder de maat blijft. Dave Alvin had zijn energie en tijd beter aan een talentvollere dame kunnen wijden.
Arno Adams – Ich weit dasse d’r bus – Inbetween Records LRCD 001
Limburgse sombermans
Voor liefhebbers van het sombere singer/songwriter repertoire heeft de Limburger Arno Adams een prima plaat afgeleverd. Stemmig, mooi gearrangeerd, mooie liedjes, donker gezongen met een fraaie stem. Maar jongens, wat is de man somber… Er is nergens ook maar een lichtstraaltje te bekennen, en waar iemand als Leonard Cohen af en toe een achtergrondzangeres inzette om de zaak een tikkeltje lichter te maken is het bij Adams een en al ellende. Als luisteraar zul je dus stevig in je schoenen moeten staan om zelf niet gedeprimeerd te raken van deze plaat. Het Limburgs is overigens heel goed te volgen, ook al ontbreekt een tekstboekje. Ik weet nu dat je er bent, Adams, maar veel vrolijker werd ik daar niet van.
Chris Stamey – Travels In The South – Yep Roc Yep 2033
Stevige intelligente Americana
Chris Stamey weet heel goed wat hij wil – stevige, intelligente, soepele popmuziek maken. Op het eerste gehoor denk je dat je te maken hebt met een soort geoliede middle-of-the-road Americana, maar dan hoor je ineens een eigenaardig gitaarloopje, een bijzondere wending en een wonderbaarlijk mooie parelende pianosolo, terwijl de muziek soepel doordendert. Als Stamey je aandacht dan goed te pakken heeft hoor je steeds meer – vleugjes Beach Boys in de vocalen, abrupte maar perfecte eindes, terwijl de start van het volgende nummer je weer volledig op het verkeerde been zet. En dan zijn er, naast allerlei andere verborgen details, bijvoorbeeld de tinkelende belletjes in In Spanish Harlem die zeer subtiel refereren aan het Spanish Harlem van Ben E King. En dat alles wordt met groot zelfvertrouwen en met grote overtuigingskracht neergezet met een volledig op stoom staande band die perfect op elkaar ingespeeld is, zonder dat het resultaat te gladjes wordt. Robuust en toch subtiel en geraffineerd. Perfect gespeeld, perfect gezongen, en toch spannend.
Chumbawamba – Un – Edel – 0153942ERE
Britse punkfolkers lijken iets milder geworden.
In de Britse folk zat altijd al een zeer maatschappijkritische stroming die met een agressievere punkachtige folk aan de weg timmerde. De Oysterband en Chumbawamba zijn daarvan bij het grote publiek het bekendst geworden. Chumbawamba had jaren geleden zelfs een grote hit met het krachtige Tubthumpin’. De groep bestaat nog steeds in dezelfde bezetting en lijkt op het eerste gehoor wat milder geworden, maar schijn bedriegt, want de teksten zijn nog even kritisch en fel, en de muziek klinkt weliswaar wat minder agressief, maar is nog even inventief. Er wordt fraai gesampled, gescratcht, gerapt, maar ook melodieus gezongen, en een liefklinkend liedje blijkt dan ineens over “pissing in the wine” te gaan.
Al met al is de groep gegroeid, hechter geworden, nog beter op elkaar ingespeeld, terwijl er genoeg spannends gebeurt op zowel muzikaal als tekstueel gebied. We weten dat goede muziek beter wordt als je er vaker naar luistert, maar hier geldt dat ook voor de groep zelf – Chumbawamba lijkt met elke plaat beter te worden, terwijl ze aan scherpte niets verliezen. En nog een aspect dat hier zeker niet ongenoemd mag blijven – ze hebben gevoel voor humor. Het is daardoor ook nog eens een erg vrolijke plaat geworden. Met deze plaat kunnen de fans weer even vooruit, en voor degene die de groep niet kent is het een prima startpunt.
Colin Blunstone – Echo Bridge – Big Beat CDWIKM 238
Mierzoete softpop
Colin Blunstone kan verrassend goed uit de hoek komen, als hij de juiste vriendjes om zich heen verzameld heeft. Hij heeft een prachtige hese stem die het geluid van de Zombies voor een belangrijk deel bepaalde. Maar bij Blunstone gaat het net als bij een Art Garfunkel: als hij met de verkeerde muzikale vriendjes aanpapt wordt het al snel bombastisch en mierzoet. Een hernieuwde samenwerking met zijn oude Zombiesmaatje Rod Argent leverde een tijd geleden een verrassend sterke cd op. We hoopten op een even sterk vervolg, maar dat valt helaas nogal tegen. Bombastisch, overgeproduceerd, mierzoet en bij vlagen loodzwaar, dat is deze Echo Bridge. Waarmee Blunstone helaas aantoont nog steeds niet op eigen benen te kunnen staan.
