Chip Taylor is de singer/songwriter waarvan iedereen wel een of meer liedjes kent terwijl heel veel mensen de albums van de man zelf nauwelijks of niet kennen. Bij optredens zie je de bekken altijd weer openvallen als hij even een paar nummers laat horen die hij ook geschreven heeft – Wild Thing, Son of a rotten gambler, Angel of the morning, Try (just a little bit harder), The Baby, I can’t let go, en nog een hele rits hits die in de jaren zestig over de hele wereld hits werden in de uitvoeringen van anderen.

Eind jaren zeventig had Taylor er genoeg van en stopte hij ermee – hij werd beroepsgokker en kwam pas begin jaren negentig weer terug als singer/songwriter. Het muzikale landschap was blijkbaar veranderd, want zijn liedjes werden niet meer opgepikt door bands en artiesten, maar zijn solo-albums werden door een klein maar gestaag groeiend publiek zeer gewaardeerd.

De inspiratie is er nog steeds en Taylor brengt elk jaar wel een of meer albums uit op zijn eigen Train Wreck label, en het zijn allemaal, stuk voor stuk, juweeltjes. Het zingen gaat steeds minder gemakkelijk, maar als je een beetje gewend bent aan de manier van fluisterzingen die hij momenteel hanteert en de volstrekt relaxte manier waarop hij en zijn band de liedjes brengen, dan is het ook met A Song I Can Live With weer puur genieten – de liedjes zijn intiem en intens en van een buitengewone eerlijkheid.

En de meester kan het nog steeds – het verbaast me eerlijk gezegd dat er niemand is die de mooiste liedjes eruit pikt en er een gigantische hit mee scoort, want kijk je door de intieme setting heen dan hoor je klassieke wereldnummers. Magnifieke mini-meesterwerkjes. Mooi mooi.

Luister hier naar een paar fragmenten. In het eerste, Until it hurts gaat het over overleden collega’s als David Bowie en Lou Reed: