
take root - 2011
Take Root kun je rustig beschouwen als het belangrijkste Roots- en Americanafestival buiten Amerika. Dit jaar was wederom een topjaar, hoewel de namen waar we de hoogste verwachtingen van hadden verrassend genoeg wat tegenvielen en anderen juist voor de verrassende hoogtepunten van het festival zorgden. Maar dat is juist ook wat een festival als Take Root zo leuk maakt.
Laten we maar beginnen met de artiesten die wat tegenvielen, want dat waren vrijwel zonder uitzondering mensen die eerder opvielen door uitstekende albums met geraffineerde arrangementen, vaak ingetogen en intieme liedjes en waar bij de live optredens de finesse en subtiliteit van de cd ver te zoeken was. Dat gold voor iemand als Mack Johansson, die toch een prachtig groeiplaatje had gemaakt, maar dat hier niet overtuigend kon neerzetten, maar ook voor inmiddels gevestigde namen als Jolie Holland, waar de man achter de knoppen ook wat te verwijten valt (veel te hard en te schel, en daardoor volledig mis) en Ron Sexsmith (ondanks de oordoppen en de uitstekende band – veel te hard en niet te harden). Ook Israel Nash Gripka verliest live behoorlijk aan finesse, hoewel hij er wel op een prettige manier stevig tegenaan gaat.
Nog wat afvallers. Man Man en The War On Drugs waren net iets te lomp en te onbehouwen om lang te kunnen boeien, The Sultans of Slide en Kurt Vile en zijn Violators net iets te middelmatig. Matthew and the Atlas zongen ronduit vals en hielden dat een heel optreden vol terwijl de Secret Sisters fraaie zusterlijke harmony zongen in de klassieke ouderwetse countrystijl, met George Jones- en Everly Brothersrepertoire waar absoluut niets aan toegevoegd werd. Dat is dan toch net iets te weinig.
Josh T Pearson zong dramatische moord- en doodslagliedjes met bijbelse inslag en moralistische strekking. We vertrokken hier na het eerste nummer (van tien minuten) al licht gedeprimeerd. The Tallest Man On Earth was de kleine Zweed die tijdens een eerdere editie van Take Root op ons te weinig indruk maakte, en die we daarom dit keer oversloegen.
Toch bleef er meer dan voldoende aan absolute toppers over, en vergis je niet, ook bij de acts die wij achter ons lieten zat vaak een enthousiast publiek.
Dan Baker & The Breakdown
Dan Baker had de ondankbare taak het festival te openen in de foyer, dus met een binnendruppelend, rumoerig publiek, maar hij deed dat meer dan voortreffelijk, met uitstekende liedjes, zichzelf begeleidend op de gitaar, met een fantastische fiddler en een uitstekende bassist. Baker lijkt als liedjesschrijver echt te groeien, en als performer doet hij het in ieder geval voortreffelijk – een prima aftrap voor het festival.
Morgan O’Kane
Morgan O’Kane is feitelijk een vijfkoppige band, met banjospeler en zanger O’Kane als spil, met daarnaast een celliste, de fiddler van de Hackensaw Boys, een gitarist en als ritmesectie een man met twee lepels (de lepelaar?). Het geluid van de band heeft iets ouderwets, stringbandachtigs, maar ze hebben wel degelijk hun volstrekt eigen, unieke geluid, lekker hecht, licht rammelend, heerlijk swingend. De perfecte live band, aanstekelijk, en precies helemaal goed, met een verukkelijk bandgeluid.
CW Stoneking and his Primitive Horn Orchestra
CW Stoneking lijkt een levend anachronisme, want hij doet de muziek uit de jaren dertig van de vorige eeuw perfect herleven. Hokum, jukejoint, jazz, calypso, alles wordt door Stoneking en zijn Primitive Horn Orchestra door elkaar geroerd en perfect opgediend. En vergis je niet, want Stoneking schrijft zijn eigen repertoire en het primitieve blazersorkest is in staat om behoorlijk subtiel en melancholiek te spelen. Dit orkest was wat mij betreft de grote verrassing van Take Root, want ondanks het retrokarakter heeft Stoneking zijn geheel eigen, ijzersterke geluid, dankzij zijn goede stem, uitstekende banjo- en nationalgitaarspel en vooral ook die voortreffelijke band. Absolute wereldklasse, te positioneren ergens tussen Bob Brozman en Leon Redbone.
Megafaun
Megafaun maakte indruk met haar nieuwste album, en ze wisten hun reputatie live meer dan waar te maken. Op de een of andere manier deden ze een beetje denken aan de Jayhawks in hun beste dagen – folkrock op zijn allerbest, met intelligente liedjes die slim in elkaar steken, met onverwachte tempowisselingen, stijlwisselingen, en ongelofelijk veel speelplezier dat overslaat op het publiek. De live-versie van het fenomenaal mooie Everything was zeker zo sterk als de studioversie, want hier stond een band die het volledig in de vingers had en die het publiek daar tot in de laatste seconde optimaal van liet meegenieten. Een superieure veelzijdige poprockfolkband die alles lijkt te kunnen, en een feest om live mee te maken.
Pokey LaFarge & The South City Three
Pokey LaFarge haalt zijn inspiratie net als CW Stoneking uit het begin van de vorige eeuw, al is het zelfgeschreven repertoire van LaFarge een tikkeltje luchtiger. Maar dat wil niet zeggen dat deze band minder goed was, want terwijl Ron Sexsmith in de grote zaal somber stond te zwoegen lieten deze mannen horen dat je met zijn vieren op een virtuoze manier een vrolijk muzikaal feestje kunt bouwen waar wel degelijk ook een melancholieke ondertoon in doorklinkt. Een bijzonder mooie afsluiter van een zeer geslaagd festival, van een superieur kwartet – Pokey LaFarge op slaggitaar en zang, een fenomenale akoestische sologitarist, een uitstekende bassist, en een mondharmonicavirtuoos die af en toe de zaal verblufte door te laten zien wat de mogelijkheden waren van het wasbord. Bij een tweederangsband zou zo’n wasbord een leuke gimmick zijn, hier voegde het echt iets toe. Alleen jammer dat ze in de entreehal moesten spelen, want deze band had, net als Stoneking, gewoon in de Kleine Zaal moeten staan.