Mark Stuart and the Bastard Sons – Bend in the Road – Texacali Records 

The Bastard Sons – je verwacht bij zo’n bandnaam een ongeregeld zootje rauwe muzikanten, maar dat valt een beetje tegen (of mee, dat ligt aan je muzikale smaak). Mark Stuart maakt met zijn band vrij gewone doorsneecountry, af en toe een beetje doorspekt met wat rock-elementen, maar door de bank genomen is het toch eigenlijk vrij brave muziek. Daarmee is nog niets over de kwaliteit gezegd, want muziek hoeft niet noodzakelijkerwijs rauw of spectaculair te zijn om goed te zijn. Stuart is niet spectaculair, maar wel heel goed. Zijn liedjes zijn prima, hij zingt goed, en de band is zeer effectief, en op momenten ook stevig en pittig. Vroeger heette de band overigens The Bastard Sons of Johnny Cash. Ze zijn wat van de Cashtraditie afgedwaald, dus een herziening van de bandnaam is zo gek nog niet. Stuart kan veel, van de lekker stevige elektrische rocker Power of a Woman naar de gevoelige akoestische ballad Lonestar, Lovestruck Blues (met accordeon, mandoline en gitaar), alles met overtuiging. Al met al een prima alt.countryalbum.


Matt Schofield –Heads Tails & Aces – Nugene Records

Matt Schofield is een blanke Britse bluesgitarist en zanger die zich in het spoor van BB King en verwanten heft gestort. Electrische blues dus, stevig en goed. Niks mis mee, zou je zeggen, want Schofield zingt goed en speelt ook prima gitaar, maar Schofield schuwt helaas ook geen enkel bluescliché, waardoor de teksten al snel behoorlijk beginnen te vervelen en irriteren. En dat geldt, vrees ik, ook voor zijn gitaarspel. De solo’s zijn goed, gedegen en stevig, maar tegelijkertijd behoorlijk slaapverwekkend. Want dit hebben we allemaal al beter en vooral scherper gehoord, en zeker ook verrassender. Er zijn een paar nummers waarin hij toch een beetje een eigen geluid heeft, zoals het met een tweede stem opgenomen Betting Man, en af en toe pakt het samenspel met het hammondorgel van Johnny Henderson goed uit, maar dat is niet voldoende om dit plaatje boven de middenmaat uit te tillen. Alleen voor de fanatieke bluesliefhebber, die elke goed uitgevoerde stevige bluesplaat als vitaminepil beschouwt is dit een echte aanrader.
 


Miriam Makeba – The Legend – ACM-CD0059 Xango Music Distribution 

Na beluistering van The Legend, het overzichtsalbum dat de hele carriëre van de Zuidafrikaanse zangeres Miriam Makeba zou omvatten, ben ik, met enige verbazing, opnieuw de hoestekst gaan lezen. Het stond er toch echt: “This carefully compiled collection consists of Makeba’s best tracks from the early years through to her most recent songs”. Maar op de cd is geen enkele vroege opname van Makeba te vinden. Zelfs haar grootste hit Pata Pata, dat er twee keer op staat, een keer als Pata Pata, en een keer als Pata Pata 2000 horen we hier niet in de oude, en voor mij vertrouwde oorspronkelijke versie, maar twee keer in een gladde, moderne opname, met veel synthesizers en drumcomputers. Dat geldt voor elke noot die je op deze cd hoort, al zijn er ook een paar live-opnames bij, bijvoorbeeld van de Click Song, haar andere grote hit. Uit pure armoede heb ik mijn oude vinyl langspeelplaat van Makeba uit de jaren zestig uit de kast gehaald, vooral om de vieze smaak weg te spoelen die ik had gekregen omdat ik me toch enigszins opgelicht voelde. Voor iemand die Makeba helemaal niet kent is het wellicht geen slechte plaat, ik vond het allemaal veel te glad en te gepolijst. Jammer, want op die oude platen kun je horen dat Makeba vroeger meer passie liet horen.