Contradanza – Mar de fondo – galileo – www.contradanza.net
Contradanza is een akoustische folkband die vanuit Sevilla opereert. Met die omschrijving doe ik ze echter schromelijk tekort. Je kunt duidelijk horen dat hier een paar zeer ervaren muzikanten bij elkaar zitten, die zowel in de folk als in de folkrock, de klassieke muziek, de keltische muziek en de jazz hun wortels hebben liggen. Het gevaar met dit soort bands is het Chieftains-effect – dan heb je een band die muzikaal zeer goed is, maar aan de andere kant zo traditioneel, en zo braafjes, dat het bijna slaapverwekkend wordt. Daar is hier gelukkig geen sprake van, vooral dankzij de uitermate geïnspireerde zang van Ricardo de Castro. Het doet daardoor, hoewel het om heel andere muziek gaat, onwillekeurig denken aan de samenwerking van Van Morrison met de Chieftains – dat pakte ook zeer goed uit, doordat Van de muziek net dat rauwe randje meegaf dat het uittilde boven alleen maar technisch goed. Hier hoor je dat ook. Er wordt zeer goed en zeer geïnspireerd muziek gemaakt, en op sommige momenten kun je bijna niet geloven dat je maar vier mensen hoort (al zingen en spelen er op momenten ook gasten mee, waarvan we de fraaie tweede stem van Isa Ramirez nog even willen roemen).
De Castro is de spil van de band, niet alleen vanwege zijn bijzondere zang, maar ook omdat hij de meeste nummers schreef en alle andere nummers arrangeerde.
Ook dit is weer een “groeiplaat”, wat wil zeggen dat hij bij elke draaibeurt beter wordt, doordat je steeds weer nieuwe dingen ontdekt in de fraaie gelaagdheid van de muziek, die overigens overal mooi transparant blijft. Het is als met een Perzisch tapijt: het is pas echt af als er een oneffenheid in is verwerkt, en die oneffenheid is hier de zang van de Castro.
Ik wil ook nog even zeuren over een onbetekenend detail: het is jammer dat de groep zo’n suffe hoes heeft laten maken voor deze cd – ik moest bijvoorbeeld ook even zoeken voor ik ontdekt had dat “Contradanza” de naam van de band was, en “Mar de fondo” de titel van de cd. Nu weet ik wel dat het om de muziek gaat, toch is het altijd plezierig als de verpakking ook in orde is.
Denison Witmer – Philadelphia Songs – Bad Taste Records – BTR78
Sombere singer/songwriter
Het is voor een singer/songwriter niet gemakkelijk om op te vallen tegenwoordig. Je maakt mooie liedjes, hebt een aardige zangstem, speelt redelijk gitaar en een beetje piano, en dan? Maar eens even kijken welke collega’s succes hebben en een beetje die richting op gaan leunen, dat is wat de Amerikaanse Denison Witmer lijkt te doen. Als zijn belangrijkste invloeden noemt hij Graham Nash en Jackson Browne, maar helaas heeft hij van beide eigenlijk alleen de zwakke kanten wat uitvergroot. Zo eindigt dit album met een zeurderig nummer waarbij hij, net als Nash ooit voor de grap deed, alleen de zwarte toetsen van de piano spaarzaam bespeelt. Het sombere van Jackson Browne wordt bij Witmer nog enkele graden somberder, waardoor de plaat van begin tot eind een beetje doorneuzelt. Er zitten wel een paar mooie liedjes tussen, en er wordt op momenten ook fraai gitaar gespeeld, maar de behoefte om als een serieuze liedjeszanger over te komen smoort de hele zaak. Halverwege de plaat, die gelukkig maar een half uurtje duurt, heb je de neiging om te roepen: man, zeur toch niet zo! Tja. Misschien weet Witmer zich in de toekomst wat los te maken van zijn grote voorbeelden, maar ik vermoed dat hij het nooit tot de eregalerij zal schoppen.
Dexter Romweber – Blues That Defy My Soul – Yep Roc Yep 2072
Dexter heeft zijn naam niet echt mee, en zijn uiterlijk eigenlijk ook niet. Op het hoesje zien we een nette, mollige dertiger die wat slordig met een viltstift zijn naam op het hoesje heeft geschreven. Dat ziet er al een beetje knullig uit, en als je de cd dan opzet hoor je een ouderwets rock ‘n’ roll-bandje dat enigszins gammel en rammelend op gang komt. Een feestorkestje voor kleine zalen, denk je. Maar als je wat beter luistert hoor je dat deze rammelende halve rockabilly verdomde goed in elkaar steekt. Als een oude trein die te hard over een slordig spoorbaantje dendert, maar dan wel met een machinist die precies weet wat hij doet, en die er ook zeer duidelijk erg veel lol in heeft. Aanstekelijke muziek, die je als luisteraar bij elk nummer wat enthousiaster maakt. Muziek ook waar je niet bij stil blijft zitten, maar die je precies de juiste danskriebels bezorgt. Vrolijkmakende muziek ook, en daar hebben we bij tijd en wijle ook behoefte aan. Go Dexter, go!
