Axl Peleman – Dagget Wet – LC Music

Belgische dialectzanger

Axl Peleman is een BV, een Bekende Vlaming, en als zodanig ook zeer vaak op de Vlaamse televisiezenders te zien. Zijn muziek heeft daar gelukkig niet onder te lijden – Peleman zingt zijn liedjes onverstoorbaar in het plat Antwerps dialect, en weet daarmee de luisteraar op een ingetogen manier te raken, mede door de prachtige ingetogen arrangementen. Peleman speelt veel instrumenten (gitaren, bas, dobro, lapsteel, harmonica, ercussie en veel meer) zelf en wordt terughoudend maar perfect ondersteund door Frank van der Linden en een paar andere toppers. Peleman schrijft mooie, intelligente en gevoelige liedjes, en hij weet bijvoorbeeld op een verrassende manier Doe Maar’s klassieker Pa naar zich toe te trekken door het lied in het westvlaams te zingen, waardoor het een onverwacht sterk tweede leven krijgt. Dat is overigens de enige cover in een ongemeen sterk rijtje songs. Een zeer mooi plaatje.
****


Harry Manx & Kevin Breit – In Good We Trust – Stony Plain SPCD1320

Avontuurlijke bluesexcursie

Harry Manx maakte een paar schitterende platen waarop hij blues en Indiase muziek als vanzelfsprekend fuseerde, Kevin Breit bewees bij Norah Jones dat hij heel laidback kan spelen, en met zijn band The Sisters of Euclid dat hij ook rauwe en snoeiharde elektrische blues kan maken. Op deze duoplaat beginnen Manx en Breit met een lome, sensuele versie van Springsteens I’m On Fire, en die sfeer houden ze, met veel eigen nummers, een heel album vol. Laid-back, relaxed, maar met scherpe, rauwe, stroeve, stugge perfecte gitaarsolo’s die je toch elke keer weer op het puntje van je stoel brengen. Denk daar ook een vleugje Indiase muziek bij en je praat over een zeer bijzondere, spannende muzikale avontuurlijke reis. Luister maar eens naar het instrumentale titelnummer waarin een bluesriff op een magnifieke manier gecombineerd wordt met een merkwaardig mandolineorkest. Een subliem album waarin twee open geesten laten horen dat de grenzen van de blues op alle mogelijke manieren doorbroken kunnen worden.
*****


(If You Ain’t Got The) Do-Re-Mi

Smithsonian Folkways gaat gestaag door met haar perfect verzorgde archiefcompilaties. (If You Ain’t Got The) Do-Re-Mi (Songs of rags and riches) heeft als thema “geld” en levert een prachtverzameling kritische liedjes op, van Woody Guthry en Pete Seeger, en een aantal voortreffelijke maar onbekendere namen. Vijf kwartier topniveau. (SFW ***)


Fairport Convention – Moat On The Ledge – Live at Broughton Castle – Eagle ***
Fairport Convention – From Cropredy to Portmeirion – Eagle ***
Fairport Convention – XXXV (35th Anniversary Album) – Eagle ***½

Folkinstituut duikt in de archieven

Fairport Convention was in de eerste vijf jaar van haar veertigjarige bestaan een zeer invloedrijke folkband, die de Britse folk verfriste en vitaliseerde, en daardoor weer stevig op de kaart wist te zetten. Daarna heeft de band eigenlijk nooit een echt slechte plaat gemaakt, maar de verrassing was er wel een beetje af. Toch wist de band door het continu volhouden van een hoge kwaliteit tot een folkinstituut uit te groeien, met zelfs een zeer succesvol eigen jaarlijks festival. Uit de archieven zijn wat albums opgediept die nu voor de liefhebber van Britse folk voor een sympathiek prijsje te koop zijn. Twee livealbums, waarvan Moat On The Ledge uit 1981 de oude sterbezetting met Richard Thompson en Dave Swarbrick laat horen, terwijl “From Cropredy” het beste uit de wintertour van 1990 laat horen, met de oude rotten Dave Pegg, Simon Nicol en Dave Mattacks nog steeds going strong. Op XXXV zijn Nicol en Pegg overigens nog steeds van de partij, en op dit studioalbum laten ze horen dat ze nog steeds tot de onbetwiste top van de Engelse folk gerekend kunnen worden.


