
cd-recensies
Andy Pratt – The Age of Goodbye – Corazong 255 068
Andy Pratt maakte in 1973 zijn eerste plaat, met daarop het schitterende Avenging Annie, een soort antwoordnummer op Pretty Boy Floyd. Die eerste plaat maakte ook verder veel indruk, want Pratt zong goed en hij had een prima, scherpe band die zijn nummers uitstekend ondersteunde.
Na die eerste plaat verdween Pratt uit het zicht, niet zozeer doordat hij zwaar religieus werd, maar vooral doordat zijn muziek (waarschijnlijk mede daardoor) geen scherpte meer had, en ronduit saai klonk.
Nu ligt hier de cd met twee platen uit het begin van de jaren tachtig, toen Pratt niet meer zo nadrukkelijk zijn preken hoefde af te steken, maar ook deze muziek valt niet echt mee. Pratt schreef nog steeds prima liedjes, die vaak makkelijk in het geheugen blijven haken, maar hij lijdt een beetje aan hetzelfde euvel waar iemand als Paul Brady ook aan lijdt – ze schrijven beide prachtige liedjes, maar een echt goede plaat kunnen ze niet maken. Dat ligt onder meer aan het zingen, hoewel Pratt geen echt slechte zanger is, maar waarom hij altijd en eeuwig een falsetstem denkt te moeten opzetten? En bij Pratt gaan bovendien de synthesizers erg irriteren. De muziek klinkt er niet alleen erg gedateerd door, maar ook wat doods en vlak. Corazong presenteert deze cd als een mooie gelegenheid Pratt te herontdekken, maar bij mij had The Age of Goodbye exact het omgekeerde effect – bij herbeluistering van de eerste plaat, met Avenging Annie, ging me die falsetstem met terugwerkende kracht ergeren. Goodbye Andy Pratt dus…
Barbara Lynn – Blues & Soul Situation – Dialtone Records DT0010
Texaanse soullegende still going strong
Barbara Lynn was zestien toen ze in 1960 haar eerste plaat opnam. Haar grote hits als You’ll lose a good thing dateren uit die beginperiode, maar Lynn is nooit helemaal uit zicht verdwenen en altijd blijven optreden en opnemen. Eddy Stout verzamelde voor de cd die ze nu voor zijn Dialtone Records opnam een paar grote jongens uit Austin en omgeving en maakte een plaat die qua sfeer sterk doet denken aan de jaren zestigplaten van Lynn. Jammer genoeg valt de vergelijking ondanks een rijpere en soepeler stem negatief uit als we dezelfde nummers naast elkaar leggen. Een nummer als You make me so hot bijvoorbeeld klinkt hier weliswaar degelijk, maar niet erg overtuigend, en dat heeft niets met haar leeftijd te maken (Lynn is inmiddels zestig). In het nieuwe originele werk komt ze wel sterk over, en dan lijkt de band ook iets geïnspireerder. Absoluut geen slechte plaat, met zelfs een paar mooie hoogtepunten als het trage I’m not doing nothing wrong, en het funky Movin’ on a groove, maar de volgende keer graag meer van dat soort originals.
Carol Noonan – Somebody’s Darling – www.carolnoonanmusic.com
Een cd vol oorlogsliedjes, dat is een ietwat hachelijke onderneming, zeker als je, zoals Carol Noonan doet, die liedjes met nogal wat bombast brengt. Het tweede nummer had bij mij een effect dat de zangeres waarschijnlijk niet beoogde – haar versie van Tom Waits’ Tom Traubert’s Blues zorgde ervoor dat ik weer eens een avond lang naar de eerste platen van Tom Waits ben gaan luisteren. Waarvoor dank, Miss Noonan, want dat was een zeer aangename hernieuwde kennismaking. Te lang niet gedraaid, deze meesterwerkjes.