Gabriel Gordon – Gypsy Living
De titel van deze cd is ietwat misleidend, want het gaat hier absoluut niet om zigeunermuziek. Gabriel Gordon is een Californische singer/songwriter die een prima band om zich heen verzameld heeft van mannen die allemaal een indrukwekkende staat van dienst hebben. Er wordt stevig gespeeld, dus dat gedeelte is dik in orde. Wat minder in orde is het feit dat Gabriel een zoeker is die geen idee heeft wat hij zoekt, en daardoor teksten produceert die uitblinken in pseudodiepzinnigheid en vage semi-waarheden. Je ziet zijn fans al zitten, zwaar blowend, tegen elkaar uitroepend dat deze gast toch wel erg diepe teksten heeft. De wat extatische, interessantdoenerige manier van zingen die er blijkbaar bij hoort gaat na een paar nummers ook hevig irriteren, en dat is jammer, want op het eerste gehoor gaat het om een prima plaat. Alleen wordt deze niet steeds beter na elke draaibeurt, maar integendeel steeds irritanter. Een dieptepunt is “Falling into you” dat helaas niet letterlijk bedoeld is. Het steeds maar weer herhalen van toch al niet sterke refreintjes gaat dan ook danig op de zenuwen werken. De eerdere twee cd’s van deze Californische ziener laten wij dan ook aan ons voorbijgaan.
Greg Brown – Honey In The Lions Head – Trailer Records TR0035
Superieure liedjeszanger
Greg Brown is vooral bekend als singer/songwriter, al is het moeilijk voorstelbaar dat iemand anders zijn liedjes net zo intens kan brengen als hijzelf. Op zijn eigen Red House-label heeft hij de afgelopen twintig jaar ruim twintig albums uitgebracht die in de wereld van de singer/songwriters niet onopgemerkt zijn gebleven. Er is ook al een tribute-cd verschenen waarop een reeks eminente vrouwelijke collega’s zich aan zijn liedjes waagt, met wisselend resultaat, want, als gezegd, niemand zingt zijn liedjes zo intens en met zoveel overtuigingskracht als Brown zelf.
Nu is er dan op zijn sublabel Trailer een tweede cd met covers verschenen, en Brown heeft zich op dit album gewaagd aan nummers die eigenlijk al door iedereen opgegeven waren omdat ze tot kampvuurrepertoire gedegradeerd zijn. Greg Brown weet die liedjes zo overtuigend naar zijn hand te zetten dat het echte Greg Brownliedjes worden, met zijn warme zware bariton en een spaarzame maar zeer effectieve begeleiding van gitaar, bas, fiddle, banjo en mandoline. Hij heeft soms het timbre van Johnny Cash, maar dan zonder diens houterigheid. Liedjes als Old Smokey of The Foggy Foggy Dew zijn bijna onherkenbaar, maar hij zorgt er wel voor dat je er misschien wel voor het eerst echt naar gaat luisteren. Een niet geringe prestatie. En het enige nummer dat hij zelf schreef, Ain’t No One Like You, past er naadloos tussen.
Kevin Cook – Western Union – Flap-Jack Records cm-88
Kevin Cook is een Canadese singer/songwriter die nog het meeste doet denken aan een vroegere buurman van me. Een aardige, sympathieke, maar onopvallende jongen, die niet zo nodig in de spotlight hoefde. Een jongen die ik eigenlijk pas echt miste toen hij verhuisd was. Want zeg eens eerlijk: hoeveel aardige, bescheiden, leuke mensen ken jij in je directe omgeving? Maar het zijn wel de mensen die het verschil uitmaken tussen een gewone straat en een aangenaam gezellige straat. Kevin Cook is ook zo’n man, die onopvallend in zijn eigen hoekje heel relaxed zijn ding staat te doen, of er nu mensen naar luisteren of niet. Zijn cd-hoesje is zandkleurig, met een zandkleurige foto van hemzelf, en hij zingt ergens dat hij het liefst in de achtergrond zou willen opgaan (“Sticking to the backwoods, trying to blend into the scenery, hidin’ out up here in the high country”). Je hebt daardoor bijna de neiging hem over het hoofd te zien, tot je blijft staan om eens goed te luisteren. Dan blijkt dat hij niet alleen heel rustig en kalm zingt, maar vooral ook erg goed, en dat hij fantastisch gitaar speelt, al knalt het niet scheurend uit de boxen. Hij wordt dan ook nog bijgestaan door twee vrienden die zich al net zo bescheiden opstellen, maar die precies goed, rustig maar toch scherp, aanvullen: Rusty Reed op mondharmonica en Cam Neufeld op mandoline. Een juweel van een plaatje, dat alleen even wat aandacht nodig heeft om te gaan glanzen.