Hauschka – Versions Of The Prepared Piano – Karaoke Kalk

Avantgarde goes freakfolk

Als je deze cd van Hauschka opzet is de verwarring in eerste instantie groot – het lijkt of je een kind op een volledig ontstemde piano hoort spelen. Het zingende meisjestemmetje doet, tussen die merkwaardige muziek, wat denken aan de freakfolk van CocoRosie, maar Hauschka blijkt verderop toch wat beheerster en wat geraffineerder muziek te maken. Toch blijft het een wat onwennig huwelijk tussen serieuze minimalistische avantgarde en freakfolk. Als verderop de stemmen verdwijnen wordt de muziek wat minder freaky, maar zeker zo fascinerend. Open oren, veel aandacht en meerdere luisterbeurten helpen absoluut om deze onclassifieerbare muziek op zijn waarde te schatten. Het blijkt overigens om een remixproject te gaan, waarbij Volker Bertelsmann (= Hauschka) exact de juiste mensen heeft ingehuurd om aan zijn “Prepared Piano”-album een verrassende wending te geven.
***½


Mavis Staples – We’ll Never Turn Back – Anti

Souldiva bloeit met hulp van Ry Cooder

Ry Cooder heeft een fijne neus voor kwaliteit, en hij weet soul- en gospeldiva Mavis Staples hier tot grote hoogte op te zwepen. Dat heeft voor een deel te maken met het schitterende muzikale bedje dat hij samen met Jim Keltner voor haar spreidt, waarbij hij precies de juiste ruwe randjes weet te creëren. Staples heeft nog steeds een monumentale stem, waarin weliswaar de eerste barstjes hoorbaar zijn, maar waarmee ze hier nog een keer laat horen dat ze op haar zesenzestigste nog steeds een van de allerbeste soul- en gospelstemmen bezit, en dat ze je daar nog steeds diep mee kan raken. Het begint meteen al met Down In Mississippi, waarin Cooder haar op mandoline fabuleus ondersteunt, terwijl Ladysmith Black Mambazo meezingt. De cd is meteen ook een geschiedenislesje waarin Staples nog eens terugblikt op haar actieve leven in de civil rightsbeweging. Indrukwekkend. Luister maar eens naar nummers als het klassieke We Shall Not Be Moved of het mooie gejaagde 99½. Zowel Cooder als Staples laten horen dat ze nog lang niet op de automatische piloot spelen en zingen – er wordt nog steeds met volle inzet superieure muziek gemaakt op het scherpst van de snede.
****


Gary Lucas & Gods And Monsters – Coming Clean – Dawa Music DW-CD 010

Intelligente psychedelische gitaarrock

Liefhebbers van intelligente en toch stevige muziek moeten, sinds de dood van Zappa en de pensionering van Captain Beefheart, wat beter zoeken, maar bij voormalig Beefheartgitarist Gary Lucas komen ze weer volledig aan hun trekken. Lucas maakt iets toegankelijker muziek, maar er valt nog steeds genoeg te beleven. Talking Heads’ Jerry Harrison speelt keyboards en produceerde, Television’s Billy Fica drumt en Ernie Brooks van de Modern Lovers bast, terwijl New York Doll David Johansen als gast zingt. Een droomteam dus, en Lucas en consorten zijn bijzonder op dreef. Liefhebbers van het genre weten ook dat één keer draaien niet voldoende is, al knalt dit album er meteen lekker in. Lucas laat bovendien horen dat hij niet alleen snoeihard en vlijmscherp gitaar kan spelen, maar ook zeer subtiel en geraffineerd. Klasse!
****