Noëlle Hampton – Thin Line  

Noëlle Hampton schreef vrijwel alle liedjes op Thin Line zelf, op U2’s Love is Blindness na. Ze rockt iets minder hard dan U2, maar maakt wel degelijk stevige rootsrock, met een zeer prima band. De prima liedjes worden geïnspireerd gespeeld en gezongen, waarbij Hampton zelf behoorlijk fris klinkt, al sluipt er af en toe wat melancholie de liedjes binnen. Toch is het album voor het grootste deel opgewekt te noemen. Hampton houdt ook wel van een licht bombastisch geluid, zoals in bijvoorbeeld Firecracker te horen is. Vuile gitarrrifs en een lekker vet orgel zorgen er verder voor dat het allemaal nooit te gladjes wordt. En die heerlijk galmende gitaar in Danny is ook weer bijzonder effectief, moet ik zeggen. Een heerlijk popplaatje.


PietrArsa – Napoli World Style – Alfa Music 

PietrArsa is een Napolitaans project dat eerder intrigerende spannende moderne folkplaatjes heeft opgeleverd. De laatste worp in de serie, Napoli World Style, combineert Napolitaanse ritmes met ander Mediterrane invloeden, maar op de een of andere manier is het allemaal veel minder bijzonder of spannend als voorheen. Pop, rock en zelfs new age-invloeden overheersen, waardoor het allemaal wat platter en oppervlakkiger klinkt dan eerdere afleveringen van PietrArsa. Of het commerciële succes nu inderdaad binnen handbereik ligt is afwachten, maar wij waren een tikkeltje teleurgesteld. Echt slecht is het overigens allemaal nergens, maar de verwachtingen waren wellicht iets te hooggespannen, en dan valt een kniebuiging voor de commercie, met die wat al te simpele meezingers, toch wat tegen.


Scott Ellison – Ice Storm – Earwig CD 4956 

Gitarist Scott Ellison heeft een indrukwekkende staat van dienst – hij speelde onder meer bij de Shirelles, de Coasters, Peaches and Herb, de Box Tops en de Drifters. Het muzikale vuur is na al die jaren als muzikant achter anderen zeker nog niet gedoofd, zoals je op Ice Storm kunt horen. Bluesrock van de beste soort. Ellison heeft een mooie rauwe stem en speelt electrische bluesgitaar zoals het hoort – vlammend. Dat begint meteen al met het inderdaad stomende Steamin’, en als in Big Blue Car ook wat blazers aanschuiven is het feest compleet. Ellison weet ook hoe je een bluesnummer moet schrijven. Hij schreef alle twaalf nummers voor deze cd zelf, en er zit geen zwakke broeder bij. De arrangementen zijn ook precies goed, met prima blazers, maar ook een lekker vet orgel, heerlijk rammelende piano’s en een stevige ritmesectie. Dat levert bij elkaar een mooi vol, stevig geluid op. Top.


Scott H Biram – Something’s Wrong/Lost Forever – Bloodshot Records bs 167 – distributie Bertus 

Scott H Biram is een zogenaamde one-man band, dat wil zeggen dat hij deze, zijn derde cd voor Bloodshot, helemaal in zijn eentje in elkaar heeft gestoken. Daar heeft hij anderhalf jaar de tijd voor genomen. One-man bands zijn tricky business – het loopt maar zeer zelden echt goed af, omdat je in de meeste gevallen het metselwerk en de voegen nog kunt horen. Dat is hier ook zo. Je hoort geen echte band spelen, maar alleen Biram die laagje voor laagje een instrument aan de band heeft toegevoegd, en dat wringt regelmatig. Bovendien is Biram blijkbaar niet helemaal zeker over zijn eigen zang, want die wordt op vele verschillende manier vervormd of van een fikse bak echo voorzien. Ook is hij een betere organist dan gitarist, want daar hoe je hem af ent toe echt zwoegen.
Daar staat tegenover dat je hier iemand hoort die precies wist wat hij wou, en die dat ook buitengewoon krachtig weet neer te zetten, ondanks de krakende naden die blijven kieren. Biram blijft dicht bij de oerblues, weet het rauwe randje te bewaren dat ervoor zorgt dat je als luisteraar rechtop gaat zitten, en hij weet fraaie liedjes te schrijven. En uiteindelijk weet hij je ook echt bij de strot te grijpen. Een ruw, puur bluesrockplaatje waar een vleug country door geroerd lijkt. Genoeg voor een stevig shot adrenaline, mits op stevig volume gedraaid.