Kevin Deal – The Lawless – Blind Nello Records
The Lawless is de vierde cd van de Texaan Kevin Deal. Geproduceerd door de levende Texaslegende Lloyd Maines. We zitten hier nu al drie weken te piekeren – hoe te schrijven over een cd die “gewoon goed” is. Dus bleven we hem maar draaien hier, om maar een aanknopingspunt te vinden. En toen gebeurde, wat er met echt goede platen eigenlijk altijd gebeurt. Je merkt dat je liedjes van de plaat loopt te zingen en te fluiten, en je bent vrijwel ongemerkt toch zeer gehecht geraakt aan de muziek van deze gast.
Kevin Deal doet denken aan John Prine en Steve Earle, maar heeft niet als zij een stem die er echt meteen uit springt. Hij doet denken aan John Hiatt en vooral ook aan Tim O’Brien, die ook een in eerste instantie onopvallend stemgeluid heeft waar je toch aan verslingerd kunt raken. Deal speelt bovendien een knap stukje mondharmonica dat je meer bij oerblues zou verwachten, maar dat hier mooi op zijn plaats valt. Er wordt ook door de begeleiders overigens fraai en geïnspireerd gespeeld, in een stijl die ergens tussen bluegrass en folkrock inhangt. Noem het voor mijn part Americana. Het labeltje doet er nooit zoveel meer toe als je een plaat eenmaal in je hart gesloten hebt. Mooie muziek, dames en heren, maar neem er even de tijd voor.
Een extra vermelding verdient nog Terri Hendrix die op een paar nummers de perfecte harmony vocals aflevert. Mooimooi.
Klément Julienne – Panamerican – Dreyfus FDM 36239-2
Franse soft-jazz
Jazz is weer helemaal terug, en dan vooral de softe variant die tegen de lounge aanhangt. Op het eerste gehoor is Panamerican van het Franse duo Klément Julienne ook weer zo’n aangename achtergrondmuziekplaat waar je meestal maar half naar luistert. Toch is deze combinatie van softjazz, lounge en zuidamerikaanse ritmes bij nadere beschouwing aanzienlijk leuker. Er gebeurt een boel onder de oppervlakte, en met name de spannende en gevarieerde ritmesectie maakt deze plaat van Joseph Guigui en David Dahan tot meer dan achtergrondmuziek. Interessante muzak, zou je het kunnen noemen. Zeker als je hem wat harder draait dan je in eerste instantie geneigd bent te doen is dit een zeer fascinerend album, met veel meer diepgang en verrassende details dan je eigenlijk verwacht.
Meanflower – …a distant episode – offset records
Meanflower is een familieband die rustig voortkabbelende countryrock maakt. Dave McCormack is de frontman die ook bijna alle nummers van deze, hun debuut-cd, geschreven heeft. Hij speelt gitaar en neemt de solozang voor zijn rekening. Zijn broer Tom McCormack speelt accordeon en toetsen en zingt de tweede stem, terwijl Mike McCormack het slagwerk voor zijn rekening neemt. Ene Lewis Harris tenslotte bespeelt de bas en een vlaggemast (?). Het voordeel van rustig voortkabbelende muziek is dat ze altijd prima als achtergrondmuziek te gebruiken is, het nadeel dat ze vaak wat moeizaam haar geheimen prijsgeeft. Nu weten we allemaal zo langzaamaan dat de beste muziek enige tijd nodig heeft. Het duurt altijd even voor je een plaatje echt kunt beoordelen, en dat gold ook hier. Na een paar draaibeurten begin je al wat meer waardering op te brengen voor de ingetogen arrangementen, waarbij vooral de slagwerker mooie dingen doet. Toch is het me allemaal net iets té spaarzaam, waardoor de groep de indruk wekt het allemaal nog niet helemaal in de vingers te hebben. De liedjes zijn ook niet allemaal even sterk, en de stem van Dave is wel erg gewoontjes, en dat wordt niet voldoende gecompenseerd door de bij vlagen mooie samenzang. Een groep die in potentie wel ergens toe in staat is, zou ik zeggen. In de gaten houden, want hier zit vast wel groei in. Voor deze cd geldt: aangenaam, maar niet opzienbarend.
Michael de Jong / 23, Rue Boyer / Corazong 255 044
Michael de Jong is niet bepaald het zonnetje in huis. Zoals je aan de hoesfoto al kunt zien heeft de Amerikaanse Nederlander (die dankzij een Franse moeder maar liefst drie paspoorten heeft) een zwaar leven achter de rug. Ook aan de muziek kun je horen dat hij zichzelf kapotgezopen, gespoten en gesnoven heeft. Deze live-cd laat horen waar dat toe leidt. De Jong klinkt alsof hij zich krampachtig vastklampt aan het laatste en enige dat hij nog heeft – zijn muziek. Je hoort een man en zijn gitaar, die vooral zeer persoonlijke eigen liedjes speelt, en die het in die liedjes regelmatig uitschreeuwt van ellende. Je moet daar tegen kunnen. Voor iedereen die van echte sombere blues houdt en die zelf stevig in zijn schoenen staat is deze cd een prachtplaat. De Jong heeft niet echt een mooie zangstem, maar maakt dat meer dan goed door de intense manier waarop hij krast aan je ziel.