Zeca Pagodinho – For Real – LC Music

Perfecte zonnige Braziliaanse zomerplaat

Dit is zo om en nabij Zeca Pagodinho’s twintigste album, en relaxter en beter heeft hij nog niet eerder geklonken. Zijn Braziliaanse “samba da pagode” is de perfecte zomerse swingmuziek. Vooral de licht hese, soepele zang van Pagodinho en het fantastische bandolimspel zorgen ervoor dat dit album met kop en schouders boven de gemiddelde Braziliaanse feestplaat uitsteken. Je moet ook hier aan carnaval, dansen en feest denken, maar de muziek is hier wel héél mooi, geraffineerd en stuwend tegelijk, gearrangeerd, met als gezegd een pracht hoofdrol voor de bandolim, de Braziliaanse mandoline. Muziek die elk genre overstijgt. Een absolute topper.
****


The Essential Blue Archive van SPV bevat een aantal hoogtepunten en een aantal heel aardige cd’s, zoals Whoopin’ The Blues van countrybluesduo Sonny Terry en Brownie McGhee. Prima, maar niet echt essentieel. Dat geldt ook voor My Blues van Percy Mayfield, een bluescrooner pur sang. (SPV, *** en ***)


Coulson Dean McGuinness Flint – Lo And Behold – Asadia ACAM 8142

Vergeten sixtiesjuweeltje.

Toen de folkrockband McGuinness Flint haar twee belangrijkste leden, de zangers, multi-instrumentalisten en songwriters Gallager en Lyle verloren, hadden ze even een probleem. Dat werd uitstekend opgevangen door een toentertijd vrijwel onopgemerkte plaat te maken met vrij obscuur Dylanmateriaal. Van Lo And Behold tot Tiny Montgomery en The Death Of Emmett Till zijn het nog steeds nummers die alleen echte Dylanfans zullen herkennen. De aanpak van Dennis Coulson (de leadzanger) Dixie Dean (bas, harmonica, cornet, zang, etc) Tom McGuinness (gitaren, banjo, accordeon, zang) en Hughie Flint (drums, percussie en zang) varieert van folky tot pubrock, maar klinkt nog steeds verrassend fris. Er wordt bevlogen gezongen, soms schitterend vierstemmig, en de arrangementen zijn scherp en raak. En het zijn niet alleen deze vier heren die laten horen wat ze waard zijn, ook Dylan’s unieke status als beste liedjesschrijver van de laatste halve eeuw wordt hier weer stevig bevestigd.
****


The Watersons – Frost And Fire – Topic
The Watersons – Sound, Sound Your Instruments Of Joy – Topic

Gouden ouwetjes van dé Engelse folkfamilie

De Watersons draaien al meer dan veertig jaar mee, en ze zijn “still going strong”. Op Frost And Fire uit 1965 horen we dat Lal, Mike en Norma Waterson toen al, samen met John Harrison, schitterend vierstemmig konden zingen. Ze revitaliseerden oud materiaal en veel kaler en puurder dan hier zul je het niet snel horen. Veel beter ook niet overigens, want de vier zingen niet alleen solo heel soepel en zuiver, ook vierstemmig kennen ze hun gelijken niet. Je hoort alleen die vier stemmen, met heel sporadisch een ondersteunende trom. Op Sound, Sound Your Instruments Of Joy uit 1977 neemt Martin Carthy de plek van Harrison in, maar ook hier overtuigt de groep opnieuw acapella op alle fronten. Ook hier maar één nummer met begeleiding, dit keer van blazers (Emmanuel), verder wordt er alleen maar puur, strak en scherp gezongen. Indrukwekkend, tijdloos en nog steeds prachtig.
*****


Pierre Courbois is een van de beste Nederlandse jazzdrummers, en Révocation, dat hij met zijn 5/4 Sextet live in het Bimhuis opnam bevat allemaal composities die in de ongebruikelijke vijfkwartsmaat worden gespeeld. Helaas levert dat toch niet echt opmerkelijke jazz op, meer een aardig doorsnee jazzalbum. (Challenge, **½)


EMI bracht twee cd’s uit met Franse pop, eentje met Franse meisjespop uit 1965-68 (La Belle Epoque), waarin tussen de niemendalletjes een paar lichtpsychedelische juweeltjes schuilen, en La Musique Du Moment, waaruit blijkt dat EMI, naast Benjamin Biolay, niet bepaald de interessantste Franse artiesten onder contract heeft. (EMI, **½ en **)