 


Scott MacLeod – Old Soul – eigen beheer (www.scottmacleod.ca

Scott MacLeod is een Canadese singer/songwriter die graag een verhaal vertelt, en dan liefst verhalen over gewone mensen, en bijvoorbeeld over hoe hard het regende in 1948, en de overstroming die dat opleverde. Mooie verhalen, mooie liedjes, mooi gearrangeerd op een Americana-achtige manier, en vrij ingetogen gezongen. Een zanger om in een kleine kroeg te zien optreden, in een intieme setting. De cd  bevat elf prachtige liedjes die door de onnadrukkelijke manier van brengen wat meer aandacht behoeven van de luisteraar, die daarvoor dan wel rijkelijk beloond wordt, want de liedjes worden steeds beter. Een bescheiden meesterwerkje.


Sevval Sam – Karadeniz – Kalan CD 454 – Xango Music Distribution 

Sevval Sam is een Turkse zangeres, en Karadeniz is, naar het schijnt, haar derde album. Ik versta geen Turks en heb dus geen idee waar deze liedjes over gaan, maar dit is een van die zeldzame gevallen waarbij dat niet zo heel veel uitmaakt. Ik word geraakt door de stem van deze prachtige zangeres, terwijl de muziek een vorm van wereldfusie is die me zeer kan bekoren. De Turkse basis is duidelijk, en er zijn nog wat andere Balkan-invloeden aan te wijzen, maar op de een of andere onaanwijsbare manier weet ze haar muziek universeel te maken. Er wordt gevoelig en intensief gespeeld, de arrangementen zijn fijnzinnig, maar ook stevig als het moet, en de muziek wordt, zoals je dat alleen bij de echt goede muziek hoort, bij elke draaibeurt beter. Na drie keer was ik verslaafd aan de muziek van deze dame en haar magnifieke band. De details en subtiliteiten die verborgen zitten in de verschillende nummers zijn verrassend mooi. En ja, universeel. Een klein meesterwerkje dat ik een groot publiek toewens.


Signe Tollefsen – idem – Corazong Records 

Signe Tollefsen is een half-Amerikaanse die in Amsterdam terecht kwam waar ze door een Amerikaan werd gehoord die haar in het Vondelpark hoorde spelen en zingen. De Amerikaan was onder de indruk en nodigde haar uit in Los Angeles opnames te komen maken. Zo komt het dat op haar debuutalbum onder meer violist Jerry Goodman (bekend van The Flock en het Mahavishnu Orchestra) te horen is. Verder horen we wat Nederlandse topmuzikanten, waaronder René van Barneveld (Urban Dance Squad) op pedal steel en andere gitaren en Roel Spanjers op accordeon. Verder Alper Kekeç op bendir, en nog wat andere nationaliteiten op diverse instrumenten, als banjo, trompet, mandoline, harmonium en piano. Tollefsen schreef alle liedjes zelf en zingt. En daar hebben we meteen het zwakke punt van dit album te pakken – Tollefsen’s stem is niet echt opmerkelijk te noemen. Bij mij waaide hij langs zonder ook maar een moment te beklijven, en ik heb mezelf moeten dwingen vaker naar het album te luisteren, maar helaas blijkt het, ondanks het feit dat het absoluut geen slecht album te noemen is, geen groeiplaatje. Je luistert, denkt: mooie liedjes en aardige arrangementen, en de volgende dag ben je alles weer vergeten. Doorsnee-Americana, waarbij een eigen geluid ontbreekt. En dan blijkt dat kwaliteit alleen niet voldoende is.


Slaid Cleaves – Everything You Love Will Be Taken Away… – Music Road Records MRR CD 103 

Slaid Cleaves is inmiddels een veertiger, maar op deze, zijn volgens mijn telling negende album, klinkt hij nog even jongensachtig als altijd. En dat terwijl zijn liedjes toch echt wat volwassener zijn geworden, wat donkerder zelfs, al blijft Cleaves’ basisoptimisme uiteindelijk mooi overeind. De man heeft niet voor niets “Tries to be good” als zijn motto.