Maar het was de bedoeling dat ik een oordeel zou vellen over Noonan’s album, dus de volgende dag heb ik de draad weer opgepakt. De stem is prima in orde, de musici idem dito, en de arrangementen zijn mooi en subtiel. Vergeten we Waits en zijn wat rauwere aanpak, dan blijkt Noonan het niet slecht te doen. Ze blijkt toch in staat met haar zang wat weerhaakjes uit te slaan waardoor je echt gaat luisteren, en dan blijkt de cd beter dan op het eerste gehoor, ondanks het feit dat er twee nummers opstaan die al jaren op mijn Zwarte Lijst staan van nummers die ik nooit meer wil horen (Danny Boy en Amazing Grace, waarbij vooral de laatste met een overdreven vibrato tegen de haren instrijkt). Soms iets te bombastisch dus, maar het algehele eindoordeel valt, mede dankzij de vijf zelfgepende liedjes, positief uit – een fraaie verzameling (anti-)oorlogsliedjes, goed gebracht.
Charlie Hunter Trio – Friends Seen And Unseen – Ropeadope/Rykodisc RCD16049
Spannende laidback Jazz
Jazz is weer helemaal terug. In Duitsland rekt Rabih Abou-Khalil de grenzen van het genre steeds verder op, in Frankrijk maakt Erik Truffaz spannende lounge-jazz en in Amerika verwerkt het Charlie Hunter Trio de hele jazzgeschiedenis tot een spannende laidbackversie van Jazz. Bij een trio luistert het allemaal heel nauw – als een van de drie het niet bij kan houden wordt het niks. In een trio moet je dus steeds op het puntje van je stoel spelen, en dat doen deze gasten dan ook. Daarbij hebben ze een aantal zeer fraaie nummers geschreven, die wel eens klassiekers konden worden. Charlie Hunter speelt elektrische gitaar (8-string) en componeerde de meeste nummers. John Ellis speelt tenorsax, basklarinet en fluit en hij componeerde de mooiste, melodieuze nummers. Drummer Derek Phillips is een klasse apart – hij speelt heel losjes en soepel, en tegelijk heel strak. En dat geldt eigenlijk voor de hele band. Strak en tegelijk flexibel wordt er heel toegankelijke en toch niet al te simpele muziek gemaakt. Een meesterwerkje.
David Thomas & two pale boys – 18 Monkeys on a dead man’s chest – Glitterhouse GRCD596
Weerbarstige punkrock
De muziek van David Thomas doet nog het meest denken aan die van Captain Beefheart – weerbarstige, enigszins stugge rock waar je als luisteraar enig doorzettingsvermogen voor over moet hebben. Daar word je dan wel voor beloond, want bij betere beluistering gaat het steevast om meesterwerkjes. David Thomas is niet echt een heel sterke zanger, maar op zijn manier doet hij het perfect, en de wringende begeleiding versterkt de kracht van de muziek alleen maar. En hij kan ook fluisteren, waardoor de contrasten die zijn muziek zo fascinerend maken alleen maar groter worden. Een krachtige en toch melancholieke, zelfs wat donkere cd vol meeslepende muziek. De bezetting is opmerkelijk te noemen: David Thomas zingt, en bespeelt melodeon en musette, Keith Moliné neemt gitaren en viool voor zijn rekening en Andy Diagram speelt fantastisch trompet.
Flea Bops – Git To Gittin’ – Vinylux CD V0008
Rockabilly staat ongeveer tot Rock zoals Dixieland tot Jazz, wat onder meer wil zeggen dat het vooral het domein is van goedwillende amateurs die het gevoel hebben dat ze ook meedoen in de wereld van de Echte Muziek. Zeer zelden springt er in een van beide genres iemand bovenuit die opvalt. De Flea Bops spelen het spel precies zoals het gespeeld moet worden – ze hebben de goede vetkuif, een mooie meid op de bas, de juiste hik in de stem en een flinke bak echo. Dat levert een vrolijk maar oppervlakkig plaatje op. Wij verwachten net iets meer van muziek. Wil Rockabilly er echt uitspringen dan moet er toch een zwart rafelrandje aan zitten, of een stevig stuk melancholie. Niets van dit alles hier. Maar als je genoeg hebt aan vrolijke, huppelende feestmuziek is dit een heel aardig plaatje.