In een van de liedjes beklaagt hij zich erover dat mensen in het gewone leven niet naar hem luisteren. Ik kan me daar wel iets bij voorstellen, want na beluistering van de plaat doemt het beeld op van een onaangename, onbetrouwbare junk, die met een tandeloze bek om je aandacht bedelt. Zonder zijn muziek, die regelmatig door merg en been gaat, zou dat beeld overheersend zijn. Gelukkig heeft Michael de Jong dan toch juist die muziek, waar hij zich met alle macht aanvastklampt, en dat maakt uiteindelijk de meeste indruk.
Quiet Loner – Secret ruler of the world – Circus65 Records CIRC65CD006 – www.quietloner.com
Quiet Loner is de Engelse singer/songwriter Matt Hill die zich verdekt heeft opgesteld in een soft-countrygroep met de naam Quiet Loner. Dat levert op hun debuutalbum een aangenaam, elegante Engelse variant van country op, die op momenten mischien wat al te rustig doorkabbelt. Nick Drake meets The Flying Burrito Brothers, zoiets. Prettige muziek die er niet echt uitspringt, al raak je na een aantal draaibeurten steeds meer overtuigd van de kwaliteit van deze gasten. De dame die op momenten de backingvocals verzorgt tilt de muziek dan weer net naar een hoger niveau; de zanger zingt relaxed, maar soms bijna op het saaie af. Toch is het uiteindelijke oordeel: een zeer aangename cd, die, zoals dat bij goede muziek hoort, steeds beter wordt.
Roger Hubbard – Danger Deep Mud – Deep Mud Records 0103-2
Roger Hubbard is een Engelse zanger/guitarist die in eigen beheer een cd heeft uitgegeven waarop hij een aantal oude bluesnummers speelt van Willie McTell, Robert Johnson, Skip James en Bo Carter. Daarnaast een Dylancover en een nummer van Litle Feat en twee eigen nummers. Wij vinden het altijd zeer prijzenswaardig als mensen de moeite nemen om het oude blues-erfgoed nieuw leven in te blazen, maar Hubbard laat hier zien dat zoiets ook een hachelijke onderneming kan zijn. Je moet wel van heel goeden huize komen als je Skip James of Robert Johnson wilt evenaren. Want voor minder hoef je het niet te doen, vinden wij. Wij hebben in ieder geval geen enkele behoefte aan tweederangs uitvoeringen van prima songs. Nu is Roger Hubbard een prima gitaarspeler, die op zijn slide zeer uitstekende dingen presteert. Het bezwaar ligt vooral bij zijn zang. Hij is bepaald geen sterke zanger, maar bij een nummer als “My pencil won’t write nomore” wekt hij bovendien sterk de indruk dat de dubbele betekenis van dat lied volledig aan hem voorbijgaat, zo volstrekt bloedeloos is zijn versie.
Het is net als bij grootheden als Leo Kottke of John Fahey – virtuositeit op zich is niet voldoende, er moet ook een vonk overspringen, zeker bij dit soort muziek. Misschien dat gitaarliefhebbers de ongeïnspireerde zang voor lief nemen, voor mij zorgt die zang er toch voor dat deze cd niet meer dan een krappe “voldoende” krijgt.
Sammy Sadler – Hard on a Heart – Tri Records TR 57161
Sammy Sadler heeft alles om in Amerika een grote ster te worden. Hij begint met in het cd-boekje God zeer uitgebreid te danken, hij heeft het uiterlijk van een mollige Frans Bauer en hij maakt gladde middle-of-the-road country. Nu ben ik niet principieel afkerig van religieus getinte muziek. The Swan Silverstones of Sister Rosetta Tharpe brengen hun ruige gospels zo overtuigend dat zelfs ik af en toe halleluja roep. Maar de muziek van deze huichelachtige gladjanus is allesbehalve overtuigend, en dus niet aan mij besteed. Eén pluspuntje slechts bij deze cd – hij duurt maar een half uurtje.
Sharon Tandy – You Gotta Believe It’s… – Big Beat CDWIKD 233
Sixties blue-eyed soul freakbeat girlpopdocument.
Sharon Tandy was een Zuidafrikaans Joods meisje dat op haar achttiende met haar vriendje in 1964 mee naar Londen ging in de hoop op een muzikale carrière. Het vriendje, Frank Fenter, werd haar eerste echtgenoot en manager. Hij maakte bliksemsnel carrière, en daardoor zag het er voor haar ook veelbelovend uit – een contract met Atlantic en later Stax, opnames met de legendarische groep Fleur de Lys en met Staxmensen als Isaac Hayes en Steve Cropper. Succes bleef echter uit, en Tandy vertrok in 1970 weer naar Zuid Afrika.