Zijn vorige album was een plaatje vol covers, dus we waren bang dat Slaid een writer’s block had opgelopen, maar daar is hier niets van te merken. Dat betekent dat je weer een topalbum hebt liggen van een van de allerbesten in het vak. Denk aan het niveau van een Steve Earle en John Prine. Cleaves is van de nieuwe generatie, en net zo goed als Greg Cooper (waar we ook al te lang niets nieuws van hebben gehoord) of Todd Snider – allemaal gasten die perfecte, literair hoogstaande liedjes schrijven die ze bovendien met een aangename stem en een lekker strakke band schitterend voor het voetlicht weten te brengen. Oh, en denk vooral niet dat “literair hoogstaand” hetzelfde is als “stomvervelend” – wij vinden het alleen uitermate plezierig als een songtekst op een intelligente manier de cliché’s weet te vermijden.
Het album is geproduceerd door Gurf Morlix, met hulp van Charles Arthur, Billy Harvey en Slaid zelf, en de heren hebben een perfecte klus geklaard – alle instrumenten klinken meer dan voortreffelijk, en elk liedje klinkt als een klein meesterwerkje. Cleaves schreef een aantal van die pareltjes alleen, maar andere samen met Adam Carroll, Rod Picott en anderen. En het prachtige spookachtige Run Jolee Run werd geschreven door de onvolprezen Ray Bonneville. Stephen King is ook een fan., zo bewijst de hoestekst (“I’m glad I found Slaid Cleaves, because my life would have been poorer without him”) die fraai eindigt met de woorden: “…and pass on the news: not all the good guys wear hats”. Een absolute aanrader, dames en heren.


Doug Cox & Salil Bhatt – Slide to Freedom 2 – Make a Better World – Northern Blues NBM0053

De Amerikaanse bluesgitarist Doug Cox heeft twee jaar geleden samen met de Indiase satvik veena-virtuoos Salil Bhatt en tablaspeler Ramkumar Mishra het album Slide To Freedom gemaakt dat de luisteraar in eerste instantie een beetje op het verkeerde been zette – was dit blues met een oosters accent, of was het India, met een vleugje blues verrijkt? De langere instrumentals overheersten op dit album, waardoor de puristische bluesliefhebber wellicht afhaakte. Onterecht, want de combinatie is ook op de tweede cd die de heren samen maakten meer dan de moeite waard.
Salil Bhatt is de zoon van Mohan Veena-meester Vishwa Mohan Bhatt, die ook hier zelf even meespeelt (op George Harrison’s For You Blue).
Iemand als Harry Manx heeft zich al eerder op dit bijzondere terrein van de fusie tussen Indiase klassieke muziek en de blues begeven, ook al met betoverend mooi resultaat. Toch bleef het bij Manx vooral blues met een oosters smaakje, terwijl we bij de Slide To Freedom – albums het gevoel hebben dat Indiase klassieke muziek en de blues echt een geslaagd huwelijk zijn aangegaan, met een prominente rol voor India. De resophonic lapstyle gitaren van Cox voegen zich moeiteloos bij de Indiase muziek, met soms bijna hypnotiserend resultaat. Je zou het wereldfusie kunnen noemen, maar hoe je deze muziek ook categoriseert, het blijft gewoon prachtige muziek. De speciale gasten voegen overigens ook echt iets toe – de soulvolle zanger John Boutte mengt prachtig, en bassiste Dinah D legt een fraaie basis onder het geheel. Een album om op weg te dromen en een absolute aanrader voor iedereen die open staat voor intercontinentaal muzikaal avontuur.

 


Snooks Eaglin – Baby, You Can Get Your Gun! – Hepcat Records 

Als je denkt dat producers eigenlijk maar onzin zijn moet je eens naar deze cd van Snooks Eaglin luisteren. Je kunt hier horen dat een artiest die alles in zich heeft om een geweldig album te maken blijft steken in middelmatigheid, door een producer die zijn werk niet goed doet. Hier is een geen producer, maar eeen technicus aan het werk geweest die alles keurig opgenomen heeft, technisch correct, maar je mist de magie, je mist de inspiratie. Het lijkt wel of iedereen, de bassist, drummer, saxofonist, organist en gitarist ieder in een apart kamertje zijn opgenomen. Op een bepaald moment horen we zelfs de zang van Eaglin op één kanaal en zijn gitaar op het andere. Je hóórt bijna dat Eaglin een publiek mist. Hij staat daar maar wat eenzaam in een studiootje zijn nummers te spelen, zonder respons, en daardoor ook zonder inspiratie. En laten we het dan helemaal maar niet hebben over passie. Ik zou de man met zijn band graag een keer live zien, want je kunt, als je goed luistert, horen dat er potentieel een geweldige band staat, maar deze cd vergeten we liefst zo snel mogelijk. Er staat overigens wel één erg leuk instrumentaaltje op, in de stijl van de Ventures: Profidia. Maar dat is gewoon een opgewekt deuntje dat niets met de blues van doen heeft.