Richard Manuel – Whispering Pines – Live at the Getaway 1985 – Corazong
Rick Danko – Cryin’ Heart Blues – Corazong

Twee albums waar ik me op verheugde, omdat ik The Band altijd geweldig vond. Toch overheerste de treurigheid na beluistering van beide plaatjes. Verhelderend zijn ze wel, deze opnames van de twee beste zangers die the Band rijk was. Want blijkbaar gebeurde er binnen die groep van vijf knoestige mannen toch iets geheimzinnigs waardoor ze tot magische grote hoogten wisten te stijgen. En misschien moeten we achteraf dan toch constateren dat Robbie Robertson, de vaak beschimpte man in de schaduw, feitelijk de man was die ervoor zorgde dat de Band focuste en vlamde op een manier die zijn weerga niet kende. Richard Manuel dook al in een depressie nog voordat de Band zichzelf ophief, en Whispering Pines, dat de opnames bevat van een optreden in een kleine club in de toenmalige woonplaats van Manuel, is bijna te pijnlijk voor woorden. De man kan nauwelijks meer zingen, en speelt abominabel keyboards. Slechts bij vlagen is er de herkenning, als hij Tears of Rage zingt bijvoorbeeld. Maar die herkenning laat vooral triest horen dat de man nog maar een zeer vage schaduw was van de man die in de Band wel degelijk kon ontroeren en overtuigen. Hier is alleen nog maar sprake van krommende tenen en intense plaatsvervangende schaamte en gêne.

Rick Danko maakte na het einde van de Band een veelbelovend soloalbum, en nu komt Corazong met opnames die gemaakt zijn voor de tot nu nooit uitgebrachte opvolger van die plaat. Hij maakte die opnames met Blondie Chaplin en ze zijn, zeker in vergelijking met de triestigheid van Richard Manuel, niet echt slecht, maar als we gaan vergelijken met Band-opnames (en daar ontkomen we toch niet aan), dan is het allemaal zeer teleurstellend. Dat wil zeggen, tot de laatste vier nummers, die in 1979 live zijn opgenomen met Blondie Chaplin, Richie Hayward en Paul Butterfield. Dan weet Danko ineens weer echt te vlammen en komt hij dicht in de buurt van wat hij met zijn Bandmaten voor elkaar wist te krijgen. Die pittige uitsmijter zorgt ervoor dat we niet in Richard Manuel’s depressie worden meegezogen, maar dat we onze platenkast induiken om weer eens terug te grijpen op de klassiekers van The Band, want daar doen deze beide curiosa toch het meest naar verlangen. Kortom: alleen voor de allerfanatiekste fans.


Mike Bloomfield en Buddy Miles vormden het hart van Bluesrockjazzband Electric Flag. De twee platen die de groep uitbracht zijn nu op één cd verschenen. Aardig voor de archieven omdat de band vóór Blood Sweat & Tears en Chicago al een mix maakte van rock en jazz, maar ze hebben, ondanks een paar uitschieters, helaas de tand des tijds niet goed doorstaan. (SPV **½)


Louis Jordan – Jack, You’re Dead – SPV 49432 CD *****
Little Richard – He’s Got It – SPV 49412 CD *****

De geboorte van de Rock ‘n’ Roll

The Essential Blue Archive van SPV brengt in simpele kartonnen hoesjes cd’s uit de oertijd van de rock uit die de term “essentieel” met ere mogen dragen. De mooiste twee zijn van Louis Jordan, die in de jaren veertig en vijftig met een fikse reeks rauwe rhythm ’n blueshits de jukeboxen veroverde, en van Little Richard in zijn beginperiode. Jordan zit met zijn idiote teksten (Is You Is Or Is You Ain’t My Baby?), rauwe saxsolo’s en ruige stem al dicht tegen de rock aan, maar bij Little Richard kun je goed horen hoe de Jordan-kloon ineens de stap naar rock ‘n’ roll zet, met het nummer dat onlangs door Mojo tot invloedrijkste nummer van de twintigste eeuw werd gekroond – Tutti Frutti. Beide cd’s zijn één puur knallend feest van begin tot eind. En, inderdaad, essentieel! En bovendien zeer betaalbaar.