Op deze cd kun je goed horen waarom ze het nooit gemaakt heeft. Tandy kan zingen, dat is het probleem niet, en haar backing bands zijn steeds meer dan prima in orde, maar de platenmaatschappij wist blijkbaar niet goed wat ze met deze meid aanmoesten, waardoor er gezwalkt wordt tussen girlpop, freakbeat en blue-eyed soul. Tandy wist het zelf blijkbaar ook niet goed, want ze komt nergens echt overtuigend over, al zijn er een paar prima nummers als Our Day Will Come en Stay With Me, maar die zijn vooral memorabel vanwege het snoeiharde gitaarwerk van Bryn Haworth van Fleur de Lys. Hij levert ook nog een heel fraaie, zeer opwindende solo van bijna een volle minuut af in Hold On.
Een aanrader voor liefhebbers van Fleur de Lys, en zeker ook interessant als document van een obscuur stukje sixties.
Steeleye Span- They Called Her Babylon – Park Records PRKCD70
Om eerlijk te zijn was ik Steeleye Span uit het oog verloren. Ik bleek nog vijf oude lp’s in de kast te hebben staan, waarvan de meest recente uit 1980 stamde, en die had ik al in geen twintig jaar meer gedraaid. En nu is daar het nieuwe album. Mijn verwachtingen waren niet echt hoog gespannen – ik had een wat uitgebluste band verwacht, ver over het hoogtepunt heen. Te zeggen dat dat alleszins meeviel is wellicht het understatement van het jaar, want we hebben hier te maken met een fantastisch album van een perfect op elkaar ingespeelde, strakke en toch warm klinkende folk-rockband. Er worden nog steeds traditionals opgepakt waar nieuw leven ingeblazen wordt, naast nieuw zelfgepend materiaal dat daar absoluut niet voor onder doet. Wat me vooral aangenaam verraste is de fantastische zang. De band bestaat nog steeds uit dezelfde kern – Maddy Prior, Peter Knight, Ken Nicol en Rick Kemp, en die vier kunnen niet alleen alle vier prachtig zingen, ze zingen ook nog eens zeer strak en spannend meerstemmig, subtiel en stevig tegelijk. En dat is nog lang niet alles, want er wordt niet alleen zeer hecht, maar ook bijzonder inventief gemusiceerd, met onverwachte solo’s die prachtig verweven zitten in het geluidstapijt dat de band soepel neerzet. De drummer is zeer vast, maar daarnaast ook flexibel, de gitarist kan fluisteren en scheuren, de fiddler doet dingen die de traditie ver ontstijgen en de zangers zingen stevig en toch ingetogen. En samen hebben ze wat mij betreft met voorsprong de beste folkrockplaat van het jaar gemaakt.
Ik realiseer me wel dat ik nu wat heb in te halen, want ik ga uiteraard al die platen die ik per abuis gemist heb (dit is, als ik goed geteld heb, hun vijfentwintigste album) terug ontdekken. Voorlopig geniet ik nog heel even van deze, hun prachtige laatste.
The Hucklebucks – Hip Shakin’ Woman – www.thehucklebucks.com
Jump Blues noemen ze het zelf, maar het deed mij ook sterk aan rockabilly denken, oftewel rock en roll met de hik. Maar de naam Jump Blues past wel, want deze vier mannen maken dan wel een soort stuiterrock, maar dan wel met een forse scheut blues erdoor gemengd. Ze spelen bovendien lekker laidback, terwijl de muziek ondertussen zo spannend in elkaar zit dat je er niet stil bij kunt blijven zitten. Vrijwel alle nummers zijn zelfgepend, maar als je dat niet weet denk je dat er een rij klassiekers gespeeld wordt. Klasse dus. Perfecte muziek voor een feest, maar met voldoende melancholie om boven simpele feestmuziek uit te stijgen. Een aanrader, dames en heren!
The Newbeats – Bread And Butter/Big Beat Sounds – Ace CDCHD 1006
Sixties novelty
Soms levert een duik in de poparchieven verrassende zaken op. Het Amerikaanse trio The Newbeats had welgeteld één wereldwijde hit en nog wat kleinere hitjes her en der. Die grote hit, Bread and Butter, was een typische novelty-song die het moest hebben van de gimmick, het komische effect van een forse blonde jongen die met zijn falset de hoogte in schoot en de twee donkere slanke broertjes naast hem die gewoon de harmony-vocals voor hun rekening namen. Een erg leuk call-and-responsenummer overigens, maar ik had het sterke vermoeden dat de muziek van het trio de uiterste houdbaarheidsdatum ruimschoots overschreden had. En dat is nu juist, verbazend genoeg, niet het geval. Niet alleen de hit klinkt nog fris, maar ook alle andere nummers van hun eerste twee langspeelplaten. De drie hadden niet alleen een goede hand van liedjes kiezen, ze maakten er ook elke keer wat leuks van, waardoor zelfs een nummer als Bye Bye Love fris gaat klinken. Wat me nog het meest verrast is dat de falset van Larry Henley nergens gaat vervelen of irriteren. Hij zingt dan ook vol overgave en durft af en toe lekker te scheuren. Dat geldt ook voor de anonieme begeleidingsband, die goed strak en op momenten lekker ruig speelt. Een aangename hernieuwde kennismaking dus, en Ace kondigt al een heruitgave van de rest van hun opnames aan, op twee volgende cd’s.