 


The Aces – No One Rides For Free – El Toro Records 

The Aces is een bluesrock-trio uit Santa Rosa, Californië dat ouderwetse stevige bluesrock speelt. Weinig subtiliteit, recht-toe-recht-aan, met een flinke echobak op de stem. Weinig soul, maar wel goed voor een stevig shot adrenaline. De mondharmonica klinkt soms bijna als elektronica doordat er een vervormer is gebruikt, en heel af en toe word je verrast door bijvoorbeeld een Indiase sitar die aan het eind van een nummer voor twee seconden opduikt. Merkwaardige, maar te sporadische grapjes. Toch: een uitstekende, scherpe bluesrockband die een prima feestje kan bouwen. Lekker rauw. Het hoeft niet altijd origineel te zijn.


The Groundhogs – Swedish Radio Masters ’76 – MLP – distributie Bertus 

The Groundhogs zijn een Britse bluesrockband die al vanaf 1963 opereert. Het concert dat de Zweedse radio in 1976 opnam vond plaats vlak voor de band zich zou opheffen (een kleine tien jaar later zouden ze overigens weer verder gaan, en ze schijnen nog steeds te touren). Een kwartet dat stevige bluesrock maakt en dat live ook waar kan maken, dat zou in theorie een prima liveplaat moeten opleveren. Nu heeft een geluidsman me een keer uitgelegd dat je op twee manieren live met geluid kunt omgaan – je stelt het zo af dat de mensen in de zaal een prima avond hebben of je stelt het af zodat je mooie opnames kunt maken, maar dan klinkt het in de zaal slecht. Hier is, zo lijkt het, voor de zaal gekozen, en voelt het alsof de vier leden van de band allemaal voor zichzelf staan te spelen – dat gebeurt met overtuiging, maar de magie ontbreekt – je hoort geen echt mooi bandgeluid, maar vier prima muzikanten die ieder voor zich hun eigen partij spelen. Dat kan ook aan de mix liggen, maar het is daardoor een wat teleurstellend plaatje geworden, waar alleen echte hardcore fans blij mee zullen zijn.


The Itals – Let Them Talk – Itals Music 

The Itals is een Jamaicaanse reggaeband die al meer dan dertig jaar meedraait. Er zijn wat wisselingen in de bezetting geweest, maar de kwaliteit is nog steeds prima in orde. Let Them Talk werd vrijwel helemaal geschreven door Alvin “Keith” Porter en klinkt als een klassiek, degelijk gearrangeerd, energiek klinkend reggaealbum, waarbij je de religieuze teksten op de koop toe moet nemen. Echt opzienbarend is het allemaal niet, maar wel gewoon goed, degelijk, en op momenten ook geïnspireerd. Mooi geproduceerd vakwerk, en een aanrader voor de echte reggaeliefhebbers, die hier behoorlijk wat bekende namen zullen tegenkomen als Sly Dunbar, Flabba Holt, David Madden, ‘Sticky’, Tony Green en nog wat van de beste sessiemuzikanten die op Jamaica te vinden zijn. Een mooi bewijs dat reggae nog steeds leeft.