De Hackensaw Boys maken rootsy bluegrass, en dat doen ze ook op Look Out! weer met veel enthousiasme en speelplezier. Vrolijk, energiek, pretentieloos maar erg leuk. (Nettwerk ***½)


Gurf Morlix – Diamonds To Dust – Blue Rose BLU DPO0421

Zingende en schrijvende alleskunner

Gurf Morlix zou met dit album eindelijk als singer/songwriter door moeten breken. Met zijn gruizige stem en ijzersterke liedjes kan hij gemakkelijk de concurrentie aan met mannen als Slaid Cleaves of Todd Snider. Alles op dit sterke album deed Morlix zelf, behalve het drumwerk, daar huurde hij de fenomenale Rick Richards voor in. Voor de mondharmonicapartijen vond hij de al net zo sterke Ray Bonneville, en Patty Griffin mocht op de juiste plekken een tweede stem zingen. Americana van een superieure kwaliteit is het resultaat. Intelligente, bevlogen teksten, fraaie, zeer rake to-the-point-arrangementen, melodieën die blijven haken – alles aan dit album klopt. Een absolute aanrader.
****


15:15 – Stoned Love – Bang Music 051043

Nader Hamid is een Belg met Irakese ouders, Bai Kamara Jr is geboren in Sierra Leone, maar woonde vanaf zijn vijftiende in Engeland. Dit rockduo heeft België als uitvalsbasis gekozen, terwijl hun eerste album in Spanje is opgenomen. Hun wortels kun je nog een beetje voelen in hun muziek, maar feitelijk nauwelijks meer horen. Ze maken scherpe rock met folky kantjes en een oerbluesgevoel. En dat doen ze buitengewoon goed. Stevige liedjes, met een lichte melancholieke ondertoon, mooi robuust gebracht, met een mooi ruw randje. De zang doet af en toe wat aan Jimi Hendrix denken, en verder klinken er vooral oude elektrieke bluesmannen en hun spirit in door, hoewel de muziek allesbehalve oud en versleten klinkt. De liedjes gaan onder meer over een zus die het slechte pad kiest, over de verlokkingen van de alcohol en andere vrolijke ellende. Toch blijft de toon altijd licht en stevig, opgewekt bijna. Twee mannen die er duidelijk zin in hebben en die ons daar heerlijk van laten meegenieten. Een zeer mooi plaatje, dames en heren.


Axton Kincaid – Songs From The Pine Room – Free Dirt Records

Axton Kincaid is een vijfkoppige Americana-band uit San Francisco, en Songs From The Pine Room is hun debuut. Americana noemen ze het zelf, omdat de band een mix presenteert van country, folk en bluegrass, en we geen categorie “folky fusion” of iets dergelijks hebben, maar deze band klinkt dankzij de nadrukkelijk aanwezige steelgitaar meer country dan de gemiddelde americanaband. De band draait om Kate Howset, die de meeste nummers schreef. Liedjes over een caféhouder (“Who’s gonna pour my whiskey when you’re gone?”), over slechte gewoontes als roken (“The things that I do”), over verloren liefdes en andere ellende. Howset zingt ze zelf, vaak met Jennifer Daunt als tweede stem. Dat klinkt allemaal niet slecht, vrolijk en huppelend, maar de oppervlakkigheid ligt wel steeds op de loer. Het is allemaal net iets te losjes en te vluchtig. Er is eigenlijk maar één nummer waarvoor we helemaal om gaan: het prachtige, ingetogen “I wanna be adored”. Als we dit korte debuutalbum mogen beschouwen als een appetizer zou ik de band willen adviseren op die weg verder te gaan, want in dit nummer weten ze me echt te raken. Kortom – een band die nog moet groeien, en die zijn echte eigen geluid nog moet vinden.