Tres Chicas – Sweetwater – Yep Roc Yep 2056
Americana meidentrio.
Caitlin Cary was voor velen de grote verrassing op de laatste aflevering van Blue Highways. Onze verwachtingen waren dan ook hooggespannen voor de cd die ze maakte met twee andere “chicas”, Tonya Lamm en Lynn Blakey. Dat valt helaas wat tegen. Het lijkt erop dat de dames hun sterkste nummers liever bewaarden voor hun soloplaten. Toch wordt er af en toe mooi samengezongen en is het al met al geen echte slechte plaat geworden. Maar middelmatig is toch niet goed genoeg. Ze doen ook net iets te veel hun best om zo mooi mogelijk muziek te maken, waardoor ze regelmatig tegen het saaie aanhangen. Helemaal aan het eind veer je dan nog even op bij het George Jonesnummer “Take The Devil Out Of Me”, maar dat kan dit album helaas niet meer redden.
Vinny Miller – On The Block – 4AD CAD 24024CD
Zelfverkozen dorpsidioot
Vinny Miller staat met pek en veren op het hoesje van zijn cd. Dat geeft al een beetje aan wat voor act hij heeft gekozen. Als je gaat luisteren denk je vooral aan Syd Barrett, de gestoorde frontman van de vroege Pink Floyd, die een soort van cultstatus heeft bereikt en daardoor is bijgeschreven in de randannalen van de popmuziek. Vinny dacht: dat kan ik ook, en gaat uitgebreid de gestoorde idioot uithangen, compleet met krijsend zingen en zingen als een kikker. Daartussen vind je nog wat donkere geluidscollages zoals we die van Brian Eno lang geleden al veel beter gehoord hebben. Idioten hoeven ook geen instrument te beheersen of echt te kunnen zingen – interessant en diepzinnig doen is genoeg, en dan vooral erg serieus en duister klinken. Helaas is het weer net niet erg genoeg om erbij in de lach te schieten, maar we zouden Vinny wel willen vragen op te houden met die onzin en gewoon te laten zien dat hij echt wat kan, want er schemert hier en daar toch iets van echt talent door de dramatisch bedoelde act heen.
Slaid Cleaves – Wishbones – Philo 11671-1238-2
Met Wishbones heeft Slaid Cleaves misschien wel de mooiste Americanaplaat van dit jaar gemaakt. Cleaves woont in Texas, al komt hij daar niet vandaan, maar hij schrijft liedjes die in een lange traditie passen. Liedjes met een verhaal, en hij zingt ze zo dat je ook, als vanzelf, naar dat verhaal gaat luisteren. Dat is opmerkelijker dan het klinkt, want meestal heb ik genoeg aan de muziek, en een zanger die je op zo’n onnadrukkelijke manier als Cleaves dwingt te luisteren is zeer zeldzaam. Cleaves heeft een aangename warme stem en zingt zeer laidback tegen een stevig countryrockbedje dat door producer Gurf Morlix voor hem gespreid wordt. Stevig en toch subtiel, moet ik zeggen, want alles is dienstbaar aan de liedjes, aan de kleine drama’s, aan de filosofische bespiegelingen en aan de fantastische blue yodel waar hij ons ook nog op trakteert. Een absolute aanrader, dames en heren!
De Europese distributeur gelooft blijkbaar ook in Slaid, want als je in de Benelux deze cd aanschaft krijg je er tijdelijk nog een tweede cd bij waarop te horen is dat deze man ook live meer dan uitstekend presteert. Snel naar de winkel dus, want veel beter maken ze ze niet.