The Klezmatics – Wonder Wheel – Frea Records, distributie Music and Words 

De ondertitel van deze cd van the Klezmatics is “Lyrics by Woody Guthrie”. Nora Guthry, de dochter van Woody (en zus van Arlo), stapte ruim tien jaar geleden op Billy Bragg af met de vraag of hij wat van de drieduizend teksten van Guthrie op muziek wou zetten. Dat leverde twee albums op, waarbij Bragg samenwerkte met Wilco. Nora heeft met die drieduizend teksten een waar goudmijntje onder haar beheer, zo lijkt het, want ze heeft nu de Klezmatics zover gekregen dat die ook vijftien van Woody’s teksten op muziek hebben gezet. Het begint al zeer veelbelovend met het opgewekte Come When I Call You, hoewel we hier eerder aan Americana of roots denken dan aan klezmer. Verderop wordt dat zeker goedgemaakt, maar gasten als Ssusan McKeown, Boo Reiners en Kenny Wollesen zorgen er voor dat je hier geen pure klezmerplaat hoeft te verwachten. De teksten variëren nogal- van simpele wiegeliedjes als Headdy Down tot sfeertekeningen als Mermaids Avenue (“where all color of goodfolks meet, where the smokefish meets the pretzel, where the borscht sounds like the sea…”) en natuurlijk wat kritische teksten. The Klezmatics maakten er prima liedjes van en voerden ze ontspannen uit, met onderweg een paar magnifieke arrangementen. Een aangename verrassing, want ik vreesde dat er uit de prullenbak van Guthry alleen tweede keus tevoorschijn zou komen. Dat valt alleszins mee – sterker: dit is een buitengewoon sterk album geworden.


The Oratory of Frederick Douglass – Read by Ossie Davis – Smithsonian Folkways 

Met enige verbazing heb ik zitten luisteren naar de teksten van de voor mij onbekende zwarte orator Frederick Douglass, voorgelezen door Ossie Davis en uitgebracht door Smithsonian Folkways in hun serie African American Legacy. Een serie die voor de Afro-Amerikanen ongetwijfeld zeer waardevol zal zijn, maar bij deze luisteraar bracht de tekst van Douglass weinig opwinding teweeg. De toespraken van Douglass, die anderhalve eeuw geleden al tegen de slavernij was, zijn absoluut van historische betekenis, maar een recensie van deze cd hoort niet thuis in een muziekmagazine, maar in een literair blad, want het gaat hier feitelijk om een luisterboek. Misschien kan een geïnspireerd muzikant er nog eens wat muziek onder plaatsen, maar deze cd is, zoals hij hier gepresenteerd wordt, wat mij betreft alleen geschikt voor historici.


Tom Theuns – Songs From The River – homerecords.be 4446050 

Het onvolprezen folklabel homerecords.be brengt nog steeds het ene na het andere baanbrekende folkmeesterwerkje uit, waar vaak internationaal met enige jaloezie naar wordt gekeken. Ze zijn nu bezig met een rijtje soloplaatjes van artiesten die in verschillende bands al uitgebreid indruk wisten te maken, maar die nu even volledig in de spotlight mogen staan. We gaan hier niet uitleggen in welke Belgische topbands Tom Theuns allemaal eerder te horen was, maar we constateren na één draaisessie al dat hij in zijn eentje een fabelachtig mooi en verrassend veelzijdig plaatje heeft gemaakt. Theuns zingt Engels en Nederlands, al noemt hij het zelf Mortsels. Koksijde en Hartvochtigheid zijn twee nummers van Antonio Carlos Jobim die hier een wonderbaarlijk nieuw leven krijgen in een vertaling van Theuns. Magnifiek.
Naast Theuns op zang en akoestische gitaar horen we af en toe wat perfect toegepaste percussie. Theuns kan soms heerlijk over-the-top tomwaitsen (luister maar eens naar het lekker jazzy The Sidewalk of Love) waarbij hij zijn stem als muziekinstrument lijkt in te zetten, maar op andere momenten klinkt het allemaal lekker stevig, terwijl hij in de Jobimliedjes bijna aan het fluisterzingen gaat. En ook dat gaat hem goed af. De trompet die je denkt te horen komt overigens ook uit de mond van Theuns. De instrumentaaltjes als de Neverending Jig laten bovendien heel goed horen hoe virtuoos Theuns is. Een gitarist die niet alleen stevig en hard kan spelen maar ook intiem en zacht. Een meesterwerkje.