Black Hen Music – 2007 Sampler

Soms is het wat frustrerend om als muziekliefhebber te erkennen dat je meer blinde vlekken hebt dan je zelf ooit vermoedde, maar aan de andere kant blijft er dan ook weer meer dan genoeg over om te ontdekken. Zo viel er een verzamelaar binnen van het voor ons tot dusver volstrekt onbekende Canadese label Black Hen Music, met daarop de ene aangename verrassing na de andere. Met zo’n verzameling taartpuntjes kun je weer maanden vooruit, want bijna alles op deze sampler smaakt naar meer, te beginnen bij de schitterende uitvoering van de gospelklassieker Didn’t It Rain door Jim Byrnes, die begint met een vrij traditioneel klinkend stukje acapella met handgeklap dat overgaat in een funky, swampy broeierige zuidelijke bluesfolk met vet orgel en scherpe fiddle en vooral verschroeiend mooie zang. En dat is nog maar het openingsnummer, dat mooi gevolgd wordt door twee andere regenliedjes. Jenny Whitely is een zelfbewuste jonge vrouw met een mooi jazzy singer/songwriternummer (Indoor Lightning) terwijl Photograph van Steve Dawson klinkt als een broeierig psychedelisch folkliedje. Ook verderop worden de grenzen van de folk mooi verkend met psychedelische arrangementen en vreemde combinaties (orgel en fiddle – mooi!) terwijl er ook echt traditioneel klinkende juweeltjes als Cemetaries Downtown van Old Man Luedecke tussen zitten. En Uncles of The Revolution combineren onder meer trompetten, slide en fiddle in het prachtige instrumentale Poor Poor Mr Bell. Verdere hoogtepunten noemen heeft geen zin (of kende u Shuyler Jansen al, of Don Rooke, of Zubot & Dawson?), want we hebben hier een platenlabel ontdekt dat een goudmijn aan interessante, verrassende en spannende folk herbergt. We zullen de gasten van Black Hen Music de komende tijd zeker gaan opzoeken om wat van dat lekkers aan te gaan schaffen. Een heerlijk vooruitzicht. Voorlopig genieten we nog even van deze prachtverzamelaar.


Bucky Halker – Wisconsin 2.13.63 Volume 1 – Revolting Records RR 2006-07

Als muziekliefhebber blijk je meer blinde vlekken te hebben dan je zou willen. Dit blijkt namelijk al de zevende soloplaat van Bucky Halker te zijn en ik had nog nooit van de man gehoord. Geheel onterecht, zo blijkt, want dit is een juweel van een album, met een reeks schitterende hoogtepunten. Dat begint meteen al met het jazzy openingsnummer Birdland Symphony, waarin een zeer jazzy viool (Johnny Frigo) en een xylofoon een nadrukkelijke rol spelen, met een Tim Buckley-achtig resultaat. Als we dan verder luisteren blijkt Halker vooral zeer gevarieerde Americana te maken, waarbij de arrangementen steeds toegespitst zijn op de liedjes – zo wordt Gun So Small een Mexicaans klinkend drama dankzij mariachitrompetjes, en wordt Ugly In That Frown een fraaie strakke, ruige rocksong met een mooie scherp scheurende gitaar (Halker zelf!) in de hoofdrol. Halker schrijft fraaie liedjes met intelligente teksten, en hij maakt er pakkende melodietjes bij, waardoor de mooi vertelde verhalen ook mooie liedjes worden die blijven hangen. Tussen de jazzy nummers, de texmex en de pure rock door krijgen we ook nog een paar echte countrynummers met steelgitaar en een paar folky nummers, plus hier en daar een ouderwets mooi gitaarduel. Die gevarieerdheid zal het wat lastig maken om een afgebakend publiek te vinden voor deze muziek, behalve natuurlijk als je geïnteresseerd bent in fraai gearrangeerde intelligente en toch gevoelige liedjes. Neem Fish On The Line, waarin Halker het voor elkaar krijgt Robert Zimmerman en Frankie Yankovic bij elkaar te brengen, en waarin je onder meer de volgende zin kunt horen: “What about that chubby guy named Buddha? He needs his feet off the ground, he needs a fish on the line”. Kortom: intelligente teksten, maar er mag zeker ook gelachen worden. Een mooi, verslavend groeiplaatje, dat een wat aansprekender titel en aantrekkelijker hoesje had verdiend. Wisconsin 2.13.63 verwijst overigens naar de highways die samenkwamen in de geboorteplaats van Halker: Ashland, Wisconsin, bij Lake Superior. “I had to take the highways 2, 13 and 63 and see what was out there”. Een mooi startpunt dus, voor deze Bucky Halker.