Todd Snider – Live – Near Truths and Hotel Rooms
Todd Snider begon ooit als een soort kruising tussen Tom Petty en Jerry Jeff Walker, al had hij ook al in het begin een duidelijk eigen geluid. Na een paar platen had hij zijn draai helemaal gevonden, en bij het label van John Prine (Oh Boy) zit hij nu perfect op zijn plaats. Zijn laatste studioplaat, New Connection, was een meesterwerkje dat aan John Prine in zijn beste dagen deed denken, met name in de inventieve arrangementen en de schitterende teksten. Doordat die plaat juist door die fantastische arrangementen uitblonk waren we wat huiverig voor de nieuwe liveplaat waarop Todd alles zelf doet. Dat wil zeggen zingen, gitaarspelen, af en toe een beetje mondharmonica en een nummer op de piano. Maar het is een meer dan prima plaat geworden, die erg nieuwsgierig maakt naar een echt live-optreden van de man. Het bijzondere is niet dat het publiek zo enthousiast reageert, en ook niet dat hij tussen de nummers door zo gevat uit de hoek komt. Dat is allemaal mooi meegenomen. Maar als je een paar keer verschrikkelijk in de lach bent geschoten door de idiote teksten raakt het je dubbel zo hard als er ineens een intens treurig nummer tussen zit als Waco Moon (over een kennis die overlijdt aan een overdosis), waarmee hij niet alleen mij een brok in de keel bezorgt, maar zo te horen de hele zaal. En eigenlijk hebben ook de vrolijke nummers allemaal een licht melancholieke ondertoon, die, zo blijkt, in een live-concert nog beter tot zijn recht komt als op een fraai gearrangeerde studioplaat.
Aanschaffen dus, deze plaat, samen met New Connection, mocht je die nog niet hebben.
Hothouse Flowers – Into Your Heart – Rubyworks RWXCD05
Ierse Soulband
Sommige bands zijn live zo verschrikkelijk goed dat elk studio-album tegenvalt. Ik heb de Hothouse Flowers ooit een vlammend, intens live-optreden zien geven en bij elke cd hoop ik de intensiteit van dat optreden terug te vinden, maar helaas. Het lijkt wel of de Flowers het in de studio gewoon te mooi willen maken, waardoor het vuur ontbreekt. Er is niks mis met dit album – er staan mooie liedjes op, er wordt prima gemusiceerd en fraai gezongen, maar pas bij het laatste nummer veer je op omdat ze even echt los gaan. Het blijkt het enige live nummer op de cd te zijn. Ik vermoed overigens dat de cd voor iemand die de groep nooit live heeft zien spelen zeer genietbaar is, maar voor mij blijft de Hothouse Flowers toch vooral een fantastische live band die pas echt gaat vlammen als ze voor een publiek staan.
Susan Tedeschi – Wait For Me – Artemis/Rykodisc RCD17003
Blue-eyed blues
Susan Tedeschi heeft officieel pas twee platen gemaakt. Van de eerste, Just Won’t Burn, heeft ze, vooral via mond-tot-mondreclame, binnen de kortste keren vijftigduizend exemplaren verkocht. Nu zegt dat niet altijd alles over kwaliteit, maar Susan Tedeschi is echt een klasse apart. Haar tweede cd “Wait For Me” kwam anderhalf jaar geleden al in Amerika uit, maar wordt nu pas in Europa uitgebracht.
Ze is niet echt in een genre in te delen en vindt zelf dat ze “American roots”-muziek maakt. Blues, jazz, rock ‘n’ roll, country en folk hoor je allemaal terug in haar muziek. Ze kan fluisteren maar ook stevig uithalen en heeft een mooie, volle, ietwat gruizige stem. Bovendien speelt ze lekker scherp gitaar en heeft ze een hele goeie strakke band om zich heen staan. Ze doet nog het meeste denken aan Elkie Brooks op haar allerbest, of aan Bonnie Raitt.
Alleen houdt Tedeschi op deze, haar tweede plaat, het hoogste niveau een hele cd lang vol, wat je van Brooks niet kon zeggen. Ze maakt onmiskenbaar haar eigen muziek, die eigenlijk al de genoemde genres lijkt te overstijgen.
De lakmoesproef is altijd de interpretatie van bekende nummers. Don’t think twice van Dylan is een nummer dat zo langzaamaan doodgezongen lijkt. Bij de versie van Tedeschi ga je toch even rechtop zitten. Bluesy, intens, prachtig. De definitieve versie, wat mij betreft.
Tedeschi is getrouwd met Derek Trucks, een gitarist die bekend is van de Allman Brothers Band en van zijn eigen Derek Trucks Band. Met die laatste band speelt hij op een paar nummers mee, en op het ruim zeven minuten durende The Feeling Music Brings kun je niet alleen horen dat Trucks een fantastische gitarist is, maar ook hoe goed Tedeschi kan zingen en improviseren. Het duet dat ze aangaat met de gitaar van Trucks is fenomenaal, en doet je hevig verlangen naar een live-optreden.
Tedeschi is bijna te mooi om waar te zijn: een mooie vrouw die moeiteloos swingend en overtuigend de blues zingt, fantastisch gitaar speelt en ook nog eens prima songs schrijft. Een absolute aanrader dus. Draai het eerste nummer (Alone) van deze plaat maar eens, liefst op een stevig volume, en je bent onherroepelijk verkocht.
Een overzichtje van de recensies die ik de afgelopen maanden voor het Nederlandse muziekblad Heaven en het Belgische freezine RootsTown heb geschreven. In moors magazine gaat het vooral over muziek waar ik enthousiast over ben, hier zul je af en toe ook een uitgeproken negatieve recensie tegenkomen.
(27 mei 2004)