Gordon Lightfoot – Harmony – CNR Records 22 999062
Oude en versleten folkheld
Gordon Lightfoot was twee jaar geleden bijna dood na een hersenbloeding, en vanuit het ziekenhuis werkte hij aan zijn laatste cd. Hij had de liedjes al eerder opgenomen, zichzelf op de gitaar begeleidend, nu moesten de arrangementen nog ingevuld worden. Een dramatische situatie, waardoor we Lightfoot nog net iets meer krediet gaven dan hem al toekwam, want hij heeft in het verleden behoorlijk wat ingetogen meesterwerkjes gemaakt. Maar de man was niet alleen ziek, maar ook oud, en het is af en toe ronduit gênant als hij de hoge tonen niet meer redt, of bijna vals zingt. We moesten denken aan Moondog, die op de hoes van zijn “H’Art Songs” met een stukje zelfspot zegt: “Moondog doesn’t sing a song; he shows how it goes”.
Maar zelfs als we deze cd zo beluisteren – als een Lightfoot die alleen maar laat horen hoe zijn liedjes gaan – is de beoordeling niet overwegend positief ; er is op dit album geen toekomstige klassieker te vinden. Daar komt ook nog bij dat de arrangementen keurig maar nogal ongeïnspireerd zijn ingespeeld door bekwame studiomuzikanten, en dan valt de eindbeoordeling toch niet bijster positief uit, al heeft de cd zijn aandoenlijke momenten.
Johnny Winter – I’m a Bluesman – Virgin Records/EMI – 7243 5 77768 2 0
Klassieke elektrische blues
Johnny Winter maakt pure, degelijke, klassieke elektrische blues, met alle bekende riffs en alle bekende bluescliché’s. Als je de suffe teksten op de koop toe neemt (“She’s a fine baby and I don’t mean maybe…”) en je verwacht geen spectaculaire nieuwe avantgardeblues, dan heb je hier een fraai voorbeeld van stevige, zompige, stampende blues op zijn best. Winter is geen geweldige zanger, maar dat wordt goed gecompenseerd door zijn magnifieke gitaarspel en de perfect op elkaar ingespeelde band.
Toch haalt deze cd het niet helemaal bij Winter’s belangrijkste wapenfeit – de manier waarop hij Muddy Waters opzweepte tot zijn beste plaat ooit (Hard Again) liet zien waar de eigenlijke kwaliteiten van de man liggen – als promotor van de blues. Maar ook deze cd laat goed horen hoe lekker vet blues kan klinken als hij met plezier door een goede band gemaakt wordt. En het is natuurlijk een prima zaak dat de traditie op deze energieke manier levend gehouden wordt.
Jonathan Richman – Not So Much To Be Loved As To Love – Sanctuary Records
Naïeve singer/songwriter
Zelfs toen Jonathan Richman als boegbeeld van de New Wave met zijn Modern Lovers simpele rock ‘n’ Roll speelde had hij al de neiging om wat naïef en kinderlijk over te komen (“Buzz buzz buzz goes the honeybee”), maar dat was meteen ook een beetje zijn charme. Richman begeleidt zichzelf nu op de gitaar en duldt verder live alleen nog een drummer naast zich, en zijn naïeve kant heeft sterk de overhand gekregen. Je moet daar tegen kunnen, want op momenten lijkt het bijna alsof hij zichzelf staat te parodiëren en is hij een cliché van zichzelf geworden. Op andere momenten raakt hij wel doel, en dan ontroert zijn naïviteit, maar die momenten zijn op deze cd helaas in de minderheid. De knulligheid overheerst, waarbij het bijna gênant en lachwekkend wordt als hij ook nog Frans probeert te zingen. De jammerlijke teloorgang van een aardig talent.