David Walters – Awa – !Ya Basta! Records

Stop Lenny Kravitz en Jamiroquai bij elkaar in een kamer, en roer door het resultaat nog wat Afrikaanse en Caribische ritmes en kleurtjes, voeg daar nog een beetje hiphop en electronische beats aan toe en geeft het geheel een folky uitstraling en je hebt ongeveer een omschrijving van de muziek van David Walters. Uitvalsbasis van de in Parijs geboren Walters is Marseille, maar zijn familie komt oorspronkelijk uit het Caraïbische gebied. Lichte, luchtige en tegelijk stevige muziek, zelfverzekerd ook. Soms heeft de muziek zelfs wat psychedelische, hypnotiserende trekjes, maar al met al kunnen we concluderen dat deze plaat staat als een huis. Alles valt bij deze man heel mooi op zijn plek, waardoor er een album is ontstaan dat bijna uit elkaar barst van de pure power, terwijl er in de naden en kieren, in de fantasievolle arrangementen, ontzettend veel te ontdekken valt. Dit is een man waar we ongetwijfeld nog veel meer van gaan horen. Een absolute aanrader.


Hayseed Dixie maakte van hardrock pittige bluegrass, en dat pakte vaak erg leuk uit. Op hun nieuwe album Weapons Of Grass Destruction is het allemaal net iets te veel een voorspelbare gimmick geworden. De inspiratie lijkt verdwenen, op een enkele uitzondering na. (Cookcd **½)


Little Pink – Gladly Would We Anchor – Night World NW06

Little Pink is de band van Mary Battiata, die niet alleen alle nummers op dit album schreef, maar die bovendien met haar stem het geluid van de band bepaalt. De muziek die we horen is echte singer/songwritersmuziek, al zoek je na het openingsnummer, het sterke Like A Wheel, vergeefs naar een pakkend refrein of een melodie die in het geheugen blijft haken. In eerste instantie lijkt de muziek daardoor wat voort te kabbelen, maar zoals wel vaker bij dit soort groeiplaatjes is er wat meer aandacht nodig van de luisteraar om de muziek op waarde te kunnen schatten. Battiata dringt zich ook bepaald niet op; haar zang zit niet ver van het fluisterzingen af – zacht zingen is het meer, onnadrukkelijk, terughoudend, soms zelfs bijna bedeesd. Toch heeft de muziek een zelfverzekerde uitstraling. Dat de zoemende, zacht ronkende rockgitaren wat bescheiden in het totaalgeluid van de band zijn weggemixt is eigenlijk niet echt een bezwaar, zeker niet als je de cd een aantal keren beluisterd hebt en de arrangementen al wat van hun geheimen hebben prijsgegeven. Als gezegd is dit een echt ouderwets goed groeiplaatje dat bij iedereen met open oren in goede aarde zal vallen.


Pete Minda – Long Way – El Monte Records elpm01

Americana uit Austin van een man die tegenwoordig in Brooklyn woont, en die doet denken aan de melancholieke singer/songwriters van een generatie eerder aan de westkust, als Warren Zevon of Jackson Browne. Folkrock met een popgevoel, met een beetje rock en soul erdoorheen geroerd. Pete Minda heeft een mooie, licht hese, maar niet echt opmerkelijke stem, de arrangementen zijn fraai maar niet meteen knallend. De rockgitaar is bijvoorbeeld wat weggemoffeld bij de mix, waardoor pas bij een volgende luistersessie opvalt hoe goed het gitaarspel (en het pianospel, de orgel, de drums) feitelijk is. Een vrij ingetogen album dat zijn geheimen, zoals wel vaker bij dit soort plaatjes, pas na herhaald luisteren blootgeeft. Een ouderwets groeiplaatje dus, met tien prima zelfgepende liedjes. Mooi.