Tori Sparks – The Scorpion in the Story – Glass Mountain Records 

Tori Sparks doet op het allereerste gehoor wat denken aan haar naamgenote vanwege een lichte neiging tot hysterie, maar al snel blijkt dat deze Tori meer in haar mars heeft. Ze schrijft om te beginnen fraaie liedjes, en heeft een meer dan voortreffelijke band om zich heen staan die haar opmerkelijke arrangementen met verve uitvoert. Achter de naam Will Kombrough staat dat hij te horen is op elektrische gitaren, “soul banjo”, ukelele en resonator. Dat geeft je misschien al een idee van wat je hier aan opmerkelijke Americana kunt verwachten. Fats Kaplin speelt accordeon, fiddle en pedalsteel, Steve Bowman drumt, Viktor Krauss bast en David Henry speelt cello, wurlitzer, orgel, speelgoedpiano, trompet, euphonium en voodoo stick, terwijl Sparks zelf niet alleen zingt maar ook de “gut string en steel string”-gitaren bespeelt. De liedjes gaan allemaal over mensen die Sparks “on the road” is tegengekomen. Er is in het cd-boekje een kaart van de USA opgenomen waarop je kunt zien waar elk nummer geschreven is. Leuk, maar het is de muziek die het moet doen, en vooral de muziek is dik in orde, met een speciale vermelding voor de soms verrassend mooie arrangementen.


Virgil Brawley – Bottle Tree – Circle J Records 

Virgil Brawley is de zanger en frontman van the Juvenators, waarmee hij eerder drie albums opnam. De muziek van de Juvenators zou je het beste als Southern Blues kunnen omschrijven, Brawley’s soloplaat zit meer in de countryblues en rootshoek, al probeert hij vooral in zijn zang zo puur mogelijk bij de blues te blijven. Een aantal nummers is akoestisch opgenomen, maar hij zet ook een elektrische band in met bas, drums, wurlitzer en hammond. Maar op Eudora’s Jitney hoor je een dobro en een mandoline, en ook dat past perfect, en doet zelfs wat aan de betere momenten van The Band denken. Een flexibele blueszanger dus. De meeste nummers zijn door Brawley zelf geschreven, de drie covers zijn van McKinley Morganfield, Sam Hopkins en Hudson Whittaker, dan weet de bluesliefhebber ongeveer waar Brawley de mosterd vandaan heeft. Een lekker bluesplaatje.


Vitalic – Flashmob – Citizen Records 

Kunt u zich de zomerhit Pop Corn nog herinneren? Een geheel uit elektronische bliepjes en bloepjes opgebouwd vrolijk dansnummertje dat helaas niet meer uit je geheugen weg te branden was als je het eenmaal gehoord had. Welnu, Flashmob van Vitalic zou je kunnen zien als PopCorn on speed, of elektronische discobliepmuziek voor donkere tijden. Want vrolijk kun je het allemaal beslist niet noemen, met die onheilspellende sirenes op de achtergrond en die duistere en donkere kanten die Pascal Arbez-Nicolas in zijn muziek weet te stoppen. Een opgewekt en onbekommerd feestje zal het beslist niet worden met deze vaak sinistere muziek, maar de elektronica is hier wel degelijk ingezet om mensen aan het dansen te krijgen. Technisch gesproken een kwalitatief hoogstaand plaatje, maar ik word er persoonlijk buitengewoon neerslachtig van. Muziek voor een bepaald publiek, zullen we maar zeggen. 


Wolfpin – Remember – Sonic Rendezvous 

Wolfpin is een ouderwets gitaarbluesrocktrio in de geest van Cream, de Jimi Hendrix Experience etc. Dus gewoon een felle gitarist, een bassist en een drummer. De gitarist, Marcel Scherpenzeel, is ook de prima zanger en de schrijver van alle liedjes. In die liedjes wordt onder meer een eerbetoon gebracht aan Jimi Hendrix, maar ook de Allman Brothers worden genoemd, dus je weet meteen waar de inspiratie van deze Hollandse band vandaan komt. Op de een of andere manier klinken ze daarnaast ook echt oerhollands, net als bands als Q65 of de Bintangs, die ook de mosterd in Amerika haalden. Pure powerrock dus, muziek om lekker hard te laten klinken, en die dan ook voor de nodige muzikale vitamientjes zorgt. Het gitaarwerk is zeer prima in orde, en de bassist en de drummer zijn niet al te star (vaak zitten in dit soort bandjes echte houthakkers te drummen, maar deze jongen, Maarten Wistel, is goed).

Kortom – geen spectaculaire muziek, geen vernieuwende muziek, maar gewoon een ouderwetse, lekker stevige gitaarband die er stevig tegenaan gaat in een reeks prima liedjes. Meer hoeft dat soms niet te zijn.


Woody Pines – Counting Alligators  

Woody Pines is niet alleen de naam van een band, maar ook van de frontman van diezelfde band, die liedjes schrijft, zingt en gitaar en mondharmonica speelt. De band bestaat verder uit een drummer en een bassist, maar op hun album Counting Alligators worden behoorlijk wat sfeerverhogende gastmuzikanten ingeschakeld, waaronder niet alleen fiddlers en slidegitaristen, maar ook blazers, waardoor de muziek wat breder uitwaaiert dan alleen in de bluegrasshoek. Een nummer als Harlem roept bijvoorbeeld de sfeer van een klein jazzcafé uit de jaren dertig perfect op, waarbij er zeer geïnspireerd gespeeld wordt. De muziek blijft overal akoestisch, maar heeft een energie die sommige rockbands bijlange na niet halen. Tijdloze muziek van een stringband die verder kijkt dan haar neus lang is. Een heerlijk plaatje, kortom. Het mooie is dan ook nog eens dat Woody zelf een groot deel van de zeer prima liedjes voor zijn rekening nam. Een oude traditie wordt zo fris en levend gehouden, met voor de luisteraar een uitstekend humeur als gevolg. Een aanrader!

 


Zurstrassen – Wiernik – Pirotton – Piwiz Trio – homerecords.be 

Een pianist, een zangeres en een gitarist maken hier samen muziek die nergens onder te brengen is. Soms klinkt het als klassieke kamermuziek, dan als pure jazz, dan weer als moderne folk. Barbara Wiernik zingt maar heel af en toe een echte tekst, meestal scat ze, en ook dan klinkt ze soms jazzy en soms als een eenzame swingle singer. De composities zijn van pianist Pirly Zurstrassen, die ook verder een behoorlijk groot stempel op de muziek drukt, en dat is zeker niet negatief bedoeld, want het pianospel sprankelt en swingt. Gitarist Jaques Pirotton ondersteunt meestal, maar de enkele keer dat de spotlights op hem gericht worden weet hij aangenaam te verrassen, zoals in Lune waar hij zijn gitaar laat zingen en ook niet bang is om er electronica op los te laten. Dat soort verrassende momenten hadden er misschien nog iets meer in kunnen zitten, want hier laat het trio horen dat ze op een bijzondere manier grenzen op kunnen zoeken. Die grenzen worden overigens verder wel degelijk opgerekt, want dit is moderne folk die aan de ene kant tegen de jazz, aan de andere kant tegen klassieke muziek aanleunt, op geheel eigen wijze. Spannend en mooi.


Nolan McKelvey – A Matter of Time  

Dames en heren, dit is helaas mijn allerlaatste recensie voor het onvolprezen MazzMusikas, het e-zine dat mij niet alleen als recensent, maar ook als lezer vele muzikale ontdekkingen heeft gebracht. Als recensent kreeg ik van onze boss regelmatig een cd voorgeschoteld die ik zelf niet snel uit de bakken zou hebben gevist, en die ik in een aantal gevallen misschien na het beluisteren van één of twee nummers achteloos weggezet zou hebben. Het mooie aan recenseren is, dat je ook echt goed en intensief moet luisteren, en dat je elke cd de aandacht moet geven die het verdient. En dat leverde meer dan één onverwachte ontdekking op, waarvan de laatste zeker niet de minste is.

Nolan McKelvey is een Amerikaanse singer/songwriter, uit Boston, om precies te zijn, en hij kan al een indrukwekkend lijstje van albums laten zien waar hij op meespeelde (veertig en still counting, onder meer met The Band’s Levon Helm en Morphine’s Dana Colley). A Matter of Time schijnt al zijn vijfde soloplaat te zijn, en dat valt te horen. Er wordt ontspannen en toch to the point gespeeld, en McKelvey weet zijn intelligente liedjes overtuigend te brengen. Toch klinkt hij in eerste instantie als “een van de velen”, al werd ik door een paar nummers al meteen getriggerd. Luister maar eens naar Deeper in the Well, en je gaat als vanzelf ook wat beter naar de rest van dit album luisteren. En dan blijkt het om een ouderwets groeiplaatje te gaan, zo’n album dat met elke draaibeurt beter wordt. Het maakt zijn titel dan ook mooi waar. En ja, ook het titelnummer (dat eigenlijk Regarding Proposition heet) is een juweeltje. De laatste aanrader!