Kathy Compton – Gentle Ravings Under a Martian Sky – Frosty Orange Records
Deze cd begint zeer beroerd, met een modderig introotje, een kil trompetje en een zangeres die probeert net zo hees en nog een slag valser te zingen als Marianne Faithfull. Kortom – hier wordt geprobeerd een dramatische vrouw neer te zetten. Een kopie van de tragische Faithfull produceren is echter niet genoeg om een interessant album te maken. De nummers zijn ronduit zwak – op het hoesje vermeldt Compton trots dat de meeste liedjes tijdens de opnames zijn ontstaan, maar ik vrees dat we dat niet echt als aanbeveling moeten zien. “Interessante” arrangementen die overal de plank flink misslaan zorgen verder voor een plaatje dat van begin tot eind consequent fout is.
Nadeel van het dramatische fluisterzingen is bovendien dat de teksten nauwelijks te verstaan zijn, al vermoeden we dat dit wellicht zelfs een voordeel is, want de flarden die we wel kunnen verstaan hangen van de cliché’s aan elkaar.
Laten we zeggen: voor liefhebbers van hysterische dramatische damespop die “over the top” wel kunnen waarderen.
Maura O’Connell – Don’t I Know – Sugar Hill SUG-CD-3979
Ierse country
Maura O’Connell is een Ierse zangeres die vrij vroeg in haar carrière naar Nashville is verhuisd. Daar heeft ze veel samengewerkt met dobrospeler Jerry Douglas, die ook haar beste cd’s heeft geproduceerd. Een paar jaar geleden maakte ze een absolute topper toen ze voor één album (Wandering Home) echt terugkeerde naar haar Ierse roots, maar haar volgende plaat werd geproduceerd door Ray Kennedy en was meer doorsnee country.
O’Connell is in eigen woorden “just a singer”, maar dan wel een hele goede. Ze heeft nog nooit een slechte plaat gemaakt, en de verwachtingen waren dan ook hooggespannen toen bleek dat ze weer met Jerry Douglas samen zou werken. Douglas speelt zelf ook weer mee, maar opmerkelijk genoeg niet op de dobro, maar op de lapsteel. En dat geeft meteen een heel ander, meer mainstream countrygeluid. Zeker niet slecht, maar de Ierse wind die altijd door O’Connell’s muziek waaide is hier wel een heel miniem briesje geworden. Er zitten een paar topnummers tussen, maar over de hele linie is het voor de liefhebbers van de “Ierse O’Connell” een wat teleurstellende cd geworden.
Melanie Horsnell – The Adventures of… – Me and my Americana MMACD 1019
Voor een jonge vrouwelijke singer/songwriter valt het tegenwoordig niet mee op te vallen. Melanie Horsnell heeft een plezierige stem, ze zingt vrij gemakkelijk, heeft een aardige band om zich heen verzameld die af en toe verrassend uit de hoek komt, schrijft ook nog eens heel aardige liedjes, en toch heb je het gevoel dat je het al honderd keer eerder gehoord hebt allemaal. De liedjes zijn aardig, maar niet meer dan dat, en na afloop ben je dit plaatje meteen weer vergeten. Nog maar eens draaien dan, want we weten allemaal dat sommige muziek pas na een tijdje zijn geheimen prijsgeeft, en dat geldt vooral ook voor dit type onnadrukkelijke muziek. Maar helaas, bij Melanie Horsnell kom ik niet verder dan “tja, leuk…” of “niet slecht”. Eerlijk gezegd is Melanie gewoon een beetje saai, en wil ze te veel lijken op haar grote voorbeelden, waardoor ze zelf toch net iets te kleurloos blijft.