Ruth Tafebe and the Afrorockerz – Holy Warriors – Comet/Planet Woo

Meesterdrummer Tony Allen en afrobeat-diva Ruth Tafebe maakten, met een bijzonder leuke swingende afrobeatband, een ouderwets klinkende plaat die tegelijk heel modern klinkt, met een mooie zelfverzekerde Tafebe als soulvolle zangeres in het midden. Het is niet alleen ongecompliceerde dansmuziek hier, hoewel die wel de overhand heeft. Het titelnummer, Holy Warriors, krijgt zelfs bijna psychedelische dimensies. De sfeer wordt dan een tikkeltje grimmiger, en ook verderop heeft de muziek wat theatrale, dramatische kantjes. Bij elkaar is het wel een mooi afgewogen, gevarieerd album geworden, met soms verrassend ingenieuze arrangementen en ritmes.


Tim Carter – Bang Bang – Tree O Music

Bluegrass is nog steeds in beweging, en je ziet nog steeds nieuwe jonge honden opduiken die er hun eigen ding mee willen doen. Bang Bang is het eerste soloalbum van Tim Carter en het is wat meer bluegrass-georienteerd dan de muziek die hij met zijn broer Danny maakt als The Carter Brothers Band, maar dit album bevalt ons buitengewoon goed. De opener Cracks In The Floor is een fraaie instrumental waarin Carter laat horen wat hij op de banjo waard is, terwijl de band hier ook goed uit de verf komt. Voor die band heeft hij een aantal illustere namen weten te ronselen. Namen waarbij de bluegrassliefhebber het water in de mond loopt. Als deze gasten meedoen weet je eigenlijk al dat het goed zit: Tim O’Brien, Alison Brown, Casey Driessen, Tim Stafford en Rob Ickes van Blue Highway, Jim Hurst en broer Danny.

Tim speelt hier niet alleen banjo, maar laat ook horen dat hij de mandoline meer dan beheerst, en op de gitaar kan hij al net zo goed uit de voeten. Als je dan ook nog weet dat hij negen van de tien nummers zelf heeft geschreven (alleen of samen met anderen), en dat die nummers allemaal goed zijn, dan weet je dat we hier iemand hebben die we goed in de gaten moeten houden. Als we eerlijk zijn moeten we toegeven dat Carter als zanger niet echt heel sterk uit de hoek komt, al klinkt het allemaal zeker niet slecht, mede door de samenzang met de anderen, maar de instrumentals springen er wat ons betreft echt uit. Dit album is in ieder geval het zoveelste bewijs dat bluegrass alive en kicking is – de traditie wordt in ere gehouden terwijl er toch nieuw leven in geblazen wordt. Mooi.


Two Cow Garage – III – Sonic Rendez Vous Records

Als je behoefte hebt aan een stevige stoot adrenaline of een overdosis muzikale calorieën is deze derde van Two Cow Garage een aanrader. Lekker stevige rootsy rock, scherp gespeeld door een klassiek rocktrio, Micah Schnabel op lekker scheurende gitaar (mooie riffs!) en vocals, Shane Sweeney op bas en vocals, and Dustin Harigle op drums. Drie jonge honden die er stevig tegenaan gaan. Live hebben ze waarschijnlijk niet meer nodig om een ruig feestje te bouwen, maar voor de broodnodige variatie op een cd hebben ze een pianist ingeschakeld (Scott Danborn) en Dave Pierce op trombone en Josh Fox op tenorsax. Juist die laatste twee zorgen met hun blazersarrangementen voor een aangename verrassing. Muzikaal is dit plaatje dan ook dik in orde. Eigenlijk is er maar één minpuntje, en dat is de zang. De jongens willen graag klinken als ruige mannen, en dat komt nogal geforceerd over. Ze doen zo verschrikkelijk hun best rauw en ruig te klinken dat het bijna gênant wordt. Dat is jammer, want de liedjes zijn zeer dik in orde, en instrumentaal klinkt het allemaal bijzonder lekker, maar jongens, ga alsjeblieft met je eigen stem zingen en stop met schreeuwen en forceren.