Neal Casal – Return In Kind – Fargo FA20460
Coveralbum van ondergewaardeerd singer/songwriter
Sinds zijn meesterwerkje Fade Away Diamond Time hebben we altijd een zwak gehad voor Neal Casal. Die eerste plaat blonk vooral ook uit door de mooie stuwende arrangementen, die regelmatig aan Neil Young op zijn best deden denken. Casal heeft inmiddels zes prima albums gemaakt, maar het was nu al een tijdje stil. Zijn laatste plaat is alweer vier jaar oud, en we waren dan ook zeer benieuwd naar zijn nieuwe cd. Return In Kind bevat tien covers, die door Casal gestript zijn tot er alleen een kaal liedje is overgebleven. Je hoort Casal en zijn gitaar of piano, af en toe aangevuld met een bescheiden steelgitaar of orgel. Casal is geen geniale instrumentalist, dus deze plaat moet het vooral hebben van zijn zang, en die is gelukkig precies goed – zeer intens en overtuigend zet hij liedjes van onder meer Gene Clark, Ronnie Lane, Doug Sahm en Johnny Thunders naar zijn hand, waardoor het toch een echte Neal Casalplaat is geworden, intiem en persoonlijk. Alsof je een zelfportret schildert met de schilderijen van anderen.
Robin and Linda Williams – Deeper Waters – Red House Records RHR CD 173
Pure rootsy folk op zijn best
Robin en Linda Williams spelen al meer dan dertig jaar samen, en maakten sinds 1975 al zestien platen, maar Deeper Waters, hun zeventiende, is meteen ook hun beste album. De vorige cd, Visions of Love, was ook al heel goed, mede door de kale productie van Garrison Keillor, waardoor voor het eerst goed opviel hoe goed de twee zingen. Zowel Robin als Linda hebben een prima zangstem, maar als ze samen zingen gebeurt er echt iets magisch, dan wordt het allemaal nog intensiever en intiemer. Geen drums meer op deze plaat, geen elektrische gitaren, maar puur akoestische instrumenten – gitaar, mandoline, banjo, dobro. Alles wordt zeer gedreven en geïnspireerd gespeeld, waardoor een kippevelnummer als Lost Little Children, dat ze samen met Tim O’Brien hebben geschreven, nog aangrijpender wordt dan in de versie van O’Brien. Van het nummer Old Plank Road bleef alleen het rudiment van de riff staan, waar de Williams hun eigen nummer op gebouwd hebben, dat het origineel overstijgt. Zo worden de wortels wel vaker hoorbaar, terwijl de muziek zeer eigentijds blijft.
Het echtpaar Williams maakt muziek die niet echt goed te categoriseren valt – het is geen country, geen bluegrass, geen Americana, en ook zijn ze geen klassieke singer/songwriters, al zou je kunnen zeggen dat ze dat nou juist allemaal wel zijn. Als je weet dat Mary Chapin Carpenter en Iris DeMent gastrollen vervullen op deze plaat, dan weet je ook een beetje in welke hoek je het moet zoeken, al hebben de Williams’ hier hun volstrekt eigen klassieker gemaakt. Een prachtige, volle, rijke, warme plaat van een duo op zijn top.
The Carburetors – Y’All Don’t Tell My Mama I Was Here – Chicken-fried Music CFM10204
Dit is een plaatje voor bierdrinkers. Dat wil zeggen dat er op een ongecompliceerde, wat rommelige manier een feestje gebouwd wordt. Bluegrassrockabilly, soms tegen de rock aan, waarin de lof van het zuipen gezongen wordt. Vrouwen, geweren en gokkasten zijn nog wat andere onderwerpen, en omdat het in de kern toch brave jongens zijn wordt god ook nog geprezen. Daar hoeft uiteraard niet altijd zuiver bij gezongen te worden, als het maar enthousiast gebeurt. De rammelende manier van spelen heeft wel wat sympathieks, maar regelmatig zijn de mannen toch net iets te slordig, zoals dat bij dit soort stoere bierdrinkers hoort. Simpel, energiek, stevig en met duidelijk plezier gemaakt, en dat laatste hoor je er wel aan af. Ik schoot er toch een paar keer bij in de lach, en uiteindelijk wisten ze mijn humeur nog een flinke slag op te krikken, want ze hebben wel een paar grappige liedjes geschreven, al halen ze de kwaliteit van de Red Clay Ramblers nergens.
Uiscedwr – everywhere – Yukka records YRCD01
Uiscedwr is een trio van jonge honden die er met de “volle pataaf” tegenaan gaan. Het eerste nummer maakt meteen indruk door de energie en het enthousiasme van het trio. Anna Esslemomt speelt fiddle en zingt op een paar nummers, Cormac Byrne speelt vol overgave op de bodhran en Ben Hellings speelt een stevige partij akoestische gitaar.
Toch hadden ze beter een jaartje gewacht, want energie en enthousiasme zijn niet altijd genoeg. Blijkbaar dachten ze: als Eliza Carthy en Kate Rusby beroemd kunnen worden moet het ons ook lukken. Akkoord, maar dan moet je niet Rusby’s manier van zingen overnemen, maar een eigen geluid proberen te vinden, en dat eigen geluid is er duidelijk nog niet. De muziek is ook nog net te vaak wat al te ongepolijst, en de zang is niet bepaald sterk te noemen. Toch een sympathiek debuut, want je hoort wel steeds een groepje dat er erg veel zin in heeft, en dat ook weet over te brengen.
Waterson:Carthy – Fishes & Fine Yellow Sand – Topic Records TSCD542
Koninklijke familie van de Britse folk
Waterson:Carthy, de familieband van pa Martin Carthy en moe Norma Waterson met dochter Eliza Carthy en Tim van Eyken (die geen familie is maar wel als volwaardig bandlid fungeert), draaien al zo lang mee in de topregionen van de Engelse folkwereld dat je zou verwachten dat ze zo langzaamaan puur op routine zouden spelen. Niets is minder waar. Er wordt hier, als altijd, traditionele folk gespeeld op topniveau, maar dan meteen ook zo geïnspireerd dat er niet alleen voor puristen veel te genieten valt, maar voor iedereen die van goede muziek houdt. Ze spelen zelfs wat losser dan normaal, maar dat leidt zeker niet tot slordig of nonchalant spel, integendeel, er wordt niet alleen zeer ontspannen, maar vooral ook zeer geconcentreerd gespeeld, waarbij iedereen aan bod komt, en er heel goed naar elkaar geluisterd wordt. Bovendien kan deze band alles naar zijn hand zetten. Zelfs een nummer van Grateful Dead (Black Muddy River) wordt in de handen van Waterson:Carthy omgetoverd tot een oeroude Engelse ballade, die in de uitvoering van deze band toch eigentijds klinkt. En de echte oude ballades wordt, door de frisse aanpak, nieuw leven ingeblazen. Doordat alle vier de leden van dit fenomenale kwartet aan bod komen is het bovendien een gevarieerd album geworden. Iedereen die dacht dat de Engelse folk op sterven na dood was moet maar eens goed naar dit meesterwerkje luisteren.
William Lee Ellis – Conqueroo – Taxim TX 1057-2 TA
Folkblues-singer/songwriter
Taxim brengt deze tweede cd van William Lee Ellis uit als deel drie in de serie “modern masters of the folk and blues guitar”, maar het zou erg jammer zijn als dit intieme meesterwerkje alleen door gitaarliefhebbers zou worden opgepikt. Ellis speelt inderdaad prachtig en genuanceerd gitaar en wordt daarbij subtiel en zeer effectief ondersteund door Larry Nagel (meestal op bas, maar ook op mandoline en dobro), maar daarnaast zingt hij op een onopvallende manier heel goed, met af en toe een mooie tweede stem van gastzangers. De meeste nummers heeft hij zelf geschreven, en ze zweven ergens tussen folk, blues en gospel in. De enige cover is Maybellene, dat hier verrassend genoeg een ingetogen en intiem liedje wordt. Ik betrapte me erop dat ik hier voor de eerste keer echt naar de tekst van deze Chuck Berryklassieker zat te luisteren, en het is toch bijzonder als je dat voor elkaar krijgt. Grote klasse, en dat geldt zeker ook voor zijn eigen nummers.
Weer een klein overzicht van de recensies die ik de afgelopen maanden voor het Nederlandse muziekblad Heaven en het Belgische freezine RootsTown heb geschreven. In moors magazine gaat het vooral over muziek waar ik enthousiast over ben, hier zul je af en toe ook een uitgeproken negatieve recensie tegenkomen.
(1 augustus 